Artikel 14b (Vaststelling en duur proeftijd)
1. De rechter die bepaalt dat een door hem opgelegde straf geheel of gedeeltelijk niet zal worden tenuitvoergelegd, stelt daarbij een proeftijd vast.
2. De proeftijd bedraagt ten hoogste drie jaren. De proeftijd kan ten hoogste tien jaren bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Onder gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen wordt voor de toepassing van dit artikel mede begrepen het misdrijf, bedoeld in artikel 252.
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechter die bepaalt dat een door hem opgelegde straf geheel of gedeeltelijk niet zal worden tenuitvoergelegd, stelt daarbij een proeftijd vast.
Dit lid betekent dat wanneer een rechter beslist dat een door hem opgelegde straf niet volledig of slechts voor een deel zal worden uitgevoerd (tenuitvoergelegd), de rechter tegelijkertijd een proeftijd moet instellen (vaststelt).
2. De proeftijd bedraagt ten hoogste drie jaren. De proeftijd kan ten hoogste tien jaren bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Onder gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen wordt voor de toepassing van dit artikel mede begrepen het misdrijf, bedoeld in artikel 252.
Dit lid betekent dat de proeftijd in beginsel maximaal drie jaar duurt. Deze periode kan echter worden verlengd tot maximaal tien jaar. Dit is het geval indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen mede het misdrijf begrepen zoals bedoeld in artikel 252.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2015:537
ECLI:NL:HR:2009:BJ7237
ECLI:NL:HR:2014:3379
ECLI:NL:HR:2018:667 - Klachttermijn bij belaging: subjectieve overtuiging slachtoffer is leidend
Voor een voortdurend delict als belaging begint de klachttermijn na de laatst gestelde hinderveroorzakende gedraging. De in de aangifte vermelde overtuiging van het slachtoffer over de einddatum is hierbij leidend, tenzij blijkt dat deze bewust onjuist is opgegeven.
ECLI:NL:HR:2017:524
ECLI:NL:HR:1968:AB6079
ECLI:NL:HR:2017:3186 - Tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf bij niet-onherroepelijk vonnis is mogelijk
De Hoge Raad oordeelt dat een voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer kan worden gelegd bij overtreding van dadelijk uitvoerbaar verklaarde voorwaarden, ook als de veroordeling zelf nog niet onherroepelijk is. Dit vormt een wettelijke uitzondering op de hoofdregel van art. 557 Sv.
ECLI:NL:HR:2022:338 - Hoge Raad: Grenzen aan verlengde proeftijd en controle digitale gegevensdragers
Het bezit en verspreiden van kinderpornografie kwalificeert niet automatisch als misdrijf gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam dat een verlengde proeftijd rechtvaardigt. Een bijzondere voorwaarde tot controle van gegevensdragers moet specifiek zijn over frequentie, wijze en waarborgen.