ECLI:NL:GHARL:2025:4998 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 12 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.340.968 zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 535732
arrest van 12 augustus 2025
in de zaak van
[appellant] ( [appellant] ) die woont in [woonplaats1] advocaat: mr. H.E. Brokers-van Dijk
tegen
1 [geïntimeerde1] ( [geïntimeerde1] )
die woont in [woonplaats2] 2. [geïntimeerde2] ( [geïntimeerde2] ) die woont in [woonplaats3] advocaat: mr. M. Mos
1 Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
Het verdere procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
2 De kern van de zaak
2.1. Het hof heeft in het tussenarrest beslist dat [appellant] de enige erfgenaam is van erflaatster en de vonnissen van 5 juli 2023 en 6 december 2023 niet in stand houden (vernietigen). Het hof zal die beslissing hierna toelichten.
2.2. Het hof moet nog beslissen over de vorderingen XXVIII en XXIX van de kinderen om hun legitieme portie vast te stellen en [appellant] te veroordelen deze aan hen te betalen. Partijen hebben zich bij akte uitgelaten over de omvang van de legitieme portie en over de betaling daarvan, in het bijzonder over de vraag wanneer de legitieme portie opeisbaar is.
2.3. Het hof zal beslissen welke goederen en schulden meetellen voor de berekening van de legitimaire massa en partijen de gelegenheid geven voor taxatie van de marktwaarde vrij van huur en gebruik op 22 mei 2021 van de woning van erflaatster en [appellant] in [woonplaats1] . Het hof zal iedere verdere beslissing nog aanhouden. Het hof zal dat hierna toelichten.
3 De toelichting van de beslissing van het hof
3.1. De legitieme portie van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] is voor ieder ¼ x (G+Gi-S). G is de waarde van de goederen van de nalatenschap op de sterfdag van erflaatster (22 mei 2021). Gi zijn de in aanmerking te nemen giften. S zijn de schulden op de sterfdag van erflaatster vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW (artikel 4:65 BW).
de waarde van de goederen van de nalatenschap op 22 mei 2021
3.2. Het hof zal eerst vaststellen welke goederen tot de nalatenschap van erflaatster behoren en de waarde daarvan op 22 mei 2021.
3.3. Tussen partijen is nog in geschil of tot die goederen ook de onverdeelde helft in een camper (kenteken [kenteken] ) behoorde. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] stellen dat erflater en [appellant] op 22 mei 2021 nog samen eigenaar waren van een camper. [appellant] betwist dat en voert aan dat hij die camper al heeft verkocht voordat erflaatster ziek werd. Daarop hebben [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] niet meer gereageerd. Voor het geval zij zouden moeten bewijzen wat de activa en de passiva in hun boedelbeschrijving zijn en wat de waarde daarvan is, bieden zij aan dat bewijs te leveren.
3.4. Voor zover dat bewijs zou zijn gelegen in stukken, hadden zij die stukken al kunnen overleggen. Die gelegenheid krijgen zij niet alsnog.
3.5. Voor zover zij bedoelen dat bewijs door getuigen te leveren geldt het volgende. Een partij moet in hoger beroep tot getuigenbewijs moet worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert. In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zou kunnen afleggen, maar zal in het algemeen niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt aangegeven wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard.
3.6. Het hof is van oordeel dat het bewijsaanbod van [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] relevant is maar gelet op de omstandigheden van het geval niet voldoende specifiek. Zij hadden in ieder geval moeten aangeven dat zij getuigen zouden willen horen en wie als getuigen een verklaring over de camper zouden kunnen afleggen. Dat hebben zij niet gedaan. Het hof zal hen dan ook niet toelaten tot het leveren van bewijs dat de camper op 22 mei 2021 eigendom was van erflaatster en [appellant] en wat de waarde daarvan op dat tijdstip was. Daarmee is niet komen vast te staan dat een camper tot de nalatenschap van erflaatster behoorde.
3.7. Partijen zijn het erover eens dat de volgende goederen op 22 mei 2021 in elk geval tot de nalatenschap van erflaatster behoorden:
3.8. Zij zijn het nog niet voor alle goederen eens over de waarde van daarvan op 22 mei 2021. Het hof zal dat hierna voor elk goed afzonderlijk beoordelen.
a. De helft van de woning [adres] in [woonplaats1] .
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] schatten de waarde van de woning op 22 mei 2021 op € 400.000 en willen graag een taxatie door een deskundige. [appellant] wil uitgaan van de WOZ waarde 2021 van € 347.000. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen samen een deskundige (een NVM makelaar/taxateur uit [woonplaats1] ) te vragen de marktwaarde vrij van huur en gebruik van de woning op 22 mei 2021 te bepalen. Slagen zij niet voor 23 september 2025 in het gezamenlijk aanwijzen van een deskundige, dan dienen zij een makelaar verbonden aan [naam1] in [woonplaats1] te vragen de woning te taxeren. Het hof gaat ervan uit dat partijen uiterlijk 15 november 2025 de beschikking hebben over een taxatierapport en zal de zaak naar de rol verwijzen voor het overleggen van dat taxatierapport door [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] . Zij kunnen zich dan bij akte uitlaten over de waarde van de woning. Vervolgens krijgt [appellant] de gelegenheid zich daarover uit te laten.
Bankrekening bij de ING [nummer1] .
Partijen zijn het erover eens dat het saldo op 22 mei 2021 € 18.086,89 is. De helft daarvan behoort tot de nalatenschap van erflaatster: € 9.043,45.
Bankrekening bij de ING [nummer2] .
Volgens [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] is het saldo op 22 mei 2021 € 7.625, Dat betwist [appellant] niet. Hij voert wel aan dat dit saldo geheel aan hem toekomt, omdat het saldo op deze rekening in februari 2019 feitelijk al is verdeeld en de bedragen die daarna op die rekening zijn geboekt uitsluitend zijn inkomsten waren. Omdat [appellant] geen concrete gegevens over de verdeling van dat saldo en het verloop van deze rekening na die verdeling noemt en documenteert gaat het hof ervan uit dat de helft van het saldo tot de nalatenschap van erflaatster behoort. Dat is € 3.812,50. Het hof treft deze rekening en het saldo daarvan ook nog aan in de belastingaangiften van erflaatster over 2020.
Sieraden.
Partijen zijn het erover eens dat de sieraden op 22 mei 2021 € 5.000 waard waren. Die sieraden zijn in het bezit van [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] . [appellant] wenst de waarde daarvan te verrekenen met de legitieme portie die hij aan [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] moet betalen. Kennelijk wil hij de schuld die hij aan [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] heeft (legitieme portie) verrekenen met de vordering die hij op hen heeft tot teruggave van de sieraden. De vordering tot teruggave van de sieraden is voor [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] een verplichting om te doen. Het hof is van oordeel dat [appellant] niet bevoegd is tot verrekening, omdat de prestatie die hij te vorderen heeft (teruggave sieraden) niet beantwoordt aan zijn schulden jegens [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] tot betaling van de legitieme portie in geld (artikel 6:127 lid 2 BW). [appellant] kan een verplichting tot betaling van een bedrag in geld niet verrekenen met de verplichting van [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] om iets te doen. Uiteraard kunnen partijen zelf andere afspraken hierover maken.
De helft van de Renault Berlingo.
Partijen zijn het erover eens dat deze auto van erflaatster en [appellant] op 22 mei 2021 € 500 waard was. De helft daarvan telt mee voor de berekening van de legitieme portie. Dat is € 250.
De helft van de inventaris in de woning.
Volgens [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] was deze inventaris op 22 mei 2021 € 5.000 waard. [appellant] heeft een lijst gemaakt van deze inventaris en voert aan dat de waarde daarvan nihil is. Daarop hebben [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] niet meer gereageerd. Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de inventaris enige geldwaarde heeft. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] hebben hun stelling op dit onderdeel onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Zij hebben niet gespecificeerd waaruit deze inventaris bestaat en welke waarde aan de onderdelen daarvan is toe te kennen. Het hof zal hen niet toelaten tot bewijs, omdat zij niet aan hun stelplicht hebben voldaan.
Teruggaven Belastingdienst.
Het hof gaat ervan uit dat deze conform de opgave van [appellant] € 4.667,90 bedragen. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] geven in hun akte van uitlatingen een bedrag van € 4.231 op, maar noemden eerder in hun voorlopige boedelbeschrijving ook een bedrag van € 4.667,90.
schulden van erflaatster op 22 mei 2021
3.9. Het hof zal vervolgens vaststellen welke schulden van de nalatenschap van erflaatster meetellen voor de berekening van de legitimaire massa en de omvang daarvan op 22 mei 2021.
3.10. Partijen zijn het erover eens dat de volgende schulden op 22 mei 2021 in elk geval tot de nalatenschap van erflaatster behoorden:
Is er een vordering tot vergoeding van [appellant] op erflaatster/de nalatenschap?
3.11. Tussen partijen is in geschil of tot de nalatenschap van erflaatster een schuld aan [appellant] behoort tot vergoeding van zijn meerinbreng bij de aankoop van de gezamenlijke woning. [appellant] stelt op dat punt het volgende. Erflaatster en [appellant] hebben in 1983 de woning gekocht voor ƒ 135.000. [appellant] heeft daarna zijn woonark verkocht en de verkoopopbrengst van ƒ 89.000 (€ 40.386) ingebracht bij de aankoop van de woning in [woonplaats1] . [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] betwisten het bestaan van een vergoedingsvordering van [appellant] ; als die al is ontstaan, is de rechtsvordering tot nakoming daarvan verjaard
3.9. Het hof gaat aan de stelling van [appellant] voorbij. [appellant] heeft niet aan zijn stelplicht voldaan. Hij heeft niet toegelicht of onderbouwd welke betalingen hij ten aanzien van de woning heeft gedaan met de verkoopopbrengst van zijn woonark. Is het zo dat hij van de koopsom een deel van ƒ 89.000 heeft betaald? Heeft hij dit bedrag afgelost op een gezamenlijke hypothecaire lening die partijen (mogelijk) zijn aangegaan voor de financiering van de woning? Heeft hij dit geld gebruikt om een verbouwing van de woning te betalen? Dat blijft onduidelijk.
Zijn er giften die in aanmerking moeten worden genomen?
3.10. Niet is gebleken dat erflaatster giften heeft gedaan die bij de berekening van de legitieme portie in aanmerking moeten worden genomen.
Telt de uitkering levensverzekering mee bij de berekening van de legitieme portie?
3.11. In de voorlopige aangifte erfbelasting van [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] staat onder het kopje ‘Levens- of ongevallenverzekering’ dat Nationale Nederlanden aan [appellant] een bedrag van € 3.906 heeft betaald. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] tellen dit bedrag mee voor de berekening van de legitimaire massa. Zij lichten niet toe op welke grond die uitkering meetelt voor die berekening. Het hof zal dit bedrag dan ook niet meenemen bij die berekening.
Slotsom
3.10. Voor de berekening van de legitimaire massa zijn bijna alle gegevens voorhanden met uitzondering van de waarde van de woning op 22 mei 2021. Het hof zal als gezegd op dat onderdeel een instructie geven en iedere verdere beslissing aanhouden.
3.11. Het hof zal ook iedere beslissing aanhouden op het beroep van [appellant] op de redelijkheid en billijkheid ten aanzien van de opeisbaarheid van de legitieme porties. [appellant] laat in het midden of hij de aanvullende of beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid bedoelt. Partijen zijn het erover eens dat de legitieme porties opeisbaar zijn geworden op 22 november 2021. [appellant] wil dat het hof bepaalt dat uitkering van de legitieme porties pas aan de orde is bij verkoop en levering van de woning aan een derde of bij zijn overlijden. Het hof zal gelet op de stellingen van [appellant] dit verzoek beoordelen in het kader van de regels van artikel 4:5 BW (artikel 25 Rv), maar daarvoor moet eerst vaststaan wat de omvang is van de geldsom die [appellant] aan [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] verschuldigd is.
4 De beslissing
Het hof:
4.1. verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 2 december 2025 voor overleggen door [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] van het taxatierapport van de woning en een nadere uitlating over die taxatie;
4.2. bepaalt dat de zaak daarna zal worden verwezen naar de rol van 16 december 2025 voor een nadere uitlating over de waarde door [appellant] ;
4.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, J.H. Lieber en R.E. Brinkman en is door de oudste raadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2025.
HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3009, rov. 3.5.