Terug naar bibliotheek
Boek 4. Erfrecht
Titel 1. Algemene bepalingen
Artikel 7

Artikel 7 (Schulden nalatenschap definitie en rangorde)

Laatste versie

1. Schulden van de nalatenschap zijn:

a. de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan, voor zover niet begrepen in onderdeel i; b. de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene; c. de kosten van vereffening van de nalatenschap, met inbegrip van het loon van de vereffenaar; d. de kosten van executele, met inbegrip van het loon van de executeur; e. de schulden uit belastingen die ter zake van het openvallen der nalatenschap worden geheven, voor zover zij op de erfgenamen komen te rusten; f. de schulden die ontstaan door toepassing van afdeling 2 van titel 3; g. de schulden ter zake van legitieme porties waarop krachtens artikel 80 aanspraak wordt gemaakt; h. de schulden uit legaten welke op een of meer erfgenamen rusten; i. de schulden uit giften en andere handelingen die ingevolge artikel 126 worden aangemerkt als legaten.

2. Bij de voldoening van de schulden ten laste van de nalatenschap worden achtereenvolgens met voorrang voldaan:

1°. de schulden, bedoeld in lid 1 onder a tot en met e; 2°. de schulden, bedoeld in lid 1 onder f; 3°. de schulden, bedoeld in lid 1 onder g.

Ontbreken schulden als bedoeld in lid 1 onder f, dan worden eerst de schulden, bedoeld in lid 1 onder a tot en met c, en vervolgens de schulden, bedoeld in lid 1 onder d, e en g, met voorrang voldaan.

3. In de nalatenschap van de langstlevende ouder, bedoeld in artikel 20, en de stiefouder, bedoeld in artikel 22, wordt een verplichting tot overdracht van goederen als bedoeld in die artikelen met een schuld als bedoeld in lid 1 onder a gelijkgesteld.

Uitleg in duidelijke taal

1. Schulden van de nalatenschap zijn:

Dit lid introduceert een opsomming van wat wordt verstaan onder de schulden die tot een nalatenschap behoren.

a. de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan, voor zover niet begrepen in onderdeel i;

Dit betreft de schulden die de overledene (erflater) zelf had en die niet door zijn overlijden ophouden te bestaan. Een uitzondering hierop zijn de schulden die vallen onder onderdeel i van dit lid.

b. de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene;

Hieronder vallen de kosten voor de begrafenis of crematie (lijkbezorging). Deze kosten worden alleen als schuld van de nalatenschap beschouwd als ze passen bij de financiële en sociale situatie (omstandigheden) van de overledene.

c. de kosten van vereffening van de nalatenschap, met inbegrip van het loon van de vereffenaar;

Dit zijn de kosten die gemaakt worden om de nalatenschap af te wikkelen (vereffening), inclusief de betaling (het loon) van de persoon die hiervoor is aangesteld (de vereffenaar).

d. de kosten van executele, met inbegrip van het loon van de executeur;

Dit betreft de kosten die verband houden met de uitvoering van het testament (executele), inclusief de betaling (het loon) van de persoon die door de erflater is aangewezen om de nalatenschap af te handelen (de executeur).

e. de schulden uit belastingen die ter zake van het openvallen der nalatenschap worden geheven, voor zover zij op de erfgenamen komen te rusten;

Dit zijn belastingschulden die ontstaan omdat de nalatenschap is opengevallen (door het overlijden). Het gaat hierbij specifiek om de belastingen die door de erfgenamen betaald moeten worden.

f. de schulden die ontstaan door toepassing van afdeling 2 van titel 3;

Dit verwijst naar schulden die voortkomen uit de toepassing van de regels in afdeling 2 van titel 3 van Boek 4 Burgerlijk Wetboek.

g. de schulden ter zake van legitieme porties waarop krachtens artikel 80 aanspraak wordt gemaakt;

Dit zijn schulden die ontstaan doordat legitimarissen (bepaalde erfgenamen die recht hebben op een minimumdeel van de erfenis) aanspraak maken op hun legitieme portie, zoals bepaald in artikel 80.

h. de schulden uit legaten welke op een of meer erfgenamen rusten;

Hieronder vallen schulden die voortvloeien uit legaten (specifieke schenkingen in een testament) die door één of meerdere erfgenamen moeten worden voldaan.

i. de schulden uit giften en andere handelingen die ingevolge artikel 126 worden aangemerkt als legaten.

Dit betreft schulden die voortkomen uit giften en andere handelingen die volgens artikel 126 van Boek 4 Burgerlijk Wetboek gelijkgesteld worden aan legaten.

2. Bij de voldoening van de schulden ten laste van de nalatenschap worden achtereenvolgens met voorrang voldaan:

Dit lid bepaalt de volgorde (rangorde) waarin de schulden van de nalatenschap betaald moeten worden. Sommige schulden krijgen voorrang boven andere.

1°. de schulden, bedoeld in lid 1 onder a tot en met e;

Als eerste worden met voorrang de schulden betaald die genoemd zijn in lid 1, onderdelen a tot en met e.

2°. de schulden, bedoeld in lid 1 onder f;

Vervolgens worden met voorrang de schulden betaald die genoemd zijn in lid 1, onderdeel f.

3°. de schulden, bedoeld in lid 1 onder g.

Daarna worden met voorrang de schulden betaald die genoemd zijn in lid 1, onderdeel g.

Ontbreken schulden als bedoeld in lid 1 onder f, dan worden eerst de schulden, bedoeld in lid 1 onder a tot en met c, en vervolgens de schulden, bedoeld in lid 1 onder d, e en g, met voorrang voldaan.

Deze zin, die ook onder lid 2 valt, specificeert een alternatieve rangorde voor het voldoen van schulden indien de schulden genoemd in lid 1 onderdeel f niet aanwezig zijn. In dat geval worden eerst de schulden, zoals omschreven in lid 1 onder a tot en met c, met voorrang voldaan, en daarna de schulden, zoals omschreven in lid 1 onder d, e en g, met voorrang voldaan.

3. In de nalatenschap van de langstlevende ouder, bedoeld in artikel 20, en de stiefouder, bedoeld in artikel 22, wordt een verplichting tot overdracht van goederen als bedoeld in die artikelen met een schuld als bedoeld in lid 1 onder a gelijkgesteld.

Dit lid bepaalt dat in de nalatenschap van een langstlevende ouder (zoals omschreven in artikel 20 van Boek 4 BW) of een stiefouder (zoals omschreven in artikel 22 van Boek 4 BW), een verplichting om goederen over te dragen (zoals bedoeld in die artikelen 20 en 22) wordt beschouwd als een schuld die gelijkstaat aan de schulden genoemd in lid 1, onderdeel a van dit artikel.