ECLI:NL:GHAMS:2025:2689 - Gerechtshof Amsterdam - 6 oktober 2025
Arrest
Formele relaties
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003473-19 (26Melogale)
datum uitspraak: 6 oktober 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-997100-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4, 5, 9 en 12 september 2025 en 6 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
2 2.hij op of omstreeks 10 november 2015 te Amstelveen, althans in Nederland, een reisdocument of een identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang voorhanden heeft gehad, te weten een nationaal paspoort van het Verenigd Koninkrijk (op naam gesteld van [valse naam] met nummer [nummer vals paspoort]), waarvan hij verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat voornoemd reisdocument of identiteitsbewijs vals of vervalst was, immers was dit paspoort voorzien van een foto van hem, verdachte, terwijl dit paspoort op een andere naam gesteld was dan zijn, verdachtes, naam;
4 hij op of omstreeks 10 november 2015 te Amstelveen, althans in Nederland voorhanden heeft gehad
-
een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver (merk: Smith & Wesson, model: 36, kaliber: .38 special) en/of
-
munitie van categorie III, te weten vijf kogelpatronen (kaliber .38 special);
5 hij op of omstreeks 10 november 2015 te Amstelveen, althans in Nederland een gasbusje, bevattende cs-gas (Ortho-Chlorbenzyliden-Malononitril), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van categorie II, onder 6, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsvoering, kwalificatie en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van feit 1
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen tas met cocaïne maar een tas met BlackBerry-telefoons heeft overgedragen. De verdediging heeft betwist dat er sprake was van wetenschap of voorwaardelijk opzet ten aanzien van de aangetroffen cocaïne. Er zitten volgens de verdediging gaten in de observatie door de politie waardoor niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de tas die de verdachte overdroeg reeds was gevuld met cocaïne. Kort en goed is de centrale stelling van de verdediging dat sprake is geweest van een omwisseling van tassen; een tas met BlackBerry-telefoons is gewisseld voor een tas met cocaïne. In het door de verdediging geschetste scenario wist de verdachte niets van de uiteindelijk aangetroffen cocaïne.
Het hof leidt uit de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen het volgende af.
Op 8 juni 2015 worden onder andere de verdachte, [medeverdachte], [getuige 1] en [getuige 2] geobserveerd door de politie, onder meer op een parkeerplaats van horecagroothandel Hanos in Amsterdam. Uit de camerabeelden en de observaties van de politie blijkt het volgende.
Om 11.53 uur komt de verdachte de parkeerplaats oprijden in een Toyota Auris met [kenteken 1]. Hij parkeert daar zijn auto. Om 12.02 uur komt [medeverdachte] het parkeerterrein oprijden in een Volkswagen Golf met [kenteken 2]. [medeverdachte] parkeert zijn auto naast die van de verdachte. De verdachte en [medeverdachte] staan vervolgens bij de geopende achterbak van de Volkswagen Golf waarin een lichtblauw voorwerp ligt. Even later is te zien dat de verdachte de linker achterdeur van de Toyota opendoet en dat daarna het lichtblauwe voorwerp (naar later bleek een Albert Heijn tas) op de achterbank, achter de bestuurderskant, van de Toyota te zien is. De verdachte heeft tijdens zijn verhoren verklaard dat hij inderdaad een gevulde Albert Heijn tas uit de Volkswagen Golf heeft gepakt en in zijn Toyota heeft gezet.
Omstreeks 12.05 uur rijdt [medeverdachte] weg van de parkeerplaats. Op dat moment komt [getuige 1] in beeld. Samen met [getuige 1] loopt de verdachte naar de Toyota en de verdachte pakt een gevulde blauwe Albert Heijn tas van de achterbank van de Toyota. Vervolgens lopen de verdachte en [getuige 1] samen naar een geparkeerde Renault Clio met [kenteken 3]. [getuige 1] opent de kofferbak van deze Renault en haalt er een kartonnen doos uit. [getuige 1] en de verdachte plaatsen samen de blauwe Albert Heijn tas in de kofferbak van de Renault. [getuige 1] sluit de Renault vervolgens af. De verdachte tilt de kartonnen doos op en loopt samen met [getuige 1] richting de Toyota. De verdachte plaatst vervolgens de kartonnen doos in de kofferbak van de Toyota. Om 12.09 uur nemen de verdachte en [getuige 1] afscheid van elkaar en verlaat de verdachte het parkeerterrein in de Toyota. [getuige 1] stapt als bestuurder in een BMW met [kenteken 4].
Om 12.11 uur is de Volkswagen van [medeverdachte] weer terug op de parkeerplaats van de Hanos en parkeert de Toyota van de verdachte daarnaast, waarop de kartonnen verhuisdoos in de kofferbak van de Volkswagen wordt geplaatst. Deze vertrekt daarna.
Om 12.14 uur komt [getuige 1] wederom het parkeerterrein van de Hanos oprijden in een BMW. [getuige 2] stapt uit de BMW, stapt vervolgens als bestuurder in de Renault en rijdt omstreeks 12.16 uur weg. [getuige 1] verlaat het parkeerterrein ook en rijdt achter de Renault het terrein af.
Om 12.20 uur neemt het onderzoeksteam de observatie van de Renault over en om 12.38 uur wordt [getuige 2] door de observanten gezien op rijksweg A4 bij Leiderdorp. Om 12.58 uur krijgt de Renault een stopteken en kort daarna wordt [getuige 2] aangehouden. In de kofferbak van de Renault blijkt een Albert Heijn tas te liggen die gevuld is met vier kilo cocaïne.
De vraag ligt aan het hof voor of er een ‘gat’ in de observatie zit, waarin de tas die door [getuige 1] en de verdachte in de kofferbak van de Renault is gelegd, is omgewisseld voor een andere Albert Heijn tas, welke gevuld was met cocaïne. Het hof beantwoord die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
Het hof stelt voorop dat hij, anders dan de rechtbank, ervan uitgaat dat het opvolgende observatieteam de door [getuige 2] bestuurde Renault daadwerkelijk heeft overgenomen van het eerder observerende team en die Renault vervolgens steeds onder observatie heeft gehad. Daartoe overweegt het hof dat zowel het eerder observerende team als het opvolgend team relateren dat die observatie om 12.20 uur wordt ‘overgenomen’. Daarbij betrekt het hof ook de toelichting door de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg dat normaliter wordt vermeld in een proces-verbaal wanneer een auto bij een observatie ‘kwijt’ raakt. Het ligt ook bepaald niet in de rede dat een politieteam een auto met daarin een tas die mogelijk verdovende middelen of een groot geldbedrag bevat uit het oog zou verliezen. Daarbij komt het volgende.
[getuige 2] is de persoon die bij die wisseling van tassen betrokken zou moeten zijn geweest, maar hij heeft nooit iets verklaard over een tussenstop, al dan niet bij een tankstation, of een tassenwissel. Sterker nog, [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij na zijn vertrek vanaf het parkeerterrein bij de Hanos alleen nog contact heeft gehad met zijn vader en dat er verder niets gebeurd is wat voor de zaak van belang is. Ook overigens bevindt zich in het dossier geen enkel aanknopingspunt dat [getuige 2] bij een tankstation gestopt zou zijn of dat de door [medeverdachte], via de verdachte en [getuige 1], aan [getuige 2] meegegeven tas gewisseld zou zijn na diens vertrek van het parkeerterrein van de Hanos.
Voorts stelt het hof vast dat de door [getuige 2] in de Renault gereden afstand tussen het parkeerterrein bij de Hanos en het tankstation ‘in de buurt van Leiderdorp, tussen Schiphol en Den Haag’ – aldus de ter zitting van het hof gehoorde getuige [getuige 1], bij welke verklaring de verdediging zich aansluit – en de tijd die met het afleggen daarvan gemoeid is, redelijkerwijs uitsluiten dat [getuige 2] de snelweg is afgegaan [het hof begrijpt: bij afslag 6, die naar dat tankstation leidt], geparkeerd heeft bij het tankstation, contact heeft gelegd met een persoon met een tas vol cocaïne, de tassen heeft omgewisseld, weer is ingestapt en de snelweg weer is opgereden. Nog daar gelaten dat zich dit allemaal aan de waarneming van het observatieteam zou hebben onttrokken, blijkt uit openbare bronnen (Google Maps) dat die afstand ongeveer 37 kilometer is en de daarmee gemoeide reistijd – bij weinig verkeersdrukte – 26 minuten. Tussen het vertrek vanaf de Hanos (omstreeks 12.16 uur) en de volgens de verdediging eerste waarneming door het opvolgend observatieteam (omstreeks 12.38 uur) zitten ongeveer 22 minuten.
Ook het OVC-gesprek van 15 juli 2015 waarin [getuige 1] spreekt over het ‘verlies van 130’ en dat ‘de 4 zijn probleem’ zijn, draagt bij aan het bewijs dat de op de parkeerplaats van de Hanos overgedragen Albert Heijn tas reeds de later aangetroffen vier kilo cocaïne, waarvan de groothandelsprijs goed kan passen bij een bedrag van 130.000 euro, bevatte.
Tenslotte draagt ook de overdracht van de kartonnen verhuisdoos bij aan het bewijs, aangezien die doos min of meer een omgekeerde route aflegt als die van de tas met de cocaïne, namelijk vanuit de Renault Clio – via een tussenstop in de Toyota van de verdachte – naar (uiteindelijk) de Volkswagen Golf van [medeverdachte]. Dit wijst erop dat de (onbekend gebleven) inhoud ervan kennelijk deel uitmaakt van het geheel van de transactie waarbij de Albert Heijn tas was betrokken.
Gelet op al het voorgaande schuift het hof de verklaringen van de verdachte en die van de getuige [getuige 1] – kort gezegd inhoudende dat de Albert Heijn tas op de parkeerplaats bij de Hanos BlackBerry-telefoons bevatte – als ongeloofwaardig terzijde en acht zij bewezen dat de tas ook bij de overdracht aldaar – respectievelijk van [medeverdachte] naar de verdachte / [getuige 1] naar [getuige 2] – steeds de uiteindelijk aangetroffen vier kilo cocaïne bevatte en dat de verdachte dit wist.
De raadsman heeft nog geopperd dat de inhoud van de tas kan zijn verwisseld tussen het moment dat de verdachte de tas in de auto van [medeverdachte] heeft gelegd en het moment dat [medeverdachte] hem die tas bij de Hanos heeft teruggebracht [het hof begrijpt: in het kader van het lenen van de auto]. De verdachte zelf heeft hier niets over verklaard. Aangezien dit enkel een door de raadsman opgeworpen theoretische mogelijkheid betreft, die niet nader is onderbouwd en waarvoor het onderzoek geen enkel aanknopingspunt bevat, zal het hof het verweer op dit punt passeren.
Ten overvloede overweegt het hof dat de feitelijke gang van zaken naar zijn uiterlijke verschijningsvorm ook niet te rijmen valt met een beweerdelijk terugbrengen van een ‘vergeten’ tas in een uitgeleende auto, al is het maar omdat [medeverdachte] na het beweerdelijke terug bezorgen van die tas circa 10 minuten later weer met zijn Volkswagen op het toneel verschijnt om ook de kartonnen doos – die kennelijk deel uit maakt van het geheel van de transactie – weer mee te nemen.
Het hof hecht in het licht van hetgeen hiervoor uit de bewijsmiddelen is afgeleid geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij dacht dat er BlackBerry-telefoons in de tas zaten en dat hij geen wetenschap had van de daarin aanwezige cocaïne maar gaat uit van opzet bij de verdachte. Het hof stelt vast dat de verdachte een open Albert Heijn tas met daarin vier kilo, in blokken verpakte, cocaïne in ontvangst heeft genomen van [medeverdachte] die via [getuige 1] aan [getuige 2] is mee gegeven. Bij deze tamelijk omslachtige transactie, die zich op een parkeerterrein van de Hanos afspeelde, zijn minimaal vier personen en minimaal vier auto’s betrokken geweest. Daarbij is steeds sprake geweest van korte contactmomenten tussen de verschillende betrokkenen. Ook is er een kartonnen verhuisdoos in de tegengestelde richting overgedragen, welke kennelijk deel uit maakte van het geheel van de transactie. De overgedragen cocaïne vertegenwoordigde een marktwaarde van circa € 100.000,00 tot € 130.000,00 en een dergelijke overdracht brengt grote risico’s met zich mee, wat het zeer onwaarschijnlijk maakt dat die zonder wetenschap bij de betrokkenen op deze wijze wordt overgedragen. De vastgestelde feiten passen bij een drugsdeal die op een parkeerterrein wordt uitgevoerd en niet bij de verklaring van de verdachte dat het om een tamelijk onschuldige overdracht van telefoons ging.
Aangezien de verdachte bij de overdracht van de tas met cocaïne, respectievelijk van [medeverdachte] naar de verdachte / [getuige 1] naar [getuige 2], nauw en bewust heeft samengewerkt met deze personen is er ook sprake van medeplegen en heeft hij aldus tezamen en in vereniging met anderen de cocaïne opzettelijk afgeleverd en vervoerd.
Al met al acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Voorwaardelijk verzoek
Namens de verdachte heeft de raadsman verzocht alle documenten/journaals te verstrekken op grond waarvan het proces-verbaal van [verbalisant] (van 16 januari 2020) is opgemaakt, voor zover het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde komt en dat (aanvullend) proces-verbaal als bewijsmiddel bezigt. Het hof zal dit proces-verbaal niet als bewijsmiddel bezigen, zodat aan de voorwaarde niet is voldaan. Het hof komt daarom niet toe aan het nemen van een beslissing op dit verzoek.
Ten aanzien van de feiten 2, 4 en 5
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De raadsman heeft namens de verdachte ter zitting van het hof te kennen gegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van de bewezenverklaring door de rechtbank van de feiten 2, 4 en 5 en daartegen geen verweer gevoerd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, op grond van de stukken in het dossier en de bekennende verklaring van de verdachte.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2 2.hij op 10 november 2015 te Amstelveen, een reisdocument dat afgegeven is door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang voorhanden heeft gehad, te weten een nationaal paspoort van het Verenigd Koninkrijk (op naam gesteld van [valse naam] met nummer [nummer vals paspoort]), waarvan hij wist dat voornoemd reisdocument vals was, immers was dit paspoort voorzien van een foto van hem terwijl dit paspoort op een andere naam gesteld was dan zijn naam;
4 hij op 10 november 2015 te Amstelveen, voorhanden heeft gehad
-
een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver (merk: Smith&Wesson, model: 36, kaliber: .38 special) en
-
munitie van categorie III, te weten vijf kogelpatronen (kaliber .38 special);
5 hij op 10 november 2015 te Amstelveen, een gasbusje, bevattende cs-gas (ortho-chlorbenzyliden-malononitril), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van categorie II, onder 6, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze in de bijlage van dit arrest zijn opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: een reisdocument voorhanden hebben, waarvan hij weet, dat het vals is.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 4 en 5 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1, 2, 4 en 5 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging gewezen op de ouderdom van de feiten. Naar zijn oordeel dient in dat verband een strafkorting, naast compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn, te worden gegeven.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal feiten. Hij is betrokken geweest bij het tezamen en in vereniging afleveren/vervoeren van 4 kilogram cocaïne, heeft een vals paspoort voorhanden gehad, heeft een revolver met munitie in zijn bezit gehad en ook nog een busje pepperspray voorhanden gehad.
De bewezenverklaarde feiten vormen een aanwijzing dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten betrokken was bij georganiseerde (drugs)criminaliteit. Er is sprake van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en ook de andere feiten duiden op verdergaande betrokkenheid bij een crimineel circuit. De handel in cocaïne betreft een ernstig strafbaar feit, nu cocaïne een voor de gezondheid schadelijke, verslavende stof is, met grote nadelige psychische en lichamelijke effecten voor de gebruiker. Het gebruik van en de georganiseerde handel in cocaïne leidt bovendien direct en indirect tot vele andere vormen van criminaliteit en vormt aldus een bron van overlast voor de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. Met betrekking tot het voorhanden hebben van de wapens en munitie geldt dat het buiten kijf staat dat het ongeoorloofde bezit hiervan onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen met zich brengt vanwege de kans op het gebruik daarvan, met alle mogelijk onomkeerbare gevolgen van dien. Door het voorhanden hebben van het vals paspoort heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van identiteitsdocumenten pleegt te worden gesteld en ook moet kunnen worden gesteld.
Namens de verdachte is weinig aangevoerd met betrekking tot diens actuele persoonlijke omstandigheden. Behalve dat de verdachte zich – volgens de raadsman – in Turkije zou bevinden, is het hof niets bekend over zijn actuele privésituatie. Het hof heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte waaruit volgt dat hij onherroepelijk is veroordeeld in België in 2016 wegens – kort gezegd – “strafbare feiten in verband met illegale handel in verdovende middelen in de periode 01-01-2011 t/m 21-09-2011”. De verdachte is dus bekend met drugsgerelateerde criminaliteit.
Het hof is van oordeel dat gezien de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van de verdachte een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is en in beginsel – waarbij het hof ook betrekt dat de bewezenverklaarde feiten dateren uit 2015 – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 25 maanden is geïndiceerd.
In deze zaak is echter sprake van een overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting. Op 11 januari 2016 is de verdachte aangehouden. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 3 september 2019. Dit betekent dat de berechting in eerste aanleg niet binnen twee jaar heeft plaatsgevonden en de redelijke termijn in eerste aanleg met één jaar en bijna acht maanden is overschreden. Het hoger beroep tegen dit vonnis is ingesteld op 17 september 2019. Het hof wijst arrest op 6 oktober 2025. Dit betekent dat ook in hoger beroep sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn met ruim vier jaar.
Geconcludeerd moet worden dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de berechting niet heeft plaatsgevonden binnen 24 maanden en dus, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden Dit dient te leiden tot strafvermindering. Alles afwegende komt het hof in plaats van de geïndiceerde strafoplegging van 25 maanden tot de oplegging van 20 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen en nog niet teruggegeven:
De revolver, de patronen, het busje peperspray en het valse paspoort zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte onder 1 begane feit aangetroffen. Zij behoren aan de verdachte toe. Met betrekking tot deze voorwerpen zijn de onder 2, 4 en 5 bewezenverklaarde feiten begaan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
Van de overige voorwerpen zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36c, 47, 57, 63 en 231 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 6. 1.00 STK VUURWAPEN revolver, GRO 13.01.01.002; 7. 5.00 STK PATRONEN.38, GRO 13.01.01.003; 8. 1.00 STK PEPERSPRAY, GRO 13.02.02.006; 13. 1.00 STK ENGELS PASPOORT gustav, GRO 13.02.04.002.02.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 15. 1.00 STK JAMMER, GRO 13.02.02.009; 16. 1.00 STK TAS ZWART, GRO 13.01.01.001.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. W.S. Ludwig en mr. V.J.M. Goldschmeding, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 oktober 2025.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]
11.53 [...]
12.02 [...]
12.04 [...]
12.05 [...]
12.06 [...]
12.07 [...]
12.09 [...]
12.10 [...]
12.14 [...]
12.15 [...]
12.16 [...]
12.20 [...]
12.38 [...]
12.49 [...]
12.58 [...]
12.59 [...]
19.55 [...]