ECLI:NL:GHARL:2024:5894 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 17 september 2024
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Parketnummer: 21-001035-22
Uitspraak d.d.: 18 september 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 7 maart 2022 met parketnummer 84196649-21 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
gevestigd in [postcode] , [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens de verdachte door de gemachtigde van de vertegenwoordiger van de verdachte, [gemachtigde] , en de raadsman van de verdachte, mr. S.F.W. van ’t Hullenaar, naar voren is gebracht.
Het hof heeft ook kennisgenomen van wat de benadeelde partij, [benadeelde] , naar voren heeft gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De meervoudige economische kamer van de rechtbank Overijssel heeft de verdachte voor opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en dood door schuld veroordeeld tot een geldboete van € 75.000,-, waarvan € 25.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De mede namens twee minderjarige kinderen ingediende vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van € 60.000,- aan affectieschade is toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is geacht voor de schade die door feit 2, dood door schuld, is toegebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
De verdenking komt erop neer dat de verdachte als werkgever niet heeft voldaan aan voorschriften van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit, waardoor levensgevaar of gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemer [werknemer] is ontstaan of te verwachten was (feit 1) en dat de verdachte schuld heeft aan een ongeval waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen (feit 2).
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. zij op of omstreeks 8 december 2020 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, als werkgever al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen, immers heeft zij verdachte op een locatie waar nieuwbouw (een appartementencomplex), was opgeleverd, gelegen aan de [locatie] aldaar, zijnde een arbeidsplaats, door een werknemer [werknemer] arbeid doen of laten verrichten en/of deze arbeidsplaats doen en/of laten betreden, terwijl zij verdachte,
terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemer [werknemer] ontstond of te verwachten was;
2.zij op of omstreeks 8 december 2020 in [plaats] , in elk geval in Nederland, zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door
waardoor [slachtoffer] op ongeveer 13 meter hoogte, zonder te zijn aangelijnd, met die aangepaste werkbak loswerkzaamheden heeft verricht op de vierde etage van een appartementencomplex, waarbij die [slachtoffer] op die extra aangebrachte (4e) vloerplaat van die aangepaste werkbak is gaan staan, met als gevolg dat de 3e en 4e vloerplaat naar beneden zijn gescharnierd, waardoor die [slachtoffer] tussen de werkbak en de gevel van het appartement naar beneden is gevallen, waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is dat [slachtoffer] is komen te overlijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Over feit 1 is aangevoerd dat er op 8 december 2020 in [plaats] geen levensgevaar of gevaar voor ernstige schade aan de gezondheid van [werknemer] is ontstaan of te verwachten viel, omdat hij als machinist niet in de werkbak op hoogte hoefde te werken en in ieder geval niet in de werkbak hoefde te bewegen, zodat de in de tenlastelegging vermelde verplichtingen uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit niet op hem betrekking hadden.
Wat feit 2 betreft heeft de verdachte niet zodanig nalatig, onvoorzichtig en/of onachtzaam gehandeld dat het overlijden van [slachtoffer] aan haar schuld is te wijten.
Oordeel van het hof
Inleiding
Op 8 december 2020 is er rond 08.00 uur een dodelijk ongeluk gebeurd bij het afleveren van een keuken op de vierde verdieping van een nieuw appartementencomplex in [plaats] . [slachtoffer] is door een openstaand raam van een woning van het appartementencomplex in de werkbak van een hoogwerker, een Manitou MRT 2150 met een aangepaste werkbak van VHS, type AB35 (hierna respectievelijk (ook): de hoogwerker en de werkbak) gestapt. Daarbij zijn aan elkaar bevestigde vloerdelen van het platform gaan scharnieren waardoor het vloerdeel waarop [slachtoffer] stapte is ingeklapt en hij vanaf dertien meter tussen de werkbak en de gevel naar beneden is gevallen.
De werkbak die werd gebruikt was door de verdachte aangepast. Aan de tweede vloerplaat van de werkbak die als afscheiding en vloerplaat gebruikt kon worden, heeft de verdachte een derde en vierde vloerplaat bevestigd waardoor een grotere werkvloer ontstond. [slachtoffer] is ten val gekomen doordat de scharnieren tussen de tweede en de derde vloerplaat na belasting van de vierde en de derde vloerplaat konden buigen waardoor de derde en de vierde vloerplaat naar beneden klapten. Aan de werkbak waren geen leuningen bevestigd op de tweede vloerplaat. Als die wel waren bevestigd, konden de scharnieren van de tweede en de derde vloerplaat niet buigen en de derde en vierde vloerplaat niet inklappen.
Feit 1
[werknemer] is op 1 december 2019 in dienst getreden bij de verdachte.
Geen vastlegging risico in RI&E
Ten tijde van het ongeval bevatte de in december 2017 vastgestelde risico-inventarisatie en evaluatie van de verdachte (de RI&E) geen inventarisatie van de gevaren van het werk met hoogwerkers, werkbakken en asbestbakken.
Naar het oordeel van het hof kan daarmee het tenlastegelegde achter het eerste gedachtestreepje van feit 1 worden bewezen en heeft de verdachte in strijd met artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet gehandeld.
Geen doeltreffende voorlichting
In de RI&E van 2017 staat al opgemerkt dat onvoldoende aandacht aan het geven van instructies en voorlichting over het werk op hoogte met een hoogwerker met een werkbak wordt besteed, waardoor de werknemers risicovol gedrag vertonen uit onwetendheid dan wel omdat zij niet beschikken over voldoende informatie.
De getuige [getuige 1] , een medewerker van de verdachte, heeft verklaard wel eens met de aangepaste werkbak te hebben gewerkt. Hij zegt niet te weten wat er gebeurt als je op de vierde vloerplaat van deze werkbak gaat staan terwijl er op de tweede vloerplaat geen leuningen zijn geplaatst. Als veiligheidsinstructies heeft hij van de verdachte meegekregen dat er aangelijnd moet worden gewerkt en dat er maximaal twee personen in de werkbak mogen staan.
Ook [werknemer] heeft verklaard dat hem niet bekend was dat de derde en vierde vloerplaat konden inklappen als de hekken niet waren geplaatst.
De getuige [getuige 2] is werkzaam geweest bij de verdachte en heeft wel eens met de werkbak gewerkt. Hij verklaart dat de twee leuningen van de werkbak daar standaard in lagen en dat tegen hem is gezegd dat je erop moet letten dat de klemmen van de leuningen goed vastzitten. [getuige 2] is er nooit op gewezen wat er kan gebeuren als je op de vierde vloerplaat gaat staan als op de tweede vloerplaat geen leuningen zijn geplaatst.
De verdachte heeft weliswaar instructies en voorlichting gegeven, maar die instructies en voorlichting zijn kennelijk niet doeltreffend geweest en hebben alleen betrekking gehad op algemene risico’s. Vastgesteld kan worden dat de verdachte geen specifieke instructies of voorlichting heeft gegeven die zien op het werken met een hoogwerker in combinatie met de aangepaste werkbak. Dit klemt temeer omdat het plaatsen van de losse hekken/leuningen op de werkbak cruciaal is gebleken om te voorkomen dat de extra aangebrachte vloerplaten naar beneden kunnen scharnieren.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte in strijd met artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, heeft gehandeld. Het tenlastegelegde achter het tweede gedachtestreepje van feit 1 kan worden bewezen.
Onvoldoende toezicht
Dat het houden van toezicht een punt van aandacht was, is in de RI&E van december 2017 opgemerkt: tijdens de inventarisatie is het daadwerkelijke gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen onvoldoende bevonden.
Naar het oordeel van het hof kan het tenlastegelegde achter het derde gedachtestreepje onder feit 1 worden bewezen en heeft de verdachte in strijd met artikel 8, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet gehandeld. Niet bestrijden valgevaar
Ingevolge artikel 3.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen. Ingevolge het vijfde artikellid zijn, indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven.
Uit getuigenverklaringen komt naar voren dat het slachtoffer en zijn collega gedurende hun werkzaamheden niet waren aangelijnd en dat ook [werknemer] in de werkbak aanwezig was zonder aangelijnd te zijn.
De verbalisanten hebben de werkbak getest aan de hand van vier scenario’s, waarbij de twee onderste kokers zijn uitgetrokken en vergrendeld. Zij zijn op basis daarvan tot de volgende conclusies gekomen.
Scenario 1 Op de zijkanten van de tweede vloerplaat zijn geen hekwerken geplaatst. De verbalisant heeft gezien en gevoeld dat toen hij met zeer geringe kracht de kleine vierde vloerplaat vooraan de werkbak naar beneden drukte, de scharnierpunten tussen de tweede en derde vloerplaat omhoogkwamen en dat hij het derde en vierde plateau eenvoudig naar beneden kon drukken, waarbij de derde en vierde vloerplaat naar beneden klapten.
Scenario 2 Op de zijkanten van de tweede vloerplaat zijn geen hekwerken geplaatst. Een persoon van ongeveer 100 kg bevindt zich op de tweede vloerplaat. De verbalisanten zagen dat met weinig kracht, maar minder eenvoudig dan in scenario 1, de voorkant van de werkbak naar beneden kon worden gedrukt, waarbij de scharnieren tussen de tweede en derde vloerplaat omhoog kwamen en de derde en vierde vloerplaat naar beneden klapten. Toen de verbalisant met zijn volle gewicht bijna boven op de scharnieren tussen de tweede en derde vloerplaat stond, kon de andere verbalisant van ongeveer 140 kg nog gemakkelijk en zonder zijn volle gewicht te gebruiken de derde en vierde vloerplaat naar beneden laten klappen. De verbalisanten zagen dat zodra er op de derde vloerplaat voorbij de kettingen waaraan deze is opgehangen kracht werd uitgeoefend het scharnierpunt tussen de tweede en de derde vloerplaat omhoog bewoog. Dit ging steeds makkelijker naarmate verder van de kettingen richting de vierde vloerplaat kracht werd uitgeoefend. De derde en de vierde vloerplaat klapten daarbij naar beneden.
Scenario 3 Op de zijkanten van de tweede vloerplaat zijn geen hekwerken geplaatst. Er is een asbestkoker gemonteerd. De verbalisant kon eenvoudig en met weinig kracht de voorkant van de werkbak naar beneden drukken, waarbij de scharnierpunten tussen de tweede en de derde vloerplaat omhoog kwamen en de derde en de vierde vloerplaat naar beneden klapten.
Scenario 4 Op de zijkanten van de tweede vloerplaat zijn hekwerken geplaatst. De verbalisant kon met veel kracht op de voorkant van de werkbalk drukken en leunen, zonder dat de scharnierpunten tussen de tweede en de derde vloerplaat omhoog kwamen en zonder dat de derde en de vierde vloerplaat naar beneden klapten.
Het (simulatie)onderzoek bevestigt dat door het niet plaatsen van de hekwerken/leuningen op de tweede vloerplaat, de scharnierpunten tussen de tweede en de derde vloerplaat omhoog konden komen en de derde en de vierde vloerplaat naar beneden konden klappen. Door vervolgens evenmin aangelijnd in de werkbak aanwezig te zijn bestond er valgevaar.
De gemachtigde van de vertegenwoordiger van de verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep erkend dat [werknemer] is tekortgeschoten door de hekken niet te plaatsen en te werken zonder ervoor te zorgen dat de personen in de werkbak waren aangelijnd. Volgens de verdediging was het plaatsen van de hekken een zo voor de hand liggende handeling, dat het vergeten hiervan de verdachte valt te verwijten.
Naar het oordeel van het hof is de verantwoordelijkheid van de verdachte als werkgever meeromvattend dan alleen het juist en volledig instrueren van haar werknemers. Van de verdachte mag als werkgever worden verwacht dat zij haar werknemers ook beschermt tegen dreigende onverschilligheid, waarvoor zoals hiervoor is overwogen ook in de RI&E al is gewaarschuwd. Door bovendien niet standaard extra risicobeperkende maatregelen te treffen en met name haar werknemers niet te informeren over de bijzondere gevaren van het werken met een hoogwerker met een aangepaste werkbak, heeft de verdachte het valgevaar onvoldoende bestreden.
Tekenend is naar het oordeel van het hof dat [werknemer] heeft verklaard dat hij wist van de sticker op de werkbak, maar dat het werk op de betreffende locatie niet kón worden verricht als men was aangelijnd en hij ook niet wist hoe dat dan had moeten worden uitgevoerd.
Naar het oordeel van het hof kan het tenlastegelegde achter het vierde gedachtestreepje onder feit 1 worden bewezen en heeft de verdachte in strijd met artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit gehandeld.
Ondeugdelijk arbeidsmiddel
Zoals hiervoor al uitgebreider is overwogen, heeft de verdachte de werkbak aangepast door daarop twee extra vloerplaten te bevestigen.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte dus een potentieel levensgevaarlijk – en daarmee ondeugdelijk – arbeidsmiddel gecreëerd door extra vloerplaten aan de werkbak te bevestigen.
Het bevestigen van de extra vloerplaten is in strijd met de gebruikershandleiding van de fabrikant. Daarin staat beschreven dat het ten strengste is verboden om wijzigingen aan de machine aan te brengen en dat het ten strengste is verboden om het platform te vergroten.
Om die reden al kan het tenlastegelegde achter het vijfde gedachtestreepje onder feit 1 worden bewezen en heeft de verdachte in strijd met artikel 7.4, tweede lid, Arbeidsomstandighedenbesluit gehandeld. Hierbij komt dat zoals hiervoor is overwogen de verdachte is tekortgeschoten in zowel het geven van veiligheidsinstructies als de controle op het naleven van de veiligheidsinstructies en in het bijzonder waar het gaat om het werken met een hoogwerker met (aangepaste) werkbak. De door de verdachte gerealiseerde aanpassing van de werkbak met een derde en vierde vloerplaat, heeft de werkbak naar het oordeel van het hof tot een ondeugdelijk arbeidsmiddel gemaakt.
Levensgevaar of ernstig gevaar aan de gezondheid
Het werken op hoogte (boven 2,5 m) brengt evident gevaar met zich mee. Om die reden dienen maatregelen te worden getroffen ter waarborging van de veiligheid bij werken op hoogte. Dat is in dit geval niet gebeurd: er is geen gebruikgemaakt van valharnassen, de medewerkers waren niet aangelijnd en de hekken/leuningen van de tweede vloerplaat waren niet op de werkbak aangebracht.
Naar het oordeel van het hof maken deze omstandigheden dat naar objectieve maatstaven levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [werknemer] ontstond of te verwachten was. De verdachte heeft dit gevaar redelijkerwijs moeten weten. Het gegeven dat [werknemer] in de hoek van de werkbak stond en zelf geen goederen aan het lossen was, betekent nog niet dat voor hem geen gevaar bestond. Ook hij maakte geen gebruik van een valharnas, was niet aangelijnd en ook voor hem gold dat de hekken/leuningen van de tweede vloerplaat niet op de werkbak waren aangebracht.
Opzet
Het opzet in de tenlastelegging heeft alleen betrekking op de verweten gedragingen en niet op de wederrechtelijkheid daarvan.
Het opzet vloeit naar het oordeel van het hof voort uit het gegeven dat de verdachte heeft nagelaten bij de door haar uitgevoerde werkzaamheden adequate veiligheidsmaatregelen te treffen, terwijl zij bekend mag worden verondersteld met de verplichting tot naleving van de verschillende zorgplichten en veiligheidsvoorschriften die op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit op haar als werkgever rusten.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door haar handelen en nalaten minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de ten laste gelegde overtreding van de bij en krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet gestelde verplichtingen zou plaatsvinden.
Conclusie
Naar het oordeel van het hof kan het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 2
Uit de bij feit 1 besproken bewijsmiddelen blijkt dat de werkbak is gebruikt zonder de losse randbeveiligingshekken daarop aan te brengen, terwijl die hekken er juist voor zorgen dat de extra door de verdachte zelf aangebrachte vloerplaten niet kunnen inklappen als daarop druk wordt uitgeoefend. Daarnaast droegen de in de werkbak aanwezige werknemers geen valharnassen en waren zij niet aangelijnd. Daarmee werden veiligheidsvoorschriften overtreden.
Vast staat verder dat de chauffeur/machinist van de hoogwerker ( [werknemer] in dit geval) er verantwoordelijk voor is anderen te instrueren bij het werken met de werkbak, de benodigde veiligheidsmaatregelen te treffen en toezicht daarop te houden. Het belang van deze veiligheidsvoorschriften heeft de verdachte onvoldoende indringend kenbaar gemaakt aan haar werknemers en ook in het geven van andere (veiligheids)instructies is zij tekortgeschoten. Op grond van het specifieke handelen en/of nalaten dat aan die overtredingen ten grondslag ligt, wordt de verdachte ook verweten dat de dood van het slachtoffer aan haar schuld is te wijten.
Schuld
Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke mate van schuld verstaan. Of sprake is van zodanige mate van schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht, waarop de tenlastelegging onder 2 is toegesneden, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. (Vgl. HR 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:952, rov. 3.4.)
Daderschap rechtspersoon
Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Als dat zo is, kan een dergelijke gedraging in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
a. a) het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
b) de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
c) de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
d) de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
(Vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, rov. 3.4.1.)
[werknemer] verrichtte zijn werkzaamheden op 8 december 2020 in [plaats] als werknemer van de verdachte in het kader van de uitvoering van een door de verdachte aangenomen opdracht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de vertegenwoordiger van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat het plaatsen van de hekken op de tweede vloerplaat en het aanlijnen van personen in de werkbak zulke voor zichzelf sprekende handelingen zijn bij het werken met hoogwerkers, dat de schuld bij de machinist ligt en dat de verdachte daarvan geen verwijt valt te maken.
Naar het oordeel van het hof kan dit verweer niet slagen.
Het handelen van de machinist en de overige ten laste gelegde gedragingen die tot het dodelijk ongeval hebben geleid, kunnen redelijkerwijs aan de verdachte worden toegerekend.
Met de aard van het gebruikte materieel – een niet in overleg met de fabrikant aangepaste werkbak – en de aard van de werkzaamheden – het werken op hoogte – is te voorzien dat als veiligheidsvoorschriften niet worden nageleefd en wordt nagelaten te waarschuwen voor het bijzondere gevaar waarmee het werken met een dergelijke aangepaste werkbak gepaard gaat, zeer ernstige ongelukken kunnen gebeuren. Ter plaatse zijn door een werknemer van de verdachte veiligheidsvoorschriften niet nageleefd. Het belang van deze veiligheidsvoorschriften is, zoals gezegd, onvoldoende door de verdachte aan haar werknemers kenbaar gemaakt en ook in het geven van andere (veiligheids)instructies en de controle op het naleven daarvan, is de verdachte tekortgeschoten. Door de veiligheidsnormen niet in acht te nemen is op 8 december 2020 in [plaats] levensgevaar voor personen ontstaan.
De verdachte heeft wat het hof betreft niet de zorg betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van het samenstel van gedragingen die tot het ongeval hebben geleid. Hierbij is van belang dat een bijzonder gevaar rustte in het werken met de aangepaste werkbak en dat de verdachte haar werknemers onvoldoende daarop heeft gewezen. Uitdrukkelijk staat in de handleiding van de werkbak beschreven dat het platform niet mag worden vergroot en dat er geen constructies voor het vergroten van het bereik van de werkbak mogen worden aangebracht. Dit klemt temeer omdat de verdachte buiten de fabrikant om tot aanpassing van de werkbak is overgegaan. Onder die omstandigheden had van de verdachte extra alertheid op een veilige manier van werken met de werkbak mogen worden verwacht. Haar zorgplicht reikte onder die omstandigheden dan ook verder dan het alleen voorzien van haar werknemers van instructies die, zoals gezegd, in ieder geval wat betreft het werken met een hoogwerker met de (aangepaste) werkbak ook nog onvoldoende waren.
Conclusie
Naar het oordeel van het hof zijn de beschreven verzuimen van dien aard en omvang dat de verdachte door het schenden van de betreffende veiligheidsvoorschriften de op haar rustende zorgplicht in aanmerkelijke mate heeft geschonden. Daarmee is voor het hof komen vast te staan dat de ten laste gedragingen redelijkerwijs aan de verdachte kunnen worden toegerekend, dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig heeft gehandeld en dat de dood van [slachtoffer] aan haar schuld is te wijten. Het onder 2 tenlastegelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. zij op of omstreeks8 december 2020 in [plaats] , in ieder geval in Nederland,als werkgever al dan niet opzettelijk handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen, immers heeft zij, de verdachte, op een locatie waar nieuwbouw (een appartementencomplex), was opgeleverd, gelegen aan de [locatie] aldaar,zijnde een arbeidsplaats, door een werknemer [werknemer] arbeid doen oflaten verrichtenen/of deze arbeidsplaats doen en/of laten betreden, terwijl zij verdachte,
terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemer [werknemer] ontstond of te verwachten was;
2.zij op of omstreeks8 december 2020 in [plaats] , in elk geval in Nederland, zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door
waardoor [slachtoffer] op ongeveer 13 meter hoogte, zonder te zijn aangelijnd, met die aangepaste werkbak loswerkzaamheden heeft verricht op de vierde verdieping van een appartementencomplex, waarbij die [slachtoffer] op die extra aangebrachte (4e) vloerplaat van die aangepaste werkbak is gaan staan, met als gevolg dat de 3e en 4e vloerplaat naar beneden zijn gescharnierd, waardoor die [slachtoffer] tussen de werkbak en de gevel van het appartement naar beneden is gevallen, waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is dat [slachtoffer] is komen te overlijden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een veroordeling in de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte sinds het ongeval in deze zaak verschillende maatregelen heeft genomen om de veiligheid binnen het bedrijf te verbeteren. Ook moet de schending van de redelijke termijn in de strafmaat worden meegewogen en heeft de raadsman erop gewezen dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Oordeel van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de financiële draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Bij werkzaamheden met een hoogwerker in [plaats] is [slachtoffer] op 8 december 2020 uit de werkbak gevallen en aan zijn daarbij opgelopen verwondingen overleden. Bij het lossen van een keuken in een appartementencomplex op dertien meter hoogte is hij naar beneden gevallen toen hij, onaangelijnd, vanuit de woning de werkbak instapte. Het gaat om een noodlottig ongeval dat geen van de betrokkenen heeft gewild.
Op de plek van het ongeval werd gewerkt met een hoogwerker van de verdachte en een door de verdachte zelf aangepaste werkbak. Een machinist in dienst van de verdachte heeft de hoogwerker en de werkbak bediend. Zodoende bestond er voor de verdachte een plicht om te voorzien in arbeidsrechtelijke waarborgen voor veilig werken op hoogte. De verdachte had echter niet schriftelijk vastgesteld wat de risico’s waren bij het werken met een hoogwerker met aangepaste werkbak. Daarnaast was de werknemer van de verdachte onvoldoende voorgelicht over de risico’s bij het verrichten van werkzaamheden met de aangepaste werkbak en het onaangelijnd werken in een dergelijke bijzondere situatie. Daarbij komt dat de verdachte er ook niet op heeft toegezien of de instructies of voorschriften ter voorkoming of beperking van de risico’s bij het werken met de werkbak werden nageleefd. Dit maakt dat de verdachte verschillende voorschriften uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit heeft overtreden. De verdachte moest redelijkerwijs weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een van haar werknemers te verwachten was. Daarnaast is het onder de geschetste omstandigheden aan de schuld van de verdachte te wijten dat het slachtoffer is overleden.
Door het arbeidsongeval heeft het slachtoffer zijn leven verloren en wordt hij gemist door onder anderen zijn echtgenote en kinderen. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken hoe zijn echtgenote nog dagelijks wordt geconfronteerd met de gevolgen van het ongeval, ook doordat deze strafzaak nog loopt. Zij heeft uitgesproken nog vooral moeite te hebben met de houding van de werkgever van het slachtoffer in het hele proces en heeft te kennen gegeven dat de verdachte wat haar betreft niet schuldig is aan dood door schuld.
Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie van 29 juli 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Positief vindt het hof dat de verdachte sinds het ongeval verschillende maatregelen heeft getroffen om de veiligheid binnen haar bedrijfsvoering te verbeteren. Zo worden er nu regelmatig tijdens werkzaamheden controles uitgevoerd, worden er testen gedaan met de apparaten waarmee wordt gewerkt en hebben machinisten standaard meerdere valharnassen bij zich. Ook zijn de werkbakken voorzien van een mechanisme dat voorkomt dat er met een werkbak met een uitgeklapte tweede vloerplaat kan worden gewerkt zonder daarop de hekken te plaatsen.
Alles afwegend acht het hof de door de rechtbank opgelegde straf in beginsel passend.
De redelijke termijn voor de behandeling in strafzaken, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, is in hoger beroep geschonden. Het vonnis van de rechtbank dateert van 7 maart 2022 en de verdachte heeft op 14 maart 2022 hoger beroep ingesteld. De datum van het arrest is 18 september 2024. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ongeveer zes maanden. Het hof houdt daar bij het bepalen van de straf rekening mee en komt uiteindelijk tot de oplegging van een geldboete van € 75.000,-, waarvan € 30.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep meegedeeld dat zij geen prijs stelt op een voortzetting van de behandeling van haar vordering in hoger beroep, omdat de medeverdachte – de werkgever van het slachtoffer – in eerste aanleg net als de verdachte hoofdelijk is veroordeeld tot vergoeding van de door haar en haar kinderen geleden affectieschade en die schadevergoeding intussen aan haar is betaald. Het hof heeft dus geen beslissing meer te nemen op een vordering tot schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op:
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van**€ 75.000,00 (vijfenzeventigduizend euro)**.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot € 30.000,00 (dertigduizend euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. TH.C.M. Willemse en mr. R.G.J. Welbergen, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. B. van Leeuwen, griffier, en op 18 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de
Inspectie SZW met zaaknummer 40421003, gesloten en getekend op 29 juni 2021 door verbalisant [verbalisant 1] . Tenzij anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 2 februari 2021, AMB-01-01, pagina 234.
Een deskundigenverslag inhoudende een schouwverslag, opgesteld door [forensisch arts] , forensisch arts, van 8 december 2020, DOC-11-01, pagina 402.
Het proces-verbaal van verhoor als verdachte op 14 december 2020 van [werknemer] , V0101, van 8 maart 2021, pagina 119.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 2 februari 2021, AMB-01-01, pagina’s 234 en 235.
Een schriftelijk bescheid inhoudende een arbeidsovereenkomst, DOC-12-01, pagina 405.
Een schriftelijk bescheid, de RI&E, DOC-13-01, pagina’s 411446; het relaasproces-verbaal, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] , van 29 juni 2021, pagina 56.
Een schriftelijk bescheid, de RI&E, DOC-13-01, pagina’s 441 en 442.
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] van 15 februari 2021, G-10-01, pagina’s 211 en 212.
Het procesverbaal van verhoor van [werknemer] als verdachte op 22 december 2020, V0102, van 8 maart 2021, pagina 168.
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] van 28 april 2021, G-14-01, pagina’s 226 en 227.
Een schriftelijk bescheid, de RI&E, DOC-13-01, pagina 441.
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] van 15 februari 2021, G1001, pagina 212.
Het proces-verbaal van verhoor van [werknemer] als verdachte op 14 december 2020, V0101, van 8 maart 2021, pagina 123.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 28 april 2021, pagina 228.
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] van 9 december 2020, pagina 182, en het proces-verbaal van verhoor als verdachte op 22 december 2020 van [werknemer] , V0102, van 8 maart 2021, pagina 164.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 2 februari 2021, AMB-01-01, pagina 235.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 22 december 2020, AMB-06-01, pagina’s 245 en 246.
Het proces-verbaal van verhoor als verdachte op 22 december 2020 van [werknemer] , V0102, van 8 maart 2021, pagina’s 165 en 166.
Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4] van 15 februari 2021, G1101, pagina 215.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 22 december 2020, AMB-06-01, pagina’s 245 en 246.
Een schriftelijk bescheid inhoudende Gebruikershandleiding Hoogwerker (VHS, type AB35), DOC-03-01, pagina’s 312 en 313.