ECLI:NL:GHAMS:2025:2687 - Gerechtshof Amsterdam - 6 oktober 2025
Arrest
Formele relaties
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002398-20 (26Harlan)
datum uitspraak: 6 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-997054-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4, 5, 9 en 12 september 2025 en 6 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van het door de verdachte en het Openbaar Ministerie ingestelde hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van:
Het hoger beroep is door de verdachte en het Openbaar Ministerie onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen voornoemde beslissingen tot vrijspraak van het gewoontewitwassen van het salaris dat is ontvangen van [bedrijf] en de contante geldbedragen, waardoor de bezwaren tegen die beslissingen als ingetrokken moeten worden beschouwd. Tijdens het requisitoir heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het openbaar ministerie berust in de vrijspraak van de valsheid in geschrifte van de geschriften onder f en u, zoals onder 3 tenlastegelegd. Het hof begrijpt dat daarmee ook de bezwaren tegen deze beslissingen zijn ingetrokken en de advocaat-generaal geen belang ziet bij een inhoudelijke behandeling en beoordeling van deze feiten in hoger beroep.
Nu niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van de zaak voor wat betreft voornoemde beslissingen tot partiële vrijspraak, zal het hof het door de verdachte (indachtig artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering) en het door het Openbaar Ministerie ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze beslissingen en met inachtneming van het voorgaande, niet-ontvankelijk verklaren.
Voorts is de verdachte door de rechtbank vrijgesproken van:
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen evenmin hoger beroep open. Het hof zal daarom het door de verdachte ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze beslissingen tot vrijspraak niet-ontvankelijk verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de kwalificaties van het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde, de strafoplegging en de beslissingen ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet terug gegeven BlackBerry-telefoons – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
Kwalificaties van het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: van het plegen van witwassen een gewoonte maken, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op: medeplegen van feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en medeplegen van feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd en medeplegen van feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en/of voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op: feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en/of voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, bij de straftoemeting moet worden aangesloten bij de concrete feiten en omstandigheden in de zaak. Het hof zal hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd betrekken in de navolgende overwegingen over de op te leggen straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, die vrijwel allen hun grondslag vinden in een in samenwerking met (een) andere(n) opgezette economische schijnconstructie met een rechtspersoon. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Strafbare feiten als witwassen, valsheid in geschrift in verschillende varianten en het als oprichter en leider deelnemen aan een criminele organisatie vormen de bewezenverklaarde feitencomplexen.
Het spreekt voor zich dat dit ernstige strafbare feiten zijn. Witwassen vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Dit laatste is zeker ook aan de orde bij het opzetten en in stand houden van een rechtspersoon die enkel en alleen als schijnconstructie is opgezet. Er was sprake van een geraffineerde handelwijze waarbij jarenlang ogenschijnlijk legaal geopereerd werd in de bovenwereld.
Namens de verdachte is benadrukt dat de verdachte daadwerkelijk hard heeft gewerkt. Het bedrijf van de verdachte – [bedrijf] – heeft door de aanhouding van de verdachte reputatieschade opgelopen en is uiteindelijk failliet gegaan. Voorts is ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte heeft de zorg voor een gezin met nog minderjarige kinderen en is vergaand betrokken bij de zorg rondom een meerderjarige dochter die met aanzienlijke fysieke problemen kampt. Ook de verdachte zelf kampt sinds enige tijd met fysieke (hart) problemen.
Hoewel het hof oog heeft voor de door de verdediging geschetste persoonlijke omstandigheden van zowel de verdachte als zijn dochter is het hof van oordeel dat, gezien de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is en dus niet kan worden volstaan met een (cumulatie van) werkstraf(fen), zoals door de raadsvrouw is gesuggereerd. In beginsel – waarbij het hof ook betrekt dat de bewezenverklaarde feiten dateren uit de periode 2013 tot en met 2018 – is naar het oordeel van het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden geïndiceerd.
In deze zaak is echter sprake van een overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting. Op 16 januari 2018 is de verdachte aangehouden. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 12 oktober 2020. Dit betekent dat de berechting in eerste aanleg niet binnen twee jaar heeft plaatsgevonden en de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna negen maanden is overschreden.
Het hoger beroep tegen dit vonnis is ingesteld op 26 oktober 2020. Het hof wijst arrest op 6 oktober 2025. Dit betekent dat ook in hoger beroep sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van bijna drie jaar. Geconcludeerd moet worden dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de berechting niet heeft plaatsgevonden binnen 24 maanden en dus, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM heeft plaatsgevonden. Dit dient te leiden tot strafvermindering.
Alles afwegende komt het hof in plaats van de geïndiceerde strafoplegging van 20 maanden tot de oplegging van 18 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Anders dan de rechtbank, gelast het hof de teruggave van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven BlackBerry-telefoons aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 51, 57, 140, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart het door de verdachte en het door het Openbaar Ministerie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van:
Verklaart het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van de valsheid in geschrifte van de geschriften onder a, b en c, voor zover dit onder 4 is tenlastegelegd, en het gewoontewitwassen van de scooter, voor zover dit onder 5 is tenlastegelegd.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificaties van het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde, de strafoplegging en de beslissingen ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven BlackBerry-telefoons en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. W.S. Ludwig en mr. V.J.M. Goldschmeding, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 oktober 2025.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.