Arrest inhoud

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-005575-24

Uitspraak d.d.: 8 oktober 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van de kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 11 december 2024 met parketnummer 16-185591-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1947, wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake het onder 1 primair tenlastegelegde tot:

Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.M.M. Pater, en door [moeder van slachtoffer] , de moeder van het minderjarige slachtoffer, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld ter zake het onder 1 primair tenlastegelegde tot:

De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, tenlastegelegd dat:

1.hij, op of omstreeks 15 december 2023, te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagen), daarmede rijdende over de weg, de [weg 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,- terwijl hij, verdachte, een (voetgangers)oversteekplaats naderde en/of- met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur en/of gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was te rijden en/of- niet te stoppen voor een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd verkeerslicht dat reeds (minimaal 3,2 seconden) rood licht uitstraalde en/of- bij het naderen en/of oprijden van voornoemde (voetgangers)oversteekplaats zich er (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate, van te vergewissen en/of is blijven vergewissen dat een voetganger doende was voornoemde [weg 1] - gezien verdachtes rijrichting van rechts naar links - over te steken, althans die zich (daartoe) op die [weg 1] bevond en/of- (daarbij) geen voorrang te verlenen aan voornoemde voetganger, terwijl het verkeerslicht voor die voetganger op dat moment groen licht uitstraalde en/of- (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor voornoemde voetganger,waardoor hij, verdachte, tegen voornoemde voetganger is gebotst, althans in aanrijding is gekomen met voornoemde voetganger,waardoor een ander (genaamd [benadeelde] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de bovenarm en/of een hoofdwond en/of licht traumatisch schedelhersenletsel (breuk in de schedel en/of een kleine bloeding in het hersenweefsel), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij, op of omstreeks 15 december 2023, te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (vrachtwagen), daarmee rijdende op de weg, de [weg 1] ,- terwijl hij, verdachte, een (voetgangers)oversteekplaats naderde en/of- met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur en/of gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was heeft gereden en/of- niet is gestopt voor een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd verkeerslicht dat reeds (minimaal 3,2 seconden) rood licht uitstraalde en/of- bij het naderen en/of oprijden van voornoemde (voetgangers)oversteekplaats zich er (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate, van heeft vergewist en/of is blijven vergewissen dat een voetganger doende was voornoemde [weg 1] - gezien verdachtes rijrichting van rechts naar links - over te steken, althans die zich (daartoe) op die [weg 1] bevond en/of- (daarbij) geen voorrang heeft verleend aan voornoemde voetganger, terwijl het verkeerslicht voor die voetganger op dat moment groen licht uitstraalde en/of- (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende is uitgeweken voor voornoemde voetganger,waardoor hij, verdachte, tegen voornoemde voetganger is gebotst, althans in aanrijding is gekomen met voornoemde voetganger,door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Het bewijs en de bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde bepleit. Zij stelt zich, kort weergegeven, op het standpunt dat de conclusies die in de Verkeersongevallenanalyse zijn opgenomen onjuist zijn en dat verdachte niet door het rode licht maar door het oranje licht is gereden. Daarbij zijn de verklaringen van de getuigen niet in overeenstemming met de feitelijke gang van zaken, aldus de raadsvrouw.

Het hof is van oordeel dat het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is op grond van de volgende bewijsmiddelen.

Bewijsmiddelen [1]

SamenvattingUit de analyse van de faselog bleek dat de bestuurder van de vrachtauto op vrijdag 15 december 2023 omstreeks 16:53:10.1 uur (VRI-systeemtijd) met een niet-gevalideerde snelheid tussen de 53 km/h en 59km/h de stopstreep passeerde terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 3,2 seconden rood licht uitstraalden. De toegestane maximumsnelheid voor de bestuurder van de vrachtauto was 30 km/h.De verkeerslichten voor de voetganger straalden op vrijdag 15 december 2023 vanaf 16:53:07.8 uur (VRI-systeemtijd) groen licht uit.

Overwegingen met betrekking tot de toedracht Het hof heeft de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [moeder van slachtoffer] als uitgangspunt genomen. Deze verklaringen bevatten voldoende bewijs dat verdachte ter plaatse te hard heeft gereden, door rood licht is gereden en vervolgens [slachtoffer] heeft aangereden, terwijl [slachtoffer] groen licht en derhalve voorrang had op verdachte. [slachtoffer] is hierdoor gewond geraakt. Al dit bewijs wordt ondersteund door de bevindingen van de Verkeersongevallenanalyse waaruit blijkt dat verdachte al tenminste 3,2 seconden rood licht had toen hij de stopstreep passeerde en een veel hogere snelheid had dan de toegestane 30 kilometer per uur.

Door de raadsvrouw is betoogd dat verdachte niet door rood maar door oranje is gereden. Zij heeft ter onderbouwing hiervan een schrijven van Mike Alberts, logistiek medewerker bij Traffic and More, overgelegd. Alberts trekt de berekeningen en conclusies van de Verkeersongevallenanalyse in twijfel op basis van andere uitgangspunten dan de verbalisanten. Het hof overweegt hier in het bijzonder het volgende over. Uitgaande van de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [moeder van slachtoffer] , zoals hiervoor overwogen, blijkt onder meer dat verdachte door rood licht is gereden. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. De bevindingen van de Verkeersongevalanalyse sluiten hier naadloos op aan.

De omstandigheid dat de heer Alberts -van wie niet is aangegeven wat zijn deskundigheid is- twijfelt aan de getuigenverklaringen en de analyse van de verbalisanten doet geen enkele afbreuk aan de bewijskracht en bewijswaarde van de door het hof gehanteerde bewijsmiddelen.

Het hof stelt vast dat verdachte in zijn vrachtwagen met te hoge snelheid, zonder vaart te minderen door het voor hem geldende rode verkeerslicht is gereden en [slachtoffer] op de oversteekplaats heeft aangereden, terwijl [slachtoffer] groen licht en derhalve voorrang had op verdachte.

Overwegingen met betrekking tot het bestanddeel "schuld" De vraag is of verdachte ook schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994). Er moet dan tenminste sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Het komt er daarbij op aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. Of daarvan sprake is dient uit de bewijsmiddelen te worden afgeleid, daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Het hof merkt verdachte aan als beroepschauffeur. Dit blijkt uit het feit dat hij, zoals hij zelf heeft verklaard, 'code 95' (de aantekening voor beroepschauffeurs) op zijn rijbewijs had en uit het feit dat hij al jaren op de vrachtwagen reed en vele kilometers heeft gemaakt. In het seizoen van de aanrijding reed hij, naar eigen zeggen, dagelijks op de vrachtwagen. Als beroepschauffeur had hij een extra zorgplicht om zich aan verkeersregels te houden (de zogeheten ‘Garantenstellung’).

Verdachte was goed bekend met de situatie ter plaatse. Hij reed er regelmatig in de vrachtwagen langs. Met zijn vrachtwagen is hij met een veel te hoge snelheid de oversteekplaats over gereden, het rode verkeerslicht negerend, tegen een vijfjarig jongetje gebotst die groen licht had en met oversteken was begonnen. Dit terwijl van verdachte als professionele verkeersdeelnemer een hogere mate van oplettendheid en zorg mocht worden verwacht.

Het hof is van oordeel dat verdachte aldus zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW1994.

Overwegingen met betrekking tot het letsel Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van de aanrijding lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een breuk van de bovenarm, een hoofdwond op zijn voorhoofd (gehecht) en licht traumatisch schedelhersenletsel waarvoor hij in het ziekenhuis moest verblijven (een kleine breuk in de schedel en mogelijk een kleine bloeding in het hersenweefsel). [slachtoffer] heeft nog steeds neurologische restverschijnselen die mogelijk blijvend zijn. Hij ondervindt nog steeds veel problemen met concentratie en belastbaarheid. Verder is hij snel overprikkeld, met hoofdpijn en duizeligheid en vraagt regelmatig wanneer hij zich weer normaal gaat voelen. [slachtoffer] heeft ook een schooljaar over moeten doen. Ook heeft hij een groot litteken in zijn gezicht.

Dit letsel was dus zodanig dat medisch ingrijpen noodzakelijk was en dat nu nog geen sprake is van volledig herstel. De restverschijnselen zijn nog steeds in behoorlijke mate belemmerend voor [slachtoffer] . Op grond hiervan is het hof van oordeel dat dit letsel als zwaar lichamelijk letsel aangemerkt dient te worden en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 15 december 2023, te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagen), daarmede rijdende over de weg, de [weg 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,- terwijl hij, verdachte, een voetgangersoversteekplaats naderde en- met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 30 kilometer per uur en gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was te rijden en- niet te stoppen voor een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd verkeerslicht dat reeds minimaal 3,2 seconden rood licht uitstraalde en- bij het naderen en oprijden van voornoemde voetgangersoversteekplaats zich er daarbij in onvoldoende mate van te vergewissen en is blijven vergewissen dat een voetganger doende was voornoemde [weg 1] - gezien verdachtes rijrichting van rechts naar links - over te steken en- daarbij geen voorrang te verlenen aan voornoemde voetganger, terwijl het verkeerslicht voor die voetganger op dat moment groen licht uitstraalde en- vervolgens niet voldoende af te remmen en niet voldoende uit te wijken voor voornoemde voetganger,waardoor hij, verdachte, tegen voornoemde voetganger is gebotst, waardoor [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de bovenarm en een hoofdwond en licht traumatisch schedelhersenletsel (breuk in de schedel en een kleine bloeding in het hersenweefsel) werd toegebracht. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft zich zeer onvoorzichtig en onoplettend gedragen in het verkeer, terwijl voor hem als professionele vrachtwagenchauffeur een extra zorgplicht geldt. Met zijn vrachtwagen met oplegger is hij met veel te hoge snelheid, zonder af te remmen, door rood gereden en heeft een jongetje van vijf jaar oud, [slachtoffer] , aangereden op de voetgangersoversteekplaats. Verdachte heeft [slachtoffer] helemaal niet gezien en heeft, naar eigen zeggen, niet gemerkt dat hij iemand had aangereden. [slachtoffer] had met zijn moeder en zusje in de buggy staan wachten op het groene licht bij de oversteekplaats en was toen hij groen licht kreeg de oversteekplaats opgestapt. [slachtoffer] werd voor de ogen van zijn moeder en kleine zusje aangereden door de verdachte met zijn vrachtwagen. Hij liep daarbij zwaar lichamelijk letsel op waar hij nog steeds de gevolgen van ondervindt. Uit de ter zitting van het hof voorgelezen slachtofferverklaring van de moeder van [slachtoffer] blijkt dat het hele gezin van [slachtoffer] nog steeds last heeft van wat [slachtoffer] is overkomen door toedoen van verdachte. Het betreft een zeer ernstig feit.

Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 september 2025 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.

Ter zitting van het hof is door verdachte naar voren gebracht dat hij wel een taakstraf kan verrichten, maar dat een gevangenisstraf of een ontzegging van de rijbevoegdheid hem in de problemen brengt. Zijn vrouw en hij moeten, vanwege grote gezondheidsproblemen, regelmatig naar medische afspraken buiten hun woonplaats en zijn vrouw is niet gewend om buiten hun woonplaats te rijden. Bovendien heeft hij een volwassen dochter met een beperking die hij moet halen en brengen als zij eens per 14 dagen bij hen thuis verblijft. Vanwege al de beperkingen van zowel zijn vrouw als dochter is reizen met het openbaar vervoer niet mogelijk. Hij heeft het hof daarom gevraagd om hem geen gevangenisstraf of een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.

Bij de strafbepaling heeft het hof gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van overtredingen van artikel 6 WVW1994. Voor een overtreding van artikel 6 WVW1994 waarbij sprake is van zwaar lichamelijk letsel en een zeer hoge mate van schuld staat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van rijbevoegdheid van twee jaren vermeld. Het hof ziet in verdachtes persoonlijke omstandigheden aanleiding om af te wijken van genoemde oriëntatiepunten in voor de verdachte gunstige zin en zal hem geen gevangenisstraf opleggen.

Alles in samenhang bezien acht het hof, mede vanuit het oogpunt van normhandhaving en vergelding, het opleggen van een combinatie van een deels voorwaardelijke taakstraf en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van hierna te noemen duur, passend.

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevaar op de weg is en voor langere tijd geen voertuig mag besturen. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis.

Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.

Aldus gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. E. de Witt en mr. M.J.F. van der Wolf, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier, en op 8 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van het door de Politie Midden-Nederland opgemaakte dossier, genummerd PL0900-2023382740. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.


Voetnoten

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van het door de Politie Midden-Nederland opgemaakte dossier, genummerd PL0900-2023382740. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.