ECLI:NL:RBAMS:2020:4958 - Rechtbank Amsterdam - 12 oktober 2020
Uitspraak
Formele relaties
Uitspraak inhoud
VONNIS
Parketnummer: 13/997054-17 (Promis)
Datum uitspraak: 12 oktober 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland ] ) op [geboortedag] 1978 , ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP-adres]
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 25 augustus 2020, 26 augustus 2020 en 1 september 2020. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 12 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. F. Heus en J. Plooij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Schuurman naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
2.1. Achtergrond van de zaak
De rechtbank wijst dit vonnis naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek ‘26Harlan’. Dit onderzoek is gestart op 25 oktober 2016, naar aanleiding van door het Team Criminele Inlichtingen medio 2015 verstrekte informatie. Volgens deze (start)informatie zou [medeverdachte 1] betrokken zijn bij internationale cocaïnehandel en liquidaties naar aanleiding van conflicten over die handel. Uit politieonderzoek is vervolgens gebleken dat met ‘ [medeverdachte 1] ’ kennelijk werd bedoeld: [voornamen] [medeverdachte 1] , medeverdachte. Ook bleek dat medeverdachte [medeverdachte 1] op dat moment al in de onderzoeken ‘Fiorino’ en ‘26Melogale’ in verband werd gebracht met de handel in verdovende middelen. Naar aanleiding van deze informatie is nader onderzoek verricht naar medeverdachte [medeverdachte 1] .
Ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 1] werd een aantal bijzondere opsporingsmethoden toegepast, waaronder het opnemen van telecommunicatie, stelselmatige observatie en het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Op deze wijze kwamen ook andere personen, te weten verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] (met wie [medeverdachte 1] samenwoont en twee kinderen heeft), als verdachten in beeld en werd het onderzoek uitgebreid naar deze personen.
Gezien werd dat verdachte en zijn hiervoor genoemde medeverdachten in dienst van het bedrijf [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) waren. Verder werd gezien dat verdachte en [medeverdachte 2] in dienst waren van het bedrijf [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). De onderzoeken naar de financiële gegevens en administratie van voornoemde rechtspersonen leverden bij het openbaar ministerie de verdenking op dat verdachten zich in georganiseerd verband schuldig maakten aan witwassen en valsheid in geschrift, teneinde de opbrengsten uit drugscriminaliteit veilig te stellen. Volgens het openbaar ministerie is sprake van een schijnconstructie tussen verdachte, medeverdachten en de voornoemde rechtspersonen waarbij [bedrijf 1] voorzag in een legaal inkomen voor medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en hen de mogelijkheid verschafte financiële verplichtingen aan te gaan (zoals het afsluiten van een hypothecaire geldlening) die zij zonder een legaal inkomen niet konden aangaan. Daarnaast leverde het onderzoek bij het openbaar ministerie de verdenking op dat verdachte en zijn medeverdachten, natuurlijke personen, zich zelfstandig buiten een samenwerkingsverband ook aan witwashandelingen schuldig maakten.
2.2. Samenvatting van de tenlastelegging
Verdachte wordt - samengevat – beschuldigd van:
De volledige tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
3 Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officieren van justitie zijn ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 Waardering van het bewijs
4.1. Standpunt van het openbaar ministerie De officieren van justitie hebben zich aan de hand van hun schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3 primair, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten.
4.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnotities bepleit verdachte vrij te spreken van de aan hem tenlastegelegde feiten.
4.3. Oordeel van de rechtbank
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld.
De rechtbank zal achtereenvolgens feit 3 en 4, feit 2, feit 1 en dan feit 5 bespreken.
4.3.1. Inleiding
De rechtbank stelt vast dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , en de besloten vennootschappen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] een hecht samenwerkingsverband heeft gevormd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Het schoonmaakbedrijf [bedrijf 2] , gevestigd te Zwanenburg, werd op 18 juli 2012 opgericht door verdachte en zijn levenspartner [naam 1] .
4.3.2. Feit 3 primair en 4 primair, de valsheid in geschrift
Verdachte wordt verweten dat hij samen met anderen, feitelijk leiding heeft gegeven aan door [bedrijf 1] gepleegde valsheid in geschrift. Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij samen met anderen, feitelijk leiding heeft gegeven aan door [bedrijf 2] gepleegde valsheid in geschrift.
De rechtbank zal eerst de vraag beoordelen of [bedrijf 1] dan wel [bedrijf 2] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. Daarna wordt beoordeeld of verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven als bedoeld in artikel 51 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
4.3.2.1. Is er sprake van valsheid in geschrift?
De rechtbank stelt voorop dat zij onvoldoende bewijs ziet voor valsheid van de onder feit 3 onder f en u opgenomen geschriften. Voor dat dat deel van de tenlastelegging zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Datzelfde geldt voor de onder 4 ten laste geschriften b en c. Voor deze onderdelen van de tenlastelegging wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Artikel 225 lid 1 Sr stelt strafbaar het opzettelijk valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Artikel 225 lid 2 Sr stelt strafbaar het opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst en het afleveren en het voorhanden hebben daarvan, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.
De onder feit 3 verweten valsheden zien op een tiental facturen/urenlijsten
De rechtbank is van oordeel dat de onder 3 en 4 opgenomen facturen/urenlijsten, anders dan betoogd, een bewijsbestemming hebben. De facturen bevatten immers een opgave van de verrichte diensten en dienen, tezamen met de urenlijsten, als bewijs van dat tegenprestatie waarvoor wordt gefactureerd is geleverd en door wie. Naar het oordeel van de rechtbank kan evenwel niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de overzichten van gewerkte uren per werknemer (feit 4, geschrift a) een bewijsbestemming hadden. Voor dat onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte daarom vrijgesproken.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte feitelijk deze stukken heeft opgemaakt, voorhanden heeft gehad en – althans gedeeltelijk – heeft afgeleverd aan de debiteuren.
De rechtbank zal de facturen hieronder per debiteur bespreken.
De onder 3 ten laste gelegde geschriften
De besloten vennootschap [naam vennootschap]
De geschriften b, c, i, m, n, p, renv waren gericht aan [naam B.V. 1] , [naam B.V. 2] en [naam B.V. 3]
Verdachte daarentegen ontkende dat hij nieuwe klanten aanleverde en verklaarde dat zijn adviezen betrekking hadden op de certificering en fysieke uitvoering van projecten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat, nu niet eenduidig vast te stellen is op welke werkzaamheden de geschriften zagen, de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd. De geschriften b, c, i, m, n, p, ren v zijn aldus valselijk opgemaakt.
De besloten vennootschap [naam B.V. 4]
Ook met betrekking tot geschrift a is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de gefactureerde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd. Geschrift a dateerde van 22 juli 2013 en was gericht aan [naam B.V. 4] B.V. (hierna: [naam B.V. 4] ).
De besloten vennootschap [naam B.V. 5]
Geschrift t was gericht aan [naam B.V. 5] B.V. (hierna: [naam B.V. 5] ) en had betrekking op (begeleidings)werkzaamheden van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 20 en 21 juli 2017 bij het [station] aan de [adres 2] te Amstelveen’.
Gelet op het voorgaande, daarbij mede in aanmerking genoemde dat verdachte de opdracht met [naam B.V. 5] heeft binnengehaald, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat geschrift t valselijk is opgemaakt.
De besloten vennootschap [naam B.V. 6] Tegen de achtergrond van het voornoemde bezien kan voorts worden bewezen dat de geschriften e, j, l, o, q, senwvalselijk zijn opgemaakt, nu zij in strijd met de waarheid vermelden dat de werkzaamheden zij uitgevoerd door [medeverdachte 1] en – in het geval van geschrift j – [medeverdachte 2] .
Getuige [naam getuige 2] , enig aandeelhouder van [naam B.V. 6] , weet niet wie [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn. Ook getuige [naam getuige 3] , bedrijfsleider van [naam B.V. 6] , zeggen de namen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niets. [bedrijf 1] was [verdachte] , aldus de getuigen, en al het contact verliep met hem of zijn voorman [naam 2] .
De rechtbank acht daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat de geschriften l, o, q, sen w in strijd met de waarheid vermelden dat [medeverdachte 1] werkzaamheden heeft uitgevoerd op de projecten [adres 9] Alkmaar , [naam project 3] Alkmaar , [naam project 4] en [werkadres 5] Alkmaar .
De besloten vennootschap [naam B.V. 7]
De rechtbank acht eveneens bewezen dat de geschriften d, gen h, gericht aan [naam B.V. 7] B.V. (hierna: [naam B.V. 7] ), valselijk zijn opgemaakt. Geschrift d dateerde van 30 december 2013 en had betrekking op (begeleidings)werkzaamheden op het adres [adres 3] Den Haag, uitgevoerd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Voorts concludeert de rechtbank dat de geschriften g en h, evenals geschrift d, in strijd met de waarheid vermelden dat [medeverdachte 2] werkzaamheden heeft verricht op de projecten [naam project 6] Almere en [adres 3] Den Haag. Aan de hand van de mandagenlijsten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] met [naam getuige 4] op deze projecten zou hebben gewerkt, maar zoals hierboven reeds vermeld verklaarde [naam getuige 4] dat [medeverdachte 2] en hij niet op projecten hebben samengewerkt.
De rechtbank acht daarnaast bewezen dat de geschriften d en h in strijd met de waarheid vermelden dat [medeverdachte 1] werkzaamheden heeft verricht op de projecten [adres 3] Den Haag en [naam project 6] Almere en overweegt hiertoe het volgende. Op de zitting verklaarde [medeverdachte 1] dat zijn werkzaamheden op het project [adres 3] Den Haag zouden hebben bestaan uit het binnenhalen van deze opdracht.
Eveneens betrekt de rechtbank de verklaring van getuige [naam getuige 6] in haar conclusie dat [medeverdachte 1] niet heeft gewerkt op het project [naam project 6] Almere . Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 1] , desgevraagd door de rechtbank, nagelaten een invulling te geven aan zijn werkzaamheden met betrekking tot dit project. Verdachte daarentegen heeft op de zitting verklaard dat hij de werkzaamheden op dit project begeleidde. Verdachte kon niet met zekerheid zeggen of hij dit samen met [medeverdachte 1] deed.
De besloten vennootschap [naam B.V. 8]
Ook met betrekking tot geschrift k is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat dit valselijk is opgemaakt. Geschrift *k,*gericht aan [naam B.V. 8] B.V., zag op werkzaamheden in de periode tussen 6 juli 2015 en 25 juli 2015.
De onder 4 ten laste gelegde geschriften
De rechtbank acht, op grond van hetgeen hierboven ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde geschrift e is overwogen, bewezen dat geschrift din strijd met de waarheid vermeldt dat de werkzaamheden in opdracht van [medeverdachte 1] zijn uitgevoerd.
Eveneens acht de rechtbank bewezen dat de geschriften f en g, beiden betrekking hebbende op het [naam project 7] / [naam B.V. 7] [adres 6] Den Haag, zowel in strijd met de waarheid vermelden dat [naam 3] 80 uur heeft gewerkt als in strijd met de waarheid vermelden dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd op aanwijzing van [medeverdachte 1] .
Voorts is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de inhoud van de geschriften hen i, beiden op naam van [bedrijf 1] en gericht aan [bedrijf 2] , niet overeenstemt met de werkelijkheid.
Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat geschrift jin strijd met de waarheid vermeldt dat [medeverdachte 2] namens [bedrijf 2] werkzaamheden heeft uitgevoerd op het project [naam project 8] en dat geschrift kin strijd met de waarheid vermeldt dat [naam 1] werkzaamheden heeft uitgevoerd op het project [naam project 9] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan eveneens worden bewezen dat de geschriften len m, beiden op naam van [bedrijf 1] en gericht aan [bedrijf 2] , in strijd met de waarheid vermelden dat [medeverdachte 2] administratieve werkzaamheden en [medeverdachte 1] begeleidingswerkzaamheden heeft uitgevoerd voor [bedrijf 2] .
Ten slotte acht de rechtbank bewezen dat de geschriften nen o in strijd met de waarheid vermelden dat de werkzaamheden op het project [naam project 10] te Alkmaar zijn uitgevoerd in opdracht van [medeverdachte 1] .
Tussenconclusie De rechtbank is van oordeel dat de facturen en urenlijsten van feit 3 primair onder a t/m w (met uitzondering van f en u) vervalst zijn. Hetzelfde geldt voor de facturen en urenlijsten van feit 4 primair onder d t/m o.
4.3.2.2. Zijn de verboden gedragingen aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] toe te rekenen?
Zoals hiervoor al overwogen is, zijn de feitelijke vervalsingshandelingen door [verdachte] uitgevoerd. [verdachte] was degene die de facturen en urenlijsten opstelde en verzond op naam van [bedrijf 1] . Dat anderen zich daar mee bezighielden is onvoldoende gebleken. [verdachte] deed dit met instemming van verdachte, de directeur van [bedrijf 1] . Omdat het opmaken van facturen en mandagenregisters ten behoeve van de bedrijfsadministratie binnen de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] past, een belangrijk onderdeel daarvan is en daaraan ook dienstig, is de rechtbank van oordeel dat genoemde feitelijke gedragingen van [verdachte] in redelijkheid aan [bedrijf 1] kunnen worden toegerekend (vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733).
Doordat [verdachte] de valse stukken heeft opgenomen in de bedrijfsadministraties, heeft [bedrijf 1] zich schuldig gemaakt aan het vervalsen van de bedrijfsadministratie (feit 3 primair A).
Voor [bedrijf 2] geldt op dezelfde gronden dat het handelen van [verdachte] , die de administratie deed, haar in redelijkheid kan worden toegerekend. Door het opnemen van valse facturen in haar administratie heeft [bedrijf 2] zich schuldig gemaakt aan het vervalsen van de bedrijfsadministratie (feit 4 primair A). Daarom heeft [bedrijf 2] deze valse facturen eveneens voorhanden gehad (feit 4 primair C). Tot slot heeft [bedrijf 2] deze geschriften afgeleverd door ze te verzenden aan debiteuren/opdrachtgevers (feit 4 primair B). Aangezien een aantal facturen zijn verzonden op naam van [bedrijf 1] , heeft [bedrijf 2] dit samen met [bedrijf 1] gedaan.
Met betrekking tot de vraag of de valsheid in geschrift met de volgens artikel 225 lid 1 en 2 vereiste modaliteiten van opzet door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is gepleegd, overweegt de rechtbank als volgt.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat de onwaarheden in de geschriften het gevolg zijn van administratieve fouten en slordigheden; een menselijke fout.
De verdediging heeft verder betoogd dat het oogmerk om de ten laste gelegde geschriften als echt en onvervalst te gebruiken ontbrak. De geschriften zijn wel gebruikt, maar de ontvangers zijn hierdoor niet misleid aangezien zij tevreden waren en het hen niet uitmaakte door wie de werkzaamheden werden uitgevoerd.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het oogmerk van de opsteller van de valse geschriften moet zijn gericht op het gebruik van de valse geschriften als ware deze echt en onvervalst. Dit impliceert gerichtheid op misleiding. Hiervan is sprake als de opsteller de bedoeling had de geschriften, die in het maatschappelijk verkeer misleidend zijn doordat zij vals zijn, te gebruiken.
De tussenconclusie is dat [verdachte] facturen opzettelijk heeft vervalst met het oogmerk om deze als echt te gebruiken, dat hij deze valse facturen opzettelijk voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat deze bestemd waren voor gebruik als echt en dat hij deze opzettelijk heeft afgeleverd en voorhanden heeft gehad. Het opzet van [verdachte] kan aan [bedrijf 1] en aan [bedrijf 2] worden toegerekend, nu wat betreft [bedrijf 1] uitsluitend [verdachte] , met instemming van de directeur van [bedrijf 1] (verdachte), feitelijk verantwoordelijk was voor de facturering. Ook binnen [bedrijf 2] was dit de rol van [verdachte] .
Het opzet van [bedrijf 1] volgt bovendien uit de feitelijke gang van zaken binnen [bedrijf 1] . De rechtbank is met de officieren van justitie van oordeel dat, op basis van de bewijsmiddelen en hetgeen verder is overwogen, vastgesteld kan worden dat de toegevoegde waarde van [bedrijf 1] bij de in deze zaak voorliggende werkzaamheden nihil was. De werkzaamheden werden überhaupt niet uitgevoerd of werden uitgevoerd door andere bedrijven, in de regel door [bedrijf 2] . Weliswaar was [verdachte] bij de uitvoering van werkzaamheden van [bedrijf 2] betrokken, maar in het ongewisse is gebleven waarom hij dit in naam van [bedrijf 1] deed en niet in naam van [bedrijf 2] . Het betoog van [verdachte] , inhoudende dat dit kwam omdat [bedrijf 2] geen Verklaring van Betalingsgedrag kon krijgen, wordt door de rechtbank als onaannemelijk terzijde geschoven nu bij [bedrijf 1] meer geld binnenkomt dan dit argument rechtvaardigt.
4.3.2.3. Heeft verdachte feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedragingen?
Aangezien [verdachte] verantwoordelijk was voor de administratie van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan valsheid in geschrift gepleegd door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Dit betekent dat de onder 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten zijn bewezen, zoals te vermelden in de bewezenverklaring.
Wat betreft [bedrijf 1] geldt dat [verdachte] het feitelijk leidinggeven samen met [medeverdachte 1] heeft gedaan. Het opstellen en gebruikmaken van valse facturen was het gevolg van het algemene door verdachte gevoerde beleid binnen [bedrijf 1] . [medeverdachte 1] was immers uit hoofde van zijn functie als statutair bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] verantwoordelijk voor het voeren van een deugdelijke administratie. [medeverdachte 1] ontving van [bedrijf 1] een salaris terwijl daar geen of nagenoeg geen activiteiten in het kader van de gewone bedrijfsvoering van [bedrijf 1] tegenover stonden.
4.3.1. Feit 2, het witwassen van gelden en een auto De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode van 1 september 2015 tot en met 16 januari 2018 geldbedragen van circa 16.869 euro heeft witgewassen. Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte een Ford S-Max heeft witgewassen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht, onder verwijzing naar hetgeen is opgenomen onder feit 3 en 4, genoegzaam bewezen dat [bedrijf 1] door middel van een schijnconstructie, en de daarbij behorende valselijk opgemaakte facturen, omzet en winst heeft gegenereerd, met als gevolg dat die omzet en winst van [bedrijf 1] van misdrijf afkomstig was (vgl. HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:222).
Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat verdachte in voornoemde periode een totaalbedrag van circa 16.869 euro aan salaris heeft ontvangen van [bedrijf 1] .
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat, gelet op de bewezenverklaarde periode, de hoeveelheid witgewassen geldbedragen en de verschillende witwashandelingen, verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Met de officieren van justitie, acht de rechtbank, nu niet vast te stellen is dat de door verdachte als salaris van [bedrijf 2] ontvangen geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren, het witwassen van deze geldbedragen niet wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2. Feit 1, de criminele organisatie
De rechtbank overweegt dat met een criminele organisatie ex artikel 140 Sr wordt bedoeld een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met als oogmerk het plegen van misdrijven. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat verdachte tot deze organisatie behoort en dat verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Evenmin is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en het hierboven overwogene, sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, opgericht en geleid door verdachte en [medeverdachte 1] . Aan de criminele organisatie hebben ook [medeverdachte 2] , die salaris genoot van de witgewassen geldbedragen en gebruik maakte van een dure leaseauto, en de rechtspersonen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] deelgenomen. Het oogmerk van de organisatie was gericht op valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. Verdachte heeft niet alleen wetenschap gehad van het oogmerk van de organisatie maar hij heeft ook een aandeel gehad in de gedragingen die strekten tot verwezenlijking hiervan. Kerndoel van de criminele organisatie was immers het generen van ogenschijnlijk legale omzet en winst voor [bedrijf 1] . Verdachte zorgde dat dit gebeurde. Hij was de persoon die de opdrachten binnenhaalde, het contact met de opdrachtgevers onderhield en, met zijn eigen bedrijf [bedrijf 2] , zorgde voor de uitvoering van het werk. Ook was hij de persoon die de facturatie verzorgde.
De rechtbank concludeert dan ook verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie bestaande uit de in de bewezenverklaarde genoemde personen.
4.3.3. Feit 5, witwassen scooter en geldbedragen
De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat in de ten laste gelegde periode contante geldbedragen van in totaal circa 67.660 euro op de privérekeningen van verdachte en zijn levenspartner [naam 1] zijn gestort. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het geleend geld betreft van familie en vrienden.
Met betrekking tot de scooter overweegt de rechtbank het volgende. Op basis van het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de scooter is betaald door [medeverdachte 1] met geleend geld van [naam 5] .
5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 16 januari 2018, in Nederland, als oprichter en leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband tussen verdachte en [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en (gewoonte)witwassen (artikel 420bis/420ter Wetboek van strafrecht);
Ten aanzien van feit 2:
in de periode van 1 september 2015 tot en met 16 januari 2018, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij
terwijl hij wist dat die voorwerpen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
Ten aanzien van feit 3, primair:
[bedrijf 1] in de periode van 1 januari 2013 tot en met 16 januari 2018, in Nederland
te weten de geschriften:
2013
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Ten aanzien van feit 4, primair:
[bedrijf 2] in de periode van 1 januari 2013 tot en met 16 januari 2018, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
te weten de geschriften:
2014
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6 De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7 De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8 Motivering van de straffen
8.1. Eis van het openbaar ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden.
De officieren van justitie hebben daarbij de ernst van deze feiten benadrukt en meegewogen dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Er is een beeld ontstaan van een geraffineerde werkwijze van de organisatie en de individuele verdachten. Bij de strafeis is verder rekening gehouden met de rol van verdachte en de lange pleegperiode. Er zijn geen persoonlijke omstandigheden van verdachte gebleken die in strafmatigende zin worden meegewogen in de strafeis. Ten slotte is artikel 63 Sr.
8.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, in geval aan verdachte bij een eventuele veroordeling een straf wordt opgelegd, in strafmatigende zin rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte hard heeft gewerkt, dat de projecten zijn uitgevoerd en dat verdachte weinig salaris heeft ontvangen.
8.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ernstige feiten. Hij heeft feitelijk leidinggegeven aan het valselijk opmaken van bedrijfsadministraties door daarin facturen op te nemen van werkzaamheden die zouden zijn uitgevoerd door [bedrijf 1] , terwijl de werkzaamheden in feite niet of door [bedrijf 2] zijn uitgevoerd. Hierdoor heeft verdachte gefaciliteerd dat op oneigenlijke gronden omzet en winst voor [bedrijf 1] konden worden gegenereerd. Door de gepleegde valsheid in geschrift heeft verdachte bovendien een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van dergelijke documenten moet kunnen worden gesteld. Daar komt bij dat verdachte de op deze onrechtmatige wijze van [bedrijf 1] verkregen gelden heeft witgewassen. Witwassen is een ernstig feit dat bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen vormt tevens een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verder heeft verdachte deel uitgemaakt van een criminele organisatie gericht op het systematisch en professioneel plegen van delicten als valsheid in geschrift en witwassen. Criminele organisaties ondermijnen de rechtsorde en veroorzaken maatschappelijke onrust en financieel nadeel voor de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Strafmaat De rechtbank is van oordeel dat op dergelijke feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een aanzienlijke gevangenisstraf.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. Daardoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak. Ter compensatie van die onzekerheid zal de hoogte van de straf worden gematigd. In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. Als beginpunt van de redelijke termijn neemt de rechtbank de aanhouding van verdachte op 16 januari 2018. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 16 januari 2020, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op 12 oktober 2020 uitspraak. De redelijke termijn is dus met ongeveer negen maanden overschreden. Dat is een forse overschrijding die niet aan de verdediging te wijten is. Deze termijnoverschrijding dient consequenties te hebben in de vorm van enige compensatie in de strafmaat. De rechtbank acht een strafkorting van ongeveer acht procent passend.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte ook rekening met de omstandigheid dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Conclusie De rechtbank acht, gelet op alle genoemde omstandigheden, als reactie op het bewezenverklaarde een gevangenisstraf van 24 maanden passend. De rechtbank wijkt daarmee in het voordeel van verdachte af van de eis van de officieren van justitie, omdat de rechtbank tot een bewezenverklaring van minder feiten komt dan de officieren van justitie. Met toepassing van de strafkorting voor de termijnoverschrijding zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 22 maanden opleggen.
9 Beslag
9.1. De beslaglijst
Door het openbaar ministerie is een beslaglijst overgelegd. Volgens deze beslaglijst zijn onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen en nog niet teruggegeven:
9.2. Standpunt van het openbaar ministerie
De officieren van justitie hebben verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen scooter. Ten aanzien van de inbeslaggenomen BlackBerry telefoons hebben de officieren van justitie onttrekking aan het verkeer gevorderd.
9.3. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de scooter dient te worden geretourneerd aan verdachte. Ten aanzien van de BlackBerry telefoons heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.4. Oordeel van de rechtbank
9.4.1. Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggeven BlackBerry telefoons dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn hiervoor vatbaar, aangezien deze voorwerp van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
9.4.2. Retour rechthebbende
Nu niet vast is komen te staan dat de inbeslaggenomen scooter verband houdt met de bewezen verklaarde strafbare feiten, dient deze scooter te worden teruggeven aan de rechthebbende.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 47, 51, 57, 63, 140, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart niet bewezen wat verdachte onder 5 ten laste is gelegd. Verklaart het onder 1, 2, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: gewoontewitwassen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde: medeplegen van het feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van valsheid in geschrift, en medeplegen van het feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, en medeplegen van het feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van het opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en/of voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, telkens meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde: feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon medeplegen van valsheid in geschrift, en feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon medeplegen van het opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en/of voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, telkens meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 22 maanden (tweeëntwintig maanden).
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
- een scooter Piaggio Vespa (goednummer LERAC16004_438557).
Dit vonnis is gewezen door mr. F.W. Pieters, voorzitter, mrs. O.P.M. Fruytier en J.G. Vegter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2020.
Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar het Zaaksdossier met de naam ‘Witwassen contra [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [bedrijf 1] ’. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina’s in het dossier.
Pag. 0275-0277 (een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 2 februari 2017).
Pag. 2367-2368 (proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2] ) & Pag. 3838 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] ).
Verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 0235-0236 (een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel 9 augustus 2017).
Pag. 0498, 0507 en 0513 (geschriften, te weten arbeidsovereenkomsten van 1 januari 2013, 1 juni 2015 en 1 augustus 2015).
Pag. 3844 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] ) & Verklaring van [medeverdachte 1] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 3397-3398 (proces-verbaal van bevindingen startersgesprek [bedrijf 1] ).
Pag. 0513 (een geschrift, te weten een arbeidsovereenkomst van 1 augustus 2015).
Verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 0034 en 0036 (proces-verbaal witwassen, valsheid in geschrift, criminele organisatie) & Pag. 2235 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [bedrijf 1] ).
Pag. 0725 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [bedrijf 1] ); Pag. 1067 en 1073-1081 (proces-verbaal van bevindingen hypotheekdossier [bank] ); Pag. 2236 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [bedrijf 1] ); Pag. 3514-3515 (proces-verbaal van aanvulling I) & Verklaring van [medeverdachte 1] , afgelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2020.
Behalve urenlijst wordt in het dossier en in de dagvaarding gesproken van mandagenregister of werkbriefje. Daarmee wordt hetzelfde bedoeld. Wanneer in dit vonnis over factuur wordt gesproken, moet daaronder – voor zover van toepassing – worden begrepen de bijbehorende urenlijst.
Pag. 0170-0171 (proces-verbaal van verdenking [verdachte] ); Pag. 0475-0496 (proces-verbaal van bevindingen administratie [bedrijf 1] ); Pag. 775-788 (proces-verbaal van bevindingen administratie [naam B.V. 7] ); Pag. 2308-2364 (proces-verbaal van bevindingen administratie [naam vennootschap] ); Pag. 2384-2398 (proces-verbaal van bevindingen project Voormalig Kantoorpand [bedrijf 5] ); Pag. 2726-2741 (proces-verbaal van bevindingen inkomsten [bedrijf 1] ); Pag. 3121-3126 (proces-verbaal van bevindingen inkomsten/uitgaven [bedrijf 2] ); Pag. 3130-3147 (een geschrift, te weten een lijst met debiteuren van [bedrijf 2] ); Pag. 3149-3153 (een geschrift, te weten een lijst met crediteuren van [bedrijf 2] ); Pag. 3513-2522 (proces-verbaal van aanvulling I); Pag. 3841 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] ); Pag. 3910-3911 (proces-verbaal van aanvulling II) & Verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
0475-0478 (proces-verbaal van bevindingen administratie [bedrijf 1] ); Pag. 2155-2157 (een geschrift, te weten een gespreksverslag tussen de [bank] en [medeverdachte 2] ) & Pag. 3404 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] ).
Pag. 0569, 0575, 0704, 2320, 2322, 2357, 3499, 3505-3507, 3715, 3731 en 4154 (geschriften, te weten facturen van 16 augustus 2013, 25 oktober 2013, 30 juni 2015, 23 september 2016, 13 december 2016, 23 maart 2017 en 27 oktober 2017).
Pag. 3468-3472 (een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 8 maart 2018).
Pag. 2103-2108 en 4125-4130 (processen-verbaal van verhoor getuige [getuige] ).
Pag. 2106 en 4125-4130 (processen-verbaal van verhoor getuige [getuige] ).
Pag. 3859-3860 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] ) & Verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 3859-3860 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] ).
Pag. 2104 en 2107 (proces-verbaal van verhoor [getuige] ) & Verklaring van [medeverdachte 1] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 3835 (een geschrift, te weten een schriftelijke verklaring van [medeverdachte 2] ).
Pag. 2315 en 2331 (proces-verbaal bevindingen [naam vennootschap] ); Pag. 3861 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] ) & Pag. 4129 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] ).
Pag. 2320 en 3506-3507 (geschriften, te weten een brief van 6 december 2016 en een factuur van 13 december 2016).
Pag. 0553 (een geschrift, te weten een factuur van 22 juli 2013).
Pag. 2132 (proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 1] ).
Pag. 2132 (proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 1] ) & Verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 1] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 0178-0179 en 0181 (geschriften, te weten facturen van 21 en 22 juli 2017 en een mandagenlijst).
Pag. 0167 (proces-verbaal van verdenking [verdachte] ); Pag. 1998 (proces-verbaal van bevindingen reisbewegingen) & Pag. 2086-2087 en 3831-3832 (geschriften, te weten tapgesprekken van 14 en 21 juli 2017).
Pag. 0174 (proces-verbaal van verdenking [verdachte] ).
Pag. 3844 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] ).
Pag. 3878 (een geschrift, te weten een schriftelijk verklaring van [verdachte] ).
Verklaring van [medeverdachte 1] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020
Pag. 0167 (proces-verbaal van verdenking [verdachte] ).
Pag. 2095-2096 (proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 2] ), Pag. 2099-2100 (proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 3] ) & Verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 0645, 0648, 4145 en 4148 (geschriften, te weten facturen van 14 januari 2014 en 17 januari 2014).
Pag. 0656 en 4147 (geschrift, te weten mandagenlijsten); Pag. 3517 (proces-verbaal van aanvulling I) & Pag. 4002-4004 (proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] ).
Pag. 0744-0745 en 4151-4153 (geschriften, te weten een factuur van 12 augustus 2015 en een mandagenlijst).
Pag. 4118 (proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 4] ).
Pag. 2775-2777, 2811-2812, 2851-2853, 2878-2879, 3046-3048, 3520, 3788-3789 (geschriften, te weten facturen van 8 juli 2016, 9 november 2016, 8 februari 2017, 8 mei 2017 en 4 december 2017 en mandagenlijsten).
Pag. 1998 (proces-verbaal van bevindingen reisbewegingen); Pag. 2056-2057 (proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens [bedrijf 3] ); Pag. 2064-2065 (proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens [bedrijf 4] ) & Pag. 2737 (proces-verbaal van bevindingen inkomsten [bedrijf 1] ).
Pag. 2735-2736 (proces-verbaal van bevindingen inkomsten [bedrijf 1] ).
Verklaring van [medeverdachte 1] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 3965 (proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 5] ).
Pag. 0530-0823, 0856 en 0864-0865 (geschriften, te weten een factuur van 30 december 2013 en mandagenlijsten).
Pag. 0622, 0625, 0933 en 0936 (geschriften, te weten mandagenlijsten).
Verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 2367 (proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 2] ).
Pag. 4118 (proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 4] ).
Pag. 3404-3408 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] ) & Pag. 3813 en 3817 (geschriften, te weten een arbeidsovereenkomst van 1 augustus 2012 en een ontslagbrief van 8 juni 2015).
Verklaring van [medeverdachte 1] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam getuige 6] van 10 januari 2020 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 0719-0721 (geschriften, te weten facturen van 28 augustus 2015).
Pag. 0722 (een geschrift, te weten een mandagenlijst).
Pag. 0454-0457 (proces-verbaal van bevindingen paspoort [naam 7] ).
Pag. 0655 en 3982 (een geschrift, te weten een factuur van 13 februari 2014).
Pag. 629-632 en 3986-3989 (geschriften, te weten facturen van 21 maart 2014 en 1 april 2014 en mandagenlijsten).
Pag. 0617-0619 en 3998-4000 (geschriften, te weten facturen van 21 maart 2014 en 28 mei 2014 en een mandagenlijst).
Pag. 4005 (proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] ).
Pag. 4005 (proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] ).
Pag. 0454-0457 (proces-verbaal van bevindingen paspoort [naam 7] ) & Pag. 4001 (een geschrift, te weten een factuur van 3 mei 2014).
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam getuige 6] van 10 januari 2020 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
Pag. 0727-0730 en 3805-3810 (geschriften, te weten facturen van 29 januari 2015, 19 februari 2015 en 26 juni 2015).
Verklaring van [medeverdachte 1] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Pag. 0454-0457 (proces-verbaal van bevindingen paspoort [naam 7] ).
Pag. 0491-0493 (proces-verbaal van bevindingen administratie [bedrijf 1] ).
Pag. 0684-0685, 0715, 3801 en 3960 (geschriften, te weten facturen van 22 juni 2015 en 22 augustus 2015 en een mandagenlijst).
Pag. 30715 en 3801 (een geschrift, te weten een factuur 22 juni 2015).
Pag. 3102-3104 en 3781-3783 (geschriften, te weten facturen van 7 januari 2016, 10 februari 2016 en 29 februari 2016).
Pag. 3103-3104 (geschriften, te weten facturen van 10 februari 2016 en 29 februari 2016).
Pag. 2531-2533 en 3077-3079 (geschriften, te weten facturen van 21 augustus 2017, 26 september 2017 en 27 december 2017).
Pag. 2095-2096 (proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 2] ) & Pag. 2099-2100 (proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 3] ).
Vgl. Gerechtshof Amsterdam 24 februari 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BL6531.
Verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Vgl. HR 16 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7960, r.o. 4.6.
Pag. 3848 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] ) & Verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020 & Pag. 3848 (proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] ).
Pag. 2236 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [bedrijf 1] ) & Pag. 3514-3515 (proces-verbaal van aanvulling I).
Pag. 2236 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [bedrijf 1] ).
Pag. 0752 (proces-verbaal van bevindingen bankrekening [bedrijf 1] ); Pag. 1067-1071 (proces-verbaal van bevindingen hypotheekdossier [bank] ); Pag. 3877 (een geschrift, te weten een schriftelijke verklaring van [verdachte] ) & Verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2020.
Verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2020.
Pag. 0159-0160 (proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] ); Pag. 0163-0164 (proces-verbaal van bevindingen verklaring getuige [naam 5] ) & Verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2020.