ECLI:NL:GHARL:2025:5017 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 5 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.325.841/01 zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, 532314
arrest van 5 augustus 2025
in de zaak van
[appellante], die woont in [woonplaats1] , die hoger beroep heeft ingesteld en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie, hierna: [appellante] , advocaat: mr. C. Hofmans,
tegen
1 [geïntimeerde1]
- [geïntimeerde2], die beiden wonen in [woonplaats1] , die ook hoger beroep hebben ingesteld en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie, hierna: samen [geïntimeerden] en ieder afzonderlijk [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] , advocaat: mr. M.A.M. Euverman.
1 Het verloop van de procedure in hoger beroep
1.1 [appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, (hierna: de rechtbank) op 18 januari 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
1.2 De advocaat van [geïntimeerden] heeft bij brief van 17 juli 2024 aangegeven dat in het proces-verbaal op twee onderdelen de door [geïntimeerde1] gegeven verklaring niet juist is verwoord. In de brief is vervolgens aangegeven wat [geïntimeerde1] heeft gezegd. Verder staat in het proces-verbaal dat er een mondelinge behandeling na aanbrengen is geweest. Dit is niet correct. Het hof heeft een datum voor de mondelinge behandeling na aanbrengen bepaald, maar op verzoek van partijen heeft die geen doorgang gevonden. Het hof zal van deze verbeteringen van het proces-verbaal uitgaan.
2 De kern van de zaak
2.1 [appellante] en [geïntimeerden] zijn buren. Hun voor- en achtertuinen grenzen aan elkaar. De achtertuinen worden gescheiden door een ongeveer 14 meter lange haag die haaks op de achtergevel staat. Vervolgens is er een open stuk van circa 1,5 meter waarin onder meer een verrijdbare bloembak staat. Daarna, haaks op de haag en het open stuk, een gebouw bestaande uit twee schuren, waarvan één door [geïntimeerden] en de ander door [appellante] wordt gebruikt. Het gehele dak van het gebouw ligt op afschot en watert af via een regenpijp in de hoek aan de achterkant van de schuur van [geïntimeerden] In de grond aan de gehele voorzijde van het gebouw ligt een goot met rooster voor de afvoer van het (regen)water dat op beide percelen valt. Bij het uiteinde aan de rechtervoorzijde van de schuur van [geïntimeerden] maakt de afvoergoot een haakse hoek en gaat langs de zijkant van de schuur van [geïntimeerden] naar de achter de schuren gelegen sloot.
2.2 Tussen [appellante] en [geïntimeerden] is een geschil ontstaan over de situatie in hun voor- en achtertuinen. Zij hebben bij de rechtbank over en weer vorderingen ingesteld.
2.3 De rechtbank heeft op de vorderingen van [appellante] (in conventie) voor recht verklaard dat:
2.4 Op de reconventionele vorderingen van [geïntimeerden] heeft de rechtbank [appellante] op straffe van een dwangsom veroordeeld tot het snoeien van de zilverspar en taxus in haar voortuin. Verder heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [appellante] gehouden is tot mede onderhoud (en een bijdrage in de kosten daarvan) van het dak, de hemelwaterafvoeren en de kunststof panelen (aan de achterzijde) van de schuren, welk onderhoud partijen in onderling overleg zullen moeten plannen en in onderling overleg daarvoor opdracht moeten geven.
2.5 [appellante] wil met haar hoger beroep dat het vonnis van de rechtbank (deels) wordt vernietigd en haar tien in hoger beroep ingestelde vorderingen worden toegewezen. [geïntimeerden] willen het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigen en dat hun zeven reconventionele vorderingen worden toegewezen.
2.6 Het hof vernietigt het vonnis gedeeltelijk. De beslissing over het snoeien van de zilverspar en taxus is in hoger beroep niet bestreden en blijft in stand. Het hof is van oordeel dat ter plaatse van de haag de kadastrale grens de erfgrens is. De haag is mandelig. De erfgrens in de schuren is de scheidingswand. De rechtsvoorgangers van [geïntimeerden] hebben door verjaring de strook grond onder de schuur van [geïntimeerden] vanaf de kadastrale grens tot de scheidingswand door verjaring verkregen. De erfgrens in het open stuk tussen de haag en de scheidingswand is de rechte lijn tussen het laatste kadastrale meetpunt van de haag en de scheidingsmuur. [appellante] moet haar medewerking verlenen aan de inmeting door het Kadaster van de erfgrens ter plaatse van het open (tussen)stuk. Ook moet [appellante] meewerken aan de inschrijving van de eigendom van de strook grond ter plaatse van het tussenstuk dat de rechtsvoorgangers van [geïntimeerden] door verjaring hebben gekregen en door overdracht eigendom van [geïntimeerden] is geworden. De kosten van de grensreconstructie komen (gedeeltelijk) voor rekening van [appellante] . Behoudens de afvoergoot van het water van het dak en de scheidingswand heeft iedere eigenaar de eigen schuur te onderhouden. De overige vorderingen wijst het hof af. Na voor het hoger beroep relevante feiten te hebben opgesomd, zal het hof uitleggen op grond van welke argumenten het hof tot dit oordeel is gekomen.
3 De feiten
3.1 [appellante] is sinds 2 juli 1998 eigenaar van het perceel met woning aan de [adres] 59 in [woonplaats1] , kadastraal genummerd A 3255. Sinds 2 januari 2014 zijn [geïntimeerden] de eigenaren van het perceel met woning aan de [adres] 61, kadastraal genummerd A 3283. [appellante] en [geïntimeerden] zijn buren.
3.2 Toen partijen hun perceel kochten, stond aan het einde van hun achtertuinen al een schuur. De beide schuren vormden samen één gebouw met daarin een scheidingswand. Iedere schuur had een eigen toegangsdeur. Die schuren waren in 1990 in opdracht van de toenmalige eigenaren gebouwd. Vanuit de woningen bezien is de linkerschuur bij [appellante] en de rechterschuur bij [geïntimeerden] in gebruik.
3.3 De achtertuinen van [geïntimeerden] en [appellante] worden voor een groot deel gescheiden door een ongeveer 14 meter lange haag. Tussen de haag en de schuren is op de erfgrens nog een open ruimte van ongeveer 1,5 meter die inmiddels is afgesloten met onder meer een verrijdbare bloembak.
3.4 Aan de rechterzijde van de schuur van [geïntimeerden] is een smal pad (zijpad) dat toegang geeft tot een smalle strook grond aan de achterzijde van beide schuren. Die strook grond aan de achterzijde grenst aan een sloot. Vanuit haar tuin kan [appellante] de achterzijde van haar schuur niet rechtstreeks bereiken. Dat kan alleen via de tuin van [geïntimeerden] [appellante] gaat dan langs de voorzijde van de beide schuren door de open ruimte en loopt via het zijpad naar de achterkant van beide schuren.
3.5 In 2015 hebben beide partijen aan het Bouwbedrijf Vos gevraagd de schuren te “vernieuwen”. Bij brief van 14/15 mei 2015 heeft Bouwbedrijf Vos aan [appellante] en [geïntimeerden] een vrijblijvende offerte uitgebracht “voor het vernieuwen van u[w] schuur.” In de bijlage bij de offerte zijn de uit te voeren werkzaamheden omschreven, waaronder “slopen en afvoeren oude schuur” en “nakijken van fundering en waar nodig aanpassen.” Bouwbedrijf Vos heeft de opdracht gekregen en uitgevoerd. Het dak ligt op afschot zodat het water op het dak aan de rechterachterzijde van de schuur van [geïntimeerden] door een regenpijp wordt afgevoerd.
3.6 Alec Bijlsma Hoveniers heeft op 28 april 2016 aan [appellante] een offerte uitgebracht voor de aanleg van een goot met rooster voor de afvoer van het regenwater dat op beide percelen valt. Deze afvoergoot is op kosten van partijen aangelegd. De afvoergoot ligt op de grond aan de voorzijde van beide schuren en maakt direct na de schuur van [geïntimeerden] een haakse bocht en gaat dan langs de zijkant van de schuur van [geïntimeerden] naar de achter de schuren gelegen sloot.
3.7 Op aanvraag van [appellante] heeft het Kadaster op 18 november 2020 in aanwezigheid van [appellante] en [geïntimeerden] een grensreconstructie uitgevoerd. Hiervan is een “Relaas van bevindingen” opgemaakt. Op instructie van het hof hebben [geïntimeerden] het Kadaster gevraagd ten behoeve van de bezichtiging op 23 april 2024 opnieuw een grensreconstructie uit te voeren. Het Kadaster heeft de grensreconstructie uitgevoerd en is door een medewerker van het Kadaster op de bezichtiging toegelicht.
4 Het oordeel van het hof
Vorderingen en grieven in hoger beroep
4.1 [appellante] heeft in hoger beroep bij memorie van grieven vier grieven geformuleerd en haar eis gewijzigd. De gewijzigde eis is onderverdeeld in vijf onderwerpen met tien romeins genummerde vorderingen. Die vorderingen zijn:
Overbouw schuur
Onderhoud schuur en hemelwaterafvoer dak
Grondwaterafvoerconstructie
( VI) Verklaring voor recht dat sprake is van een overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerden] die inhoudt dat de gezamenlijke afwatering loopt via een afwateringsrooster voor de gehele schuur langs en via het perceel van [geïntimeerden]
Kadastrale grens
Proceskosten
( X) [geïntimeerden] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen en vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2 [geïntimeerden] hebben bij memorie van antwoord ook hoger beroep ingesteld. Zij hebben twee romeins genummerde grieven geformuleerd en hun eis gewijzigd. Hun gewijzigde eis bevat vier onderwerpen en kent zeven romeins genummerde vorderingen. Het hof zal deze vorderingen ter onderscheiding van de vorderingen van [appellante] Arabisch nummeren. Die vorderingen zijn:
Mandelige haag
(1) Verklaring voor recht dat de haag tussen de percelen van partijen mandelig is.
Grens haag
Grens open tussenstuk
Proceskosten Tot slot hebben [geïntimeerden] gevorderd dat [appellante] in de proceskosten wordt veroordeeld, het nasalaris van de advocaat daaronder begrepen.
4.3 Op de mondelinge behandeling aansluitend aan de bezichtiging hebben [geïntimeerden] een nieuwe eis ingediend. Zij hebben gevorderd dat [appellante] ook wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van de grensreconstructie die op verzoek van het hof heeft plaatsgevonden. Het Kadaster heeft voor de grensreconstructie overeenkomstig de Tarievenregeling Kadaster € 520,- geoffreerd. [appellante] heeft tegen deze eiswijziging bezwaar gemaakt. Het hof passeert dit bezwaar. Het hof heeft de grensconstructie ten behoeve van de bezichtiging gelast voor de beoordeling van de vorderingen van zowel [appellante] als [geïntimeerden] en de standpunten die zij in hoger beroep hebben ingenomen. Het Kadaster heeft de gebruikelijke kosten voor een grensreconstructie aan [geïntimeerden] in rekening gebracht. [appellante] is in de gelegenheid gesteld inhoudelijk op deze op zichzelf eenvoudige eiswijziging te reageren, van welke gelegenheid zij ook gebruik heeft gemaakt.
4.4 De eiswijzigingen bij memorie van grieven en memorie van antwoord zijn bij eerste gelegenheid gedaan. Tegen die eiswijzigingen is geen bezwaar gemaakt en acht het hof ook niet in strijd met de goede procesorde. Dit betekent dat het hof op de gewijzigde eisen, inclusief de op de mondelinge behandeling ingestelde aanvullende eis van [geïntimeerden] , zal beslissen.
4.5 Het hof stelt vast dat geen grieven zijn ingediend tegen de overwegingen en de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de zilverspar en taxus in de voortuin van [appellante] . Evenmin is gegriefd tegen de afwijzing van de rechtbank van de vordering van [appellante] tot een verklaring voor recht dat door verjaring een recht van overpad is ontstaan op basis waarvan zij onvoorwaardelijk en onbeperkt toegang heeft tot de tuin van [geïntimeerden] om bij de doorgang (zijpad) te komen die leidt naar de achterzijde van de schuren. In zoverre staan deze beslissingen vast en zal het hof daarvan uitgaan.
4.6 Het hof zal de grieven en de vorderingen in hoger beroep hierna thematisch behandelen.
Juridisch kader bepalen eigendom en erfgrens
4.7 Voor de beoordeling van de eigendom en de erfgrens ter hoogte van de haag, de schuurwand en het open stuk tussen de haag en schuren stelt het hof het volgende voorop.
4.8 Het gaat om een oude kadastrale erfgrens waarvan de gegevens uit 1893 dateren. Deze gegevens zijn vastgelegd in het officiële kadastrale coördinatensysteem. Partijen hebben tegen de uitgezette kadastrale grensmarkeringen geen bezwaar gemaakt, zodat het hof hiervan uitgaat. Op basis van die kadastrale grensmarkeringen hebben partijen en hun rechtsvoorgangers de percelen in eigendom verkregen. Daardoor heeft in dit geval tot uitgangspunt te gelden dat de kadastrale grens de erfgrens is.
4.9 Een uitzondering op het uitgangspunt dat de kadastrale grens als erfgrens heeft te gelden is als een eigenaar door de werking van artikel 3:105 BW een deel van zijn eigendom door verjaring aan een niet-rechthebbende - bijvoorbeeld een aangrenzende eigenaar - heeft verloren waardoor ook de erfgrens is verlegd. Om dit te voorkomen moet een eigenaar binnen de verjaringstermijn tegen de niet-rechthebbende die bezitter is optreden.
Ingevolge artikel 3:314 lid 2 BW vangt de verjaringstermijn van een rechtsvordering die strekt tot beëindiging van het bezit van een niet-rechthebbende aan op de dag nadat de niet-rechthebbende bezitter is geworden. Uit artikel 3:107 lid 1 BW in verbinding met artikel 3:108 BW volgt dat de vraag of iemand bezitter is, moet worden beantwoord naar verkeersopvatting, met inachtneming van de regels die in de daaropvolgende wetsartikelen worden gegeven en overigens op grond van uiterlijke feiten. De rol van de verkeersopvatting brengt mee dat bij de aan de orde zijnde vraag de aard en de bestemming van het betrokken goed in aanmerking moeten worden genomen. Anders dan onder het recht, zoals dat gold tot 1992, noemt de wet als vereisten voor bezit niet meer met zoveel woorden dat het ‘niet dubbelzinnig’ en ‘openbaar’ is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter dat ook naar het huidige recht deze eisen gelden en dat beide eigenschappen in het wettelijk begrip ‘bezit’ besloten liggen. ‘Niet-dubbelzinnig bezit’ is aanwezig wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn, wat naar objectieve maatstaven beoordeeld moet worden. Voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (artikel 3:113 lid 1 BW). Voor inbezitneming van een goed dat in het bezit van een ander is, geldt dat enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen ontoereikend zijn (artikel 3:113 lid 2 BW). Vereist is dat de machtsuitoefening zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter wordt tenietgedaan.
4.10 [geïntimeerden] betogen dat de erfgrens het midden (stammen) van de haag is. Voor zover (het midden van) de haag niet op de kadastrale grens ligt, maar op het perceel van [appellante] , rust op grond van artikel 150 Rv op [geïntimeerden] de bewijslast en daarmee het bewijsrisico van hun standpunt dat zij door verjaring de eigendom van de strook grond tussen de kadastrale grens en het midden van de haag hebben verworven.
Erf- en kadastrale grens ter hoogte van de haag
4.11 De rechtbank heeft in rov. 3.11 van het vonnis geoordeeld dat de haag volledig op het perceel van [appellante] staat en dat de kadastrale grens langs de uiteinden van de haag loopt. Het verweer van [geïntimeerden] dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond tussen de kadastrale grens en het midden van de stammen van de haag heeft de rechtbank verworpen.
4.12 [appellante] is het eens met de door de rechtbank gegeven verklaring van recht. [geïntimeerden] hebben twee grieven tegen dit oordeel geformuleerd en een aantal vorderingen (vorderingen 1 en 2) met betrekking tot de erfgrens ter hoogte van de haag ingesteld.
4.13 Het Kadaster heeft ten behoeve van de bezichtiging door het hof op 23 april 2024 een grensreconstructie uitgevoerd. De landmeter heeft geel gekleurde grenspaaltjes in de grond gezet. Op de bezichtiging heeft de landmeter de griffier de grensmarkeringen laten aanwijzen (ter hoogte van de haag de foto’s 1 t/m 6 bij het proces-verbaal) en een toelichting gegeven.
4.14 [geïntimeerden] hebben een verklaring, gedateerd 17 september 2023, van hun rechtsvoorganger [naam1] overgelegd. [naam1] verklaart dat hij in 1992 de haag heeft geplaatst. Uit de verklaring blijkt dat de haag als erfafscheiding is geplaatst waar de rechtsvoorgangers van [geïntimeerden] en [appellante] dachten dat de erfgrens lag. Deze verklaring is niet voldoende gemotiveerd door [appellante] bestreden. Niet gesteld of gebleken is dat bij de aanleg van de haag eerst een uitmeting van de kadastrale grens heeft plaatsgevonden.
4.15 Op de bezichtiging heeft de raadsheer-commissaris vastgesteld, zoals [geïntimeerden] ook hebben verklaard, dat [geïntimeerden] voorafgaand aan de bezichtiging aan hun zijde de haag kort hebben gesnoeid. Aan de zijde van [geïntimeerden] waren de grensmarkeringen daardoor goed zichtbaar. Verder heeft de raadsheer-commissaris vastgesteld, dat een aantal grensmarkeringen (nagenoeg) naast of vlak na de huidige stammen van de haag staan en een aantal grensmarkeringen vlak voor de huidige stammen. Dit beeld – dat de huidige stammen van de haag (bezien vanaf het perceel van [geïntimeerden] ) deels voor, deels op en deels na de kadastrale grens staan - blijkt ook uit het in opdracht van [geïntimeerde1] uitgebrachte rapport van Tarzan Boomspecialisten.
4.16 Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, staat, gezien het voorgaande, de gehele haag niet op het kadastrale perceel van [appellante] . De kadastrale grens loopt in de lengterichting onder de gehele haag. De vrijstaande haag is daarmee op grond van artikel 5:62 BW gemeenschappelijk eigendom en mandelig.
4.17 De huidige stammen van de haag hebben een licht slingerend verloop en liggen of op de kadastrale grens of daar vlakbij. Anders dan [geïntimeerden] betogen, vormt het midden (hart) van de haag niet de erfgrens. De haag is een levend organisme die groeit maar ook kan worden teruggesnoeid waardoor het midden van de haag geen vast gegeven is. Door de groei veranderen ook de (omvang van de) stammen. Bovendien is de enige bezitsdaad die [geïntimeerden] voor dit deel van de erfgrens hebben aangevoerd het snoeien van de haag aan hun zijde. Snoeien van de haag is echter onvoldoende om te kunnen oordelen dat [geïntimeerden] dan wel hun rechtsvoorganger(s) de feitelijke macht over de strookjes grond tussen de kadastrale grens en het hart van de haag (voor zover gelegen op het perceel van [appellante] ) zijn gaan uitoefenen. Snoeien is namelijk niet een zo specifieke daad van bezit dat [appellante] daaruit heeft moeten kunnen afleiden dat er door [geïntimeerden] werd gesnoeid op basis van een eigendomspretentie en niet op basis van, bijvoorbeeld, hinder die van de haag werd ondervonden.
4.18 In de gegeven omstandigheden moet daarom worden geoordeeld dat de haag geen afbreuk doet aan het uitgangspunt dat de kadastrale grens de erfgrens is, terwijl bovendien geen sprake is geweest van daden van inbezitneming. Ter plaatse van de haag is de kadastrale grens de erfgrens. De haag is mandelig.
4.19 Dit betekent dat grief 1 van [geïntimeerden] in het incidenteel appel slaagt. De door [geïntimeerden] onder 1 gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen als hierna in het dictum is bepaald. Ook zal het hof de formulering van de verklaring voor recht van de erfgrens ter plaatse van de haag in het licht van zijn oordeel aanpassen. Voor zover vordering VIII van [appellante] ook ziet op het gedeelte van de erfgrens ter plaatse van de haag, heeft [appellante] niet behoorlijk toegelicht of en welke zaken van [geïntimeerden] op het kadastrale perceel van [appellante] staan. Dit deel van de vordering wordt daarom als niet voldoende onderbouwd worden afgewezen.
Erfgrens in de schuur
4.20 De aaneengebouwde schuren zijn in 1990 door de rechtsvoorgangers van [appellante] en [geïntimeerden] gebouwd. In 2015 zijn de schuren tot de fundering toe afgebroken en opnieuw gebouwd. Niet in geschil is dat de scheidingswand in de (huidige) schuren op het kadastrale perceel van [appellante] staat en dat een deel van de (huidige) schuur van [geïntimeerden] op haar kadastrale perceel ligt. Dit blijkt ook uit de door het Kadaster aangebrachte grensmarkeringen aan het begin en het einde van de schuur die op de bezichtiging zijn getoond (foto’s 7 en 8 van het proces-verbaal).
4.21 [appellante] heeft bij de rechtbank gevorderd voor recht te verklaren dat in de schuur, die bij [geïntimeerden] in gebruik is, sprake is van een overbouw op haar perceel, en dat [geïntimeerden] moeten worden veroordeeld de overbouw te verwijderen.
4.22 De rechtbank heeft deze vorderingen in de rechtsoverwegingen 3.8 t/m 3.10 van het vonnis afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtsvoorganger van [geïntimeerden] vanaf 1990 ondubbelzinnig bezit heeft gehad van het deel van hun schuur dat op het kadastrale perceel van (de rechtsvoorganger van) [appellante] staat. Daardoor is de rechtsvoorganger van [geïntimeerden] in 2010 door verjaring eigenaar van die strook grond geworden en vormt de scheidingswand de erfgrens. Ook de eigendom van die strook grond in de schuur is bij de verkoop en levering van het perceel aan [geïntimeerden] overgedragen. In 2015 zijn beide schuren afgebroken maar, volgens de rechtbank, op dezelfde plek en met de scheidingswand op dezelfde plaats in opdracht van en in overleg met beide partijen herbouwd.
4.23 Tegen dit oordeel heeft [appellante] gegriefd. De twee vorderingen bij de rechtbank heeft [appellante] gehandhaafd en daar in hoger beroep aan toegevoegd dat voor recht wordt verklaard dat de strook grond in de schuur van [geïntimeerden] (door de rechtsvoorgangers van [geïntimeerden] ) niet door verjaring is verkregen (vorderingen I t/m III).
4.24 [appellante] heeft er terecht op gewezen, zoals hiervoor al is overwogen, dat op [geïntimeerden] de stelplicht en bewijslast rust dat zij de eigendom hebben gekregen van de strook grond in de schuur vanaf de kadastrale grens tot de scheidingswand.
4.25 [geïntimeerden] hebben ter onderbouwing van het verweer dat de scheidingswand de erfgrens is en de grond in hun schuur vanaf de kadastrale grens tot die scheidingswand door verjaring en eigendomsoverdracht hun eigendom is geworden het volgende aangevoerd. De twee schuren met een eigen toegangsdeur zijn in 1990 als één gebouw met een scheidingswand gebouwd. Vanaf 1990 hebben de rechtsvoorgangers van [appellante] en [geïntimeerden] ieder hun eigen schuur exclusief in gebruik gehad. In 2015 is het gebouw in opdracht van [appellante] en [geïntimeerden] tot aan de fundering toe afgebroken (zichtbaar op 4e foto bij prod. 5 bij dagvaarding). Het lage stenen muurtje rondom de schuur is (grotendeels) blijven staan (zichtbaar op foto’s 12 t/m 15 bij het proces-verbaal van de bezichtiging en 4e foto bij prod. 5 bij dagvaarding). De lengte en breedte van het gebouw (beide schuren) zijn bij de herbouw niet gewijzigd. Op de fundering en lage stenen muurtje zijn de schuren opnieuw opgebouwd. De scheidingswand is op dezelfde plaats weer neergezet. Dat blijkt onder meer uit de foto’s die zijn overgelegd als prod. 8 bij akte van 9 september 2022. [geïntimeerden] bestrijden de stelling van [appellante] dat een nieuwe dekvloer is aangebracht waardoor de markeringspunten van de (oude) scheidingswand niet meer zichtbaar waren. Volgens [geïntimeerden] blijkt uit de overgelegde foto’s dat eerst de scheidingswand op de bestaande fundering is gebouwd en daarna een laagje egaline op de dekvloer is aangebracht. Er zijn wel enige (kleine) veranderingen ten opzichte van de oude schuren. Zo zijn de gerenoveerde schuren wat hoger geworden en is de deur van de schuur van [appellante] meer naar links verplaatst. De deur van de schuur van [geïntimeerden] is op dezelfde plek teruggezet. Naast de foto’s hebben [geïntimeerden] ter ondersteuning een schriftelijke verklaring van de aannemer Vos d.d. 11 januari 2022 overgelegd. De aannemer verklaart dat de oude schuren op de fundering na zijn gesloopt, de nieuwe schuren op de oude fundering zijn gebouwd, bij de herbouw de oude afmetingen zijn gebruikt en dat de schuur alleen wat hoger is geworden en dat de scheidingswand in overleg met partijen op de oude plek is opgebouwd.
4.26 [appellante] heeft de door [geïntimeerden] gestelde feiten en omstandigheden weliswaar betwist, maar mede in het licht van de overgelegde foto’s en de verklaring van de aannemer is die betwisting onvoldoende onderbouwd. Bovendien weegt het hof de volgende omstandigheid mee. Op de bezichtiging is gebleken dat de strook grond in de schuur van [geïntimeerden] vanaf de kadastrale grens tot de scheidingswand een substantieel oppervlakte heeft. Als de scheidingswand vóór 2015 op de kadastrale grens zou hebben gestaan, zoals [appellante] kennelijk betoogt, en de scheidingswand in 2015 op haar kadastrale perceel zou zijn gezet, moet haar schuur - beide schuren tezamen bleven dezelfde lengte en breedte houden - toen ten opzichte van de oude situatie belangrijk kleiner zijn geworden. Dat zou [appellante] bij de in gebruikname van haar vernieuwde schuur meteen moeten zijn opgevallen. [appellante] heeft dat niet gesteld en ook is niet gebleken dat zij in (of kort na) 2015 bij [geïntimeerden] er over heeft geklaagd dat haar schuur kleiner was geworden.
4.27 Dit betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat tijdens de renovatie de scheidingswand in 2015 op dezelfde plaats is gezet als waar de scheidingswand in 1990 was geplaatst. Daardoor heeft de rechtsvoorganger van [geïntimeerden] vanaf 1990 ondubbelzinnig bezit van de strook grond in de schuur vanaf de kadastrale grens tot aan de scheidingswand gehad. De rechtsvoorganger van [geïntimeerden] hebben daardoor na 20 jaar in 2010 de eigendom van die strook grond door verjaring gekregen. De scheidingswand is daarmee de erfgrens geworden. Aan [geïntimeerden] is door de eigendomsoverdracht van het gehele perceel ook de eigendom van de strook grond in de schuur geleverd. Anders dan [appellante] kennelijk betoogt, hebben [geïntimeerden] de eigendom van de strook grond in de schuur op haar kadastrale perceel door de renovatie van de schuur niet verloren. Evenmin is toen een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen. De vorderingen I t/m III van [appellante] worden afgewezen.
Erfgrens van het perceelsgedeelte tussen uiteinde haag en schuur (open tussenstuk)
4.28 Tussen de haag en de beide schuren is een open, betegelde ruimte met een lengte van circa 1,5 meter (foto’s 18 en 19 van het proces-verbaal). Tussen partijen is niet in geschil dat deze ruimte in ieder geval vanaf 1992, toen de haag werd geplaatst, open is geweest en (behoudens op enige moment kennelijk na de eigendomsoverdracht aan [geïntimeerden] een tijdelijke afsluiting in verband met een hond van een van de buren) eerst recentelijk - in of omstreeks 2020 - door partijen met onder meer een verrijdbare bloembak is geblokkeerd.
4.29 [appellante] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat de kadastrale grens van de open ruimte tussen de schuren en de haag ook de erfgrens vormt (vordering VII). [appellante] heeft ook voor dit deel gevorderd dat [geïntimeerden] op straffe van een dwangsom worden veroordeeld alle zaken die op het kadastrale perceel van [appellante] of op de kadastrale grens staan te verwijderen en verwijderd te houden (vordering VIII). [geïntimeerden] hebben gevorderd voor recht te verklaren dat de erfgrens van het stuk grond tussen het einde van de haag en de schuren loopt vanaf het eindpunt van de haag, over de splitsing in het tegelwerk tot aan de tussenwand van de schuren en dat de eigendom tot aan deze grens eigendom is geworden van [geïntimeerden] (vordering 5).
4.30 Het hof stelt vast dat uit de reconstructie van de kadastrale grens blijkt dat de door [geïntimeerden] bepleite lijn van de erfgrens tussen de haag en de scheidingswand in de schuur op het kadastrale perceel van [appellante] ligt. Dat betekent dat op [geïntimeerden] de stelplicht en de bewijslast rust dat daar de erfgrens ligt en dat zij eigenaar zijn geworden van de strook grond tussen de kadastrale grens en de door hen bepleite erfgrens.
4.31 Het hof stelt voorop dat beide partijen ervan uitgaan dat de erfgrens voor dit deel een rechte lijn is. Voorts heeft het hof hiervoor beslist dat ter plaatse van de haag de kadastrale grens ook de erfgrens is. Ook heeft het hof geoordeeld dat in de schuur van [geïntimeerden] niet de kadastrale grens, maar de scheidingswand de erfgrens is geworden. De vraag is daardoor of de erfgrens van het tussenstuk de kadastrale grens is of de rechte lijn tussen het laatste kadastrale meetpunt ter plaatse van de haag en (het midden van) de scheidingswand.
4.32 Voor de beantwoording van deze vraag stelt het hof het navolgende voorop. Voldoende aannemelijk is geworden dat vóór 2015 de scheidingswand in de schuren was geplaatst ter hoogte van het midden van beide schuurdeuren. De schuurdeuren waren dicht bij de scheidingswand aangebracht (zie onder meer de foto’s bij productie 5 bij dagvaarding). Bij de renovatie in 2015 is de deur van de schuur van [geïntimeerden] op dezelfde plaats teruggezet, maar is de deur van de schuur van [appellante] c.s. meer naar links geplaatst en daarmee verder van de scheidingswand af komen staan. De deurklink van de schuurdeur van [geïntimeerden] is aan de linkerzijde van de deur. Op de bezichtiging is vastgesteld dat de kadastrale grens door de schuurdeur van [geïntimeerden] loopt (foto 7 van het proces-verbaal). Globaal staat ongeveer een derde deel van de schuurdeur van [geïntimeerden] op het kadastrale perceel van [appellante] .
4.33 Een en ander betekent dat de rechtsvoorganger van [geïntimeerden] vanaf 1990 (toen de schuren waren gebouwd), althans 1992 (toen de haag is geplaatst), om in zijn schuur te komen steeds (geheel of gedeeltelijk) staande in het open tussenstuk op het kadastrale perceelgedeelte van [appellante] - na de kadastrale grens maar tegen de rechte lijn tussen het laatste kadastrale meetpunt van de haag en de scheidingswand - de schuurdeur heeft opgedaan, de schuur naar binnen is gegaan en weer via dat tussenstuk de schuur heeft verlaten en de schuurdeur heeft gesloten. [geïntimeerden] hebben hieraan toegevoegd, dat partijen ook steeds ervan zijn uitgegaan dat de erfgrens tussen de haag en het punt van de scheidingswand liep. In 2016 heeft [appellante] haar terrastegels in het tussenstuk (nagenoeg) ter hoogte van de door [geïntimeerden] gestelde erfgrens gelegd en hebben [geïntimeerden] in 2018 hun tegelwerk daarop aangesloten.
4.34 Niet gesteld of gebleken is dat [appellante] tegenover dit voortdurende exclusief gebruik van het perceelsgedeelte in het tussenstuk tussen de kadastrale grens en de lijn tussen het laatste kadastrale meetpunt van de haag en het begin van de scheidingswand in de schuren door (de rechtsvoorganger van) [geïntimeerden] vanaf 1990, althans 1992, bezwaar heeft gemaakt of anderszins het bezit van (de rechtsvoorganger) van [geïntimeerden] ongedaan heeft gemaakt. Wellicht is [appellante] via dat tussenstuk een enkele keer over het kadastrale perceel van [geïntimeerden] naar de achterzijde van de schuren gegaan, maar dat is voor het bestrijden van het bezit van [geïntimeerden] onvoldoende. [appellante] stelt weliswaar dat zij het perceelsgedeelte in het tussenstuk tot aan de kadastrale grens steeds als haar grond heeft beschouwd, maar zij heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat zij (of haar rechtsvoorgangers) tegen het voor haar/hen kenbare bezit door (de rechtsvoorgangers van) [geïntimeerden] bezwaar heeft gemaakt.
4.35 Dit betekent dat naar het oordeel van het hof de rechtsvoorganger van [geïntimeerden] vanaf in ieder geval 1992 van het tussenstuk exclusief en ondubbelzinnig bezit van het perceelsgedeelte tussen de kadastrale grens en de lijn tussen het laatste kadastrale meetpunt van de haag en het midden van de scheidingswand heeft gehad. De rechtsvoorganger van [geïntimeerde1] is daardoor na 20 jaar in 2012 door verjaring eigenaar van die strook grond geworden. Met de verkoop en levering van het gehele perceel zijn [geïntimeerden] ook eigenaar van deze strook grond. Daarmee is de rechte lijn tussen het laatste kadastrale meetpunt van de haag en het midden van de scheidingswand de erfgrens.
4.36 Dit leidt ertoe dat de vorderingen VII en VIII van [appellante] worden afgewezen en vordering 5 van [geïntimeerden] wordt toegewezen als in het dictum is bepaald. Medewerking aan inmeting en inschrijving in kadaster door verjaring verkregen eigendom
4.37 [geïntimeerden] hebben alleen voor de haag en het open tussenstuk gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot medewerking aan de inmeting door het Kadaster van de stroken grond die (de rechtsvoorgangers van) [geïntimeerden] door verjaring hebben gekregen en aan het inschrijven van dit eigendom bij een door [geïntimeerden] aan te wijzen notaris en dat bij uitblijven van die medewerking het arrest in de plaats treedt van dergelijke medewerking c.q. toestemming c.q. ondertekening (vorderingen 3 en 6).
4.38 Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat ter hoogte van de haag de (al door het Kadaster gereconstrueerde) kadastrale grens ook de erfgrens is, zodat vordering 3 van [geïntimeerden] bij gebreke van enig belang wordt afgewezen. De erfgrens van het tussenstuk is niet gelijk aan de kadastrale grens. [appellante] heeft tegen deze vordering geen inhoudelijk verweer gevoerd, zodat het hof deze vordering zal toewijzen als in het dictum is bepaald.
Schuurdeur [geïntimeerden]
4.39 [appellante] heeft gevorderd dat [geïntimeerden] op straffe van een dwangsom worden veroordeeld tot verwijdering van hun schuurdeur (vorderingen II en IX).
4.40 Aan deze vordering heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat op grond van artikel 5:50 BW een schuurdeur op tenminste 2 meter afstand van de erfgrens moet staan. De schuurdeur van [geïntimeerden] is op kortere afstand aangebracht, zodat die schuurdeur volgens [appellante] moet worden verwijderd.
4.41 Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 5:50 lid 1 BW het niet is geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn vensters of andere muuropeningen te hebben, voor zover deze op het naburig erf uitzicht geven. Artikel 5:50 lid 3 BW schrijft voor dat de afstand van 2 meter wordt gemeten rechthoekig uit de buitenkant van de muur daar, waar de opening is gemaakt, tot aan de grenslijn der erven.
4.42 Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat inmiddels de schuurdeur van [geïntimeerden] volledig op het perceel staat dat aan [geïntimeerden] in eigendom toebehoort. Rechthoekig gemeten vanaf de voorzijde van de schuur, waarin de schuurdeur is geplaatst, geeft de schuurdeur uitzicht op het eigen erf van [geïntimeerden] De schuurdeur levert daardoor geen schending van artikel 5:50 BW op. Deze vorderingen van [appellante] worden afgewezen.
Kosten grensreconstructie
4.43 [geïntimeerden] vorderen [appellante] te veroordelen tot betaling van:
4.44 Partijen twisten over de ligging van de erfgrens in de achtertuin. In het kader van dit geschil hebben [geïntimeerden] het Kadaster opdracht gegeven de kadastrale grens in hun achtertuin te reconstrueren. Het hof heeft in het kader van de bezichtiging ook een grensreconstructie door het Kadaster gevraagd, aan welk verzoek [geïntimeerden] uitvoering hebben gegeven. Deze kosten zijn deels buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub a BW die in redelijkheid zijn gemaakt en op zichzelf redelijk zijn en deels gerechtskosten in zin van artikel 237 Rv. [appellante] zal als de deels in het ongelijk gestelde partij met betrekking tot de erfgrens worden veroordeeld de helft van de volledige kosten (derhalve € 78,- en € 260,-) aan [geïntimeerden] te betalen.
Waterafvoer dak van beide schuren
4.45 De afvoer van het regenwater van het gehele dak van beide schuren gaat via een afvoerpijp aan de rechterachterzijde van de schuur van [geïntimeerden]
4.46 De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.15 van het vonnis geoordeeld dat partijen dit in onderling overleg bij de renovatie van de schuren zo hebben afgesproken. [appellante] en [geïntimeerden] hebben tegen dit oordeel van de rechtbank geen (specifieke) grief gericht. Het hof zal daardoor van dat oordeel uitgaan.
4.47 In hoger beroep heeft [appellante] een nieuwe - met de waterafvoer van het dak samenhangende - vordering ingesteld. [appellante] vordert voor recht te verklaren dat zij gerechtigd is om een eigen afvoer van het hemelwater op het dak aan te brengen, welke zij zelf zal onderhouden (vordering V).
4.48 Het hof stelt voorop dat een eigenaar op grond van artikel 5:52 BW verplicht is de afdekking van zijn gebouwen en werken zodanig in te richten, dat daarvan het water niet op het erf van een ander afloopt. De huidige situatie, waarbij het hemelwater op het dak van de schuur van [appellante] afwatert via de afvoerbuis aan de achterzijde van het dak van de schuur van [geïntimeerden] is met toestemming van [geïntimeerden] gerealiseerd en in zoverre een toelaatbare afwijking van artikel 5:52 BW.
4.49 Op grond van de wettelijke regeling is [appellante] op zichzelf gerechtigd om aan haar eigen schuur een afvoer van het hemelwater van haar dak aan te brengen. [geïntimeerden] hebben dat ook niet betwist. Niet gesteld of gebleken is dat de huidige, rechtens toelaatbare, waterafvoer via de achterzijde van het dak van [geïntimeerden] niet afdoende is. Tegen deze achtergrond hebben [appellante] niet (toereikend) toegelicht welk belang zij heeft bij de gevraagde verklaring voor recht. Bovendien heeft [appellante] niet toegelicht of zij daadwerkelijk een hemelwaterafvoer op het dak van de schuur wil aanbrengen en zo ja, hoe die afvoer wordt aangelegd. In ieder geval zal [appellante] op het dak een waterkering moeten aanbrengen. Voor zover [appellante] c.s. voornemens is die waterkering op de erfgrens aan te brengen, hebben [geïntimeerden] terecht aangevoerd dat zij een toelichting op de voorgestane constructie wensen om te bezien of daarmee een niet toelaatbare inbreuk wordt gemaakt op hun eigendomsrecht. Zolang die toelichting ontbreekt, kan zij – zoals [geïntimeerden] terecht hebben aangevoerd – met de gevraagde verklaring voor recht niet instemmen.
4.50 Dit leidt ertoe dat het hof deze vordering van [appellante] zal afwijzen.
Onderhoud schuren
4.51 De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.16 van het vonnis geoordeeld dat de beide schuren niet mandelig zijn. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen het aannemelijk te achten dat het onderhoud aan verschillende onderdelen van de schuren gezamenlijk moet plaatsvinden. Volgens de rechtbank moeten partijen dat onderhoud in overleg plannen en de kosten van dat onderhoud gezamenlijk dragen. De rechtbank heeft vervolgens voor recht verklaard dat [appellante] gehouden is tot mede onderhoud (en een bijdrage in de kosten daarvan) van het dak, de hemelwaterafvoeren en de kunststof panelen aan de achterzijde van de schuur, welk onderhoud partijen in onderling overleg zullen moeten plannen en in onderling overleg daarvoor opdracht zullen moeten geven.
4.52 Tegen deze overwegingen en beslissing van de rechtbank heeft [appellante] gegriefd. Voorts heeft [appellante] in hoger beroep een daarmee samenhangende vordering ingesteld. [appellante] vordert dat voor recht wordt verklaard dat partijen gehouden zijn tot het onderhoud van ieder hun eigen schuur, waaronder ook het dak en de kunststofpanelen, en voor ieders eigen rekening en risico (vordering IV).
4.53 [appellante] en [geïntimeerden] hebben op zichzelf (terecht) niet bestreden het oordeel van de rechtbank dat de schuren niet mandelig zijn. Dat staat daarmee vast, waarvan het hof zal uitgaan.
4.54 De rechtbank heeft niet toegelicht op grond waarvan [appellante] en [geïntimeerden] rechtens gehouden zijn over het onderhoud te overleggen, het onderhoud gezamenlijk uit te voeren en de kosten van het onderhoud gezamenlijk te dragen. [geïntimeerden] hebben er terecht op gewezen dat met de afvoerpijp van het hemelwater aan de rechterachterzijde van de schuur ook wordt gebruikt voor de afvoer van het hemelwater op het dak van de schuur van [appellante] . Nu de schuren in gezamenlijke opdracht zijn gebouwd, wordt het ervoor gehouden dat beide partijen met deze constructie hebben ingestemd. In de onderlinge rechtsverhouding brengt de redelijkheid mee dat zolang [appellante] van deze voorziening aan de zijde van [geïntimeerden] gebruikt maakt, [appellante] en [geïntimeerden] over het onderhoud van de afvoerpijp van het hemelwater op het dak overleg voeren en dat zij gezamenlijk de kosten van onderhoud van de afvoerpijp dragen. Het dak van beide schuren en de panelen aan de achterzijde vormen weliswaar een geheel, maar het dak op de schuur van [appellante] en de panelen aan de achterzijde van haar schuur is haar eigendom. [appellante] heeft voor haar deel van het dak en de achterzijde – net als de rest van de schuur – het onderhoud uit te voeren. [geïntimeerden] hebben het onderhoud uit te voeren van hun schuur, waaronder het dak en de panelen aan de achterzijde. De scheidingswand is gemeenschappelijk, zodat het onderhoud van de scheidingswand voor gezamenlijke rekening komt.
4.55 Het voorgaande betekent dat de grief van [appellante] gedeeltelijk slaagt. Het hof zal de vordering toewijzen zoals in het dictum bepaald.
Afvoer regenwater
4.56 De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.15 van het vonnis overwogen dat het grondwater in de achtertuin van [appellante] aan de voorkant via het erf van [geïntimeerden] wordt afgevoerd. De rechtbank heeft daarmee kennelijk (vooral) bedoeld het regenwater dat in de achtertuin valt en aan de voorkant van de schuren, waar een afvoergoot is aangelegd, wordt afgevoerd. Vervolgens heeft de rechtbank in rechtsoverweging 3.17 van het vonnis de door [geïntimeerden] gevorderde verklaring voor recht dat [appellante] geen recht van erfdienstbaarheid kan ontlenen voor het gedogen van de “grondwaterafvoerconstructie” afgewezen. Tegen dit oordeel zijn partijen niet opgekomen en staat daarmee vast.
4.57 [appellante] heeft een nieuwe vordering ingesteld, inhoudende dat voor recht wordt verklaard dat tussen [appellante] en [geïntimeerden] sprake is van een overeenkomst die inhoudt dat de gezamenlijke afwatering van het regenwater op haar perceel loopt via een afwateringsrooster voor de gehele schuur langs en via het perceel van [geïntimeerden] Ter toelichting heeft [appellante] aangevoerd dat de onderlinge verhouding verstoord zijn geraakt en dat zij vreest dat [geïntimeerden] “de grondwaterafvoerconstructie” niet langer zal respecteren en blokkeren.
4.58 [geïntimeerden] hebben betwist dat sprake is van een overeenkomst. De “grondwaterafvoerconstructie” wordt door hen gedoogd. Zij hebben aangevoerd dat zij gerechtigd zijn deze constructie te beëindigen. Maar zolang de schuren ongewijzigd blijven, zijn zij dat niet van plan.
4.59 Het hof stelt vast dat partijen een overeenkomst hebben gesloten tot voor gezamenlijke rekening aanleggen van een afvoergoot aan de voorzijde van beide schuren die na de schuur van [geïntimeerden] een haakse bocht maakt en afwatert in de achter de percelen gelegen sloot. Op de betwisting van [geïntimeerden] heeft [appellante] geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat partijen tegelijkertijd of daarnaast een overeenkomst hebben gesloten de gezamenlijke afwatering op die wijze in stand te houden. In zoverre strandt de gevraagde verklaring voor recht. Volledigheidshalve voegt het hof hieraan toe dat uit de overeenkomst tot aanleg van “de grondwaterafvoerconstructie” volgt dat beide partijen rekening hebben te houden met elkaars gerechtvaardigde belangen bij de afvoer van het (hemel)water op beide percelen. Als [geïntimeerden] in de toekomst de afvoergoot wil verwijderen of wijzigen, hangt het van de concrete feiten en omstandigheden af of zij daartoe gerechtigd zijn.
De conclusie
4.60 Het hoger beroep van [appellante] slaagt voor een beperkt onderdeel. Omdat [appellante] in haar hoger beroep grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellante] tot betaling van de proceskosten in haar hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
4.61 Het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] slaagt grotendeels. Het hof zal [appellante] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten in het incidenteel appel.
4.62 De gedeeltelijke vernietiging van het vonnis van de rechtbank heeft tot gevolg dat de vordering die in conventie door de rechtbank is toegewezen wordt afgewezen. [appellante] is daarmee alsnog de in conventie in het ongelijk gestelde partij aan te merken. Het hof zal [appellante] veroordelen in de proceskosten in conventie bij de rechtbank. In reconventie zijn beide partijen deels in het ongelijk gesteld, zodat het hof de compensatie van de proceskosten in reconventie zal handhaven.
4.63 De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
5 De beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 18 januari 2023, behalve de beslissingen 4.2, 4.5 en 4.6 die hierbij worden bekrachtigd, en beslist verder:
5.1 verklaart voor recht dat ter plaatse van de haag in de achtertuin de kadastrale grens de erfgrens tussen de percelen van partijen is;
5.2 verklaart voor recht dat de haag in de achtertuin tussen de percelen van partijen mandelig is;
5.3 verklaart voor recht dat de erfgrens van het open tussenstuk loopt vanaf het laatste kadastrale meetpunt van de haag in een rechte lijn naar het midden van de scheidingswand van de schuren en dat [geïntimeerden] voor dat gedeelte van het perceel vanaf de kadastrale grens tot aan de erfgrens eigenaar zijn geworden;
5.4 veroordeelt [appellante] tot medewerking aan de inmeting door het Kadaster van de erfgrens van het open tussenstuk als hiervoor onder 5.3 is aangegeven en de strook grond die op het kadastrale perceel van [appellante] tussen de kadastrale grens en die erfgrens ligt;
5.5 veroordeelt [appellante] tot medewerking aan de inschrijving in het Kadaster van de strook grond ter hoogte van het open tussenstuk, die door verjaring en eigendomsoverdracht eigendom van [geïntimeerden] is geworden en door het Kadaster ter uitvoering van 5.4 is ingemeten, bij een door [geïntimeerden] aan te wijzen notaris en dat bij het uitblijven hiervan het arrest in de plaats treedt van een dergelijke medewerking c.q. toestemming c.q. ondertekening. De kosten van Kadaster en notaris komen voor rekening van [geïntimeerden]
5.6 verklaart voor recht dat [appellante] en [geïntimeerden] gehouden zijn hun eigen schuur te onderhouden, behoudens de scheidingswand en de afvoerpijp van het hemelwater op het dak aan de zijde van [geïntimeerden] (zolang [appellante] voor de afvoer van het hemelwater op haar dak van die afvoerpijp gebruikt maakt) waartoe partijen overleg voeren en onderhoud in en na onderling overleg uitvoeren;
5.7 veroordeelt [appellante] tot betaling aan [geïntimeerden] van
5.8 veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] in conventie tot aan de uitspraak van de rechtbank:
en compenseert de proceskosten in reconventie tot aan de uitspraak van de rechtbank;
5.9 veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] in haar (principaal) hoger beroep:
en tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] in hun (incidenteel) hoger beroep:
- € 1.214,- € 1.214,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (2 procespunten x helft appeltarief II);
5.10 verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.11 wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.H. de Witte, J.H. Kuiper en W.F. Boele, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2025.
HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:309 en ECLI:NL:HR:2024:1606.
HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853