ECLI:NL:GHAMS:2025:2563 - Hof wijst loonvordering af wegens onvoldoende onderbouwing en stelplicht - 30 september 2025
Arrest
Essentie
Het hof bekrachtigt de afwijzing van een loonvordering van bijna € 280.000. De appellant heeft onvoldoende feitelijk onderbouwd dat hij tien jaar voor de betreffende B.V. heeft gewerkt. Het hof passeert daarom zijn bewijsaanbod omdat hij niet heeft voldaan aan zijn stelplicht.
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.344.658/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10532158 / CV EXPL 23-7903
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 september 2025
in de zaak van
[appellant] , wonende te [plaats] , appellant in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel, advocaat: mr. H.J. Menger te Zaltbommel,
tegen
ADA GROEP B.V., gevestigd te Amsterdam, geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel, advocaat: mr. U. Özcan te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna [appellant] en ADA Groep B.V. genoemd.
1 De zaak in het kort
Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis in conventie en reconventie. In conventie heeft de kantonrechter geoordeeld dat uit geen enkel stuk volgt dat partijen met elkaar een koopovereenkomst met betrekking tot een auto hebben gesloten. In reconventie heeft de kantonrechter de loonvordering van € 279.897,-- van [appellant] afgewezen, omdat niet aannemelijk is geworden dat ADA Groep B.V. over de periode 2013 tot en met juli 2023 achterstallig loon aan hem is verschuldigd. [appellant] heeft in hoger beroep terzake niet aan zijn stelplicht voldaan. Er is daarom geen aanleiding hem toe te laten tot bewijslevering.
2 Het geding in hoger beroep
[appellant] is bij dagvaarding van 5 juli 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2024 onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen ADA Groep B.V. als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie (hierna: het bestreden vonnis). [appellant] heeft verzuimd deze dagvaarding na het uitbrengen daarvan tijdig aan te brengen bij dit hof. Bij herstelexploot van 16 augustus 2024 is ADA Groep B.V. alsnog - tijdig - opgeroepen om op 27 augustus 2024 bij dit hof te verschijnen.
Bij tussenarrest van 27 augustus 2024 heeft het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze mondelinge behandeling heeft niet plaatsgevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
-
memorie van grieven, met producties, van [appellant] ;
-
memorie van antwoord tevens inhoudende incidenteel appel, met producties, van ADA Groep B.V.;
-
memorie van antwoord in incidenteel appel tevens akte uitlaten productie van [appellant] ;
-
aanvullende akte en producties van [appellant] .
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 18 juni 2025 laten toelichten, [appellant] door mr. Menger voornoemd en ADA Groep B.V. door mr. Özcan voornoemd, beiden aan de hand van overlegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft na zijn memorie van antwoord in incidenteel appel tevens akte uitlaten productie, een aanvullende akte genomen die als verkapte conclusie moet worden aangemerkt. Het hof acht deze laatste akte in strijd met de tweeconclusieregel die besloten ligt in artikel 347 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en zal deze akte buiten beschouwing laten. Het hof zal evenmin kennis nemen van de memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant] voor zover deze ziet op het principaal appel, omdat dit eveneens strijd oplevert met de tweeconclusieregel. De producties van [appellant] worden wel toegelaten.
[appellant] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog ADA Groep B.V. zal veroordelen tot betaling aan hem van € 279.897,-- bruto aan achterstallig loon en vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, alsmede tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over het achterstallige loon, met veroordeling van ADA Groep B.V. in de kosten van het geding in beide instanties, waaronder de nakosten, en de kosten van het conservatoir beslag en van het opheffings-kort geding.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] in principaal appel de vordering tot veroordeling van ADA Groep B.V. in de kosten van het conservatoir beslag ingetrokken.
ADA Groep B.V. heeft in principaal appel geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] en in incidenteel appel tot toewijzing van de in eerste aanleg gevorderde hoofdsom van € 14.520,- aan koopsom van een Volkswagen, type Golf 1.2 TSI met kenteken [x] (hierna: de auto), met rente en kosten, en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties, waaronder de kosten van het incidenteel appel.
[appellant] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen in incidenteel appel en bezwaar gemaakt tegen de vordering van ADA Groep B.V. tot toewijzing van de koopsom van de auto, omdat uit de stukken onvoldoende blijkt dat het incidenteel appel hierop ziet. Het hof verwerpt het bezwaar van [appellant] , aangezien uit de memorie van antwoord tevens inhoudende incidenteel appel voldoende blijkt dat ADA Groep B.V. grieft tegen de afwijzing van de koopsom van de auto door de kantonrechter.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden van hun stellingen.
De kantonrechter heeft in 2.1. tot en met 2.6. van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover niet in geschil dienen die feiten ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.1. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is directeur/enig aandeelhouder van ADA Groep B.V. De moeder van [appellant] heeft gedurende tien jaar een affectieve relatie gehad met [naam 2] (hierna: [naam 2] ), de broer van [naam 1] .
3.2. Op drie salarisspecificaties over de periode 22 april 2013 tot en met 14 juli 2013 is vermeld dat [appellant] werkzaam is als administrateur tegen een brutoloon van € 2.150,-- per vier weken. Als werkgever is op deze loonstroken Expres Personeelsdiensten B.V. genoemd.
3.3. Op 31 mei 2013 heeft [appellant] een contant bedrag van € 1.605,11 van [naam 2] ontvangen. Op 2 juli 2013, 23 juli 2013 en 20 augustus 2013 heeft [appellant] driemaal een bedrag van € 1.605,11 door middel van een bankoverschrijving van ADA Groep B.V. ontvangen. Op 15 augustus 2013 heeft [appellant] een contant bedrag van € 270,-- van [naam 2] ontvangen.
3.4. Op 10 januari 2020 heeft [appellant] een contant bedrag van € 1.500,-- van [naam 2] ontvangen. Op 2 februari 2020 heeft [appellant] contante bedragen van € 1.604,11 en € 119,89 van [naam 2] ontvangen.
3.5. In een door [naam 3] (hierna: [naam 3] ) namens ADA Groep B.V. ondertekende, niet gedateerde brief is vermeld: “Hiermee verklaren wij, ADA Groep BV, dat bij ons in dienst is de heer [appellant] (…). De heer [appellant] is sinds 01-09-2020 in loondienst. De heer [appellant] is gerechtigd te rijden in de auto met kenteken [x] (Volkswagen Golf).”
3.6. Op 15 oktober 2021 zijn ADA Groep B.V. [naam 2] , [naam 1] en [naam 3] strafrechtelijk veroordeeld voor het leidinggeven dan wel deelnemen aan een criminele organisatie die zich schuldig maakt aan (belasting)fraude, valsheid in geschrift en het witwassen van geld. Van deze veroordeling heeft [naam 2] geen hoger beroep ingesteld.
3.7. In een verklaring van 27 september 2024 heeft [naam 3] onder meer geschreven:“De door mij geschreven en aan de heer [appellant] afgegeven brief waarin staat dat hij gerechtigd is te rijden in de auto met kenteken [x] (Volkswagen Golf) geeft een vertekend beeld. Zoals u kunt zien is de brief geschreven op briefpapier van Ada Randstad BV. Ada Randstad BV was onderdeel van de Ada Groep (zie Logo). De heer [appellant] was op het moment van schrijven van de verklaring in dienst van Ada Randstad BV. De auto waarin hij reed, de Volkswagen Golf met kenteken [x] , was echter eigendom van Ada Groep BV.
Er wordt in de brief/verklaring van 18-09-2020 gesteld dat de heer [appellant] , sinds 01-09-2020, in dienst was van Ada Groep BV. Dit is onjuist. De bedoeling was om aan te geven dat de heer [appellant] werkzaamheden verrichte voor de Ada Groep. Hij was in loondienst bij Ada Randstad BV, een onderdeel van de Ada Groep. (…)”
4 Eerste aanleg
4.1. ADA Groep B.V. heeft in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter [appellant] zal veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 14.520,-- voor de verkoop en levering op 25 juni 2021 van de auto door ADA Groep B.V. aan [appellant] , te vermeerderen met rente en kosten.
4.2. [appellant] heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vorderingen van ADA Groep B.V. dan wel afwijzing daarvan. In reconventie heeft [appellant] gevorderd ADA Groep B.V. te veroordelen tot betaling aan hem van het achterstallig loon en vakantiegeld van € 279.897,-- bruto over de periode 2013 tot en met juli 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallige loon en in de (na)kosten van de procedure.
4.3. De kantonrechter heeft in conventie en reconventie de vorderingen afgewezen en de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd. De kantonrechter heeft in conventie, samengevat, overwogen dat ADA Groep B.V. behalve een factuur geen enkel stuk heeft overgelegd waaruit volgt dat partijen met elkaar een koopovereenkomst hebben gesloten, zodat niet is komen vast te staan dat ADA Groep B.V. de auto heeft verkocht aan [appellant] . In reconventie heeft de kantonrechter, samengevat, overwogen dat niet is vast te stellen voor welke periode en bij welke werkgever [appellant] een dienstverband had. Wel wordt aangenomen dat [appellant] vanaf 1 september 2020 een dienstverband had met ADA Groep B.V. Ook als het standpunt van [appellant] zou worden gevolgd dat ADA Groep B.V. ook voor 1 september 2020 als zijn werkgever moet worden beschouwd, dan leidt dat niet tot toewijzing van de achterstallige loonvordering, aangezien niet aannemelijk is geworden dat ADA Groep B.V. over de periode 2013 tot en met juli 2023 nog achterstallig loon aan [appellant] is verschuldigd.
5 Beoordeling
In principaal appel
5.1. [appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd.
5.2. Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de loonvordering ongeloofwaardig is, terwijl de kantonrechter eerder overwoog dat ADA Groep B.V. het verweer van [appellant] , dat hij de auto heeft betaald door de koopprijs van € 23.499,-- te verrekenen met zijn loonvordering vanaf 16 augustus 2013, onvoldoende heeft weersproken. Het vonnis is met zichzelf in strijd, aldus [appellant] .
5.3 Het hof volgt [appellant] niet in zijn betoog dat het bestreden vonnis innerlijk tegenstrijdig is. Uit het bestreden vonnis volgt dat ADA Groep B.V. het verweer van [appellant] , dat hij met [naam 2] had afgesproken dat ADA Groep B.V. een auto voor hem zou kopen en dat ADA Groep B.V. zou zorgdragen voor de lease-betalingen, wegenbelasting en schadeverzekering, onvoldoende heeft weersproken. Uit de motivering van het bestreden vonnis volgt niet dat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de door [appellant] gestelde verrekening met zijn loonvordering. Van een innerlijke tegenstrijdigheid is daarom geen sprake. Grief 1 slaagt niet.
5.4. Grief 2 is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat [appellant] stelt dat hij al sinds 22 april 2013 in dienst is van ADA Groep B.V. en 40 uur per week als administratief medewerker werkt. Dit zou betekenen dat hij in de ruim tien jaar dat hij in dienst is slechts zes maanden betaald heeft gekregen en verder al die jaren voor niets heeft gewerkt. Dit is volgens de kantonrechter zo ongeloofwaardig dat aan deze stelling voorbij wordt gegaan en er ook geen aanleiding is een bewijsopdracht te geven. [appellant] stelt dat de kantonrechter zijn bewijsaanbod niet zomaar had mogen passeren.
5.5. Het hof oordeelt dat de kantonrechter het bewijsaanbod van [appellant] terecht heeft gepasseerd. Op grond van vaste jurisprudentie mag een bewijsaanbod worden gepasseerd indien het betrekking heeft op onvoldoende concrete stellingen dan wel indien het niet voldoet aan de eisen die daaraan in het kader van de stelplicht mogen worden gesteld. In dit geval heeft [appellant] volstaan met algemene en niet nader gespecificeerde stellingen, zonder voldoende feitelijke onderbouwing. De kantonrechter achtte de stelling van [appellant] , dat hij gedurende tien jaar werkzaamheden heeft verricht en daarvoor slechts zes maanden betaald heeft gekregen niet geloofwaardig. Daar komt bij dat [appellant] geen verklaringen, stukken of andere aanwijzingen heeft overgelegd die zijn stelling in enige mate ondersteunen. Het bewijsaanbod was dan ook onvoldoende gespecificeerd en zag op een feit dat, gelet op de omstandigheden van het geval, dermate onaannemelijk is dat de kantonrechter niet gehouden was [appellant] tot bewijslevering toe te laten. Het hof ziet geen aanleiding om het oordeel van de kantonrechter op dit punt onjuist te achten. Grief 2 faalt.
5.6. Grief 3 is gericht tegen het oordeel dat weinig waarde wordt gehecht aan de brieven van [naam 2] van 6 april 2016 en 7 januari 2020 waarin is verklaard dat grote bedragen aan achterstallig loon moeten worden betaald; enerzijds omdat de brieven niet zijn ondertekend en anderzijds vanwege de strafrechtelijke veroordeling van [naam 2] voor onder meer fraude.
5.7. Het hof overweegt met betrekking tot deze grief dat [appellant] op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat de brieven van 6 april 2016 en 7 januari 2020 van [naam 2] afkomstig zijn dan wel namens ADA Groep B.V. zijn verzonden. Zo ontbreekt een handtekening en zijn er geen gegevens verstrekt waaruit kan worden afgeleid dat de brieven daadwerkelijk door [naam 2] namens ADA Groep B.V. zijn opgesteld en verstuurd. ADA Groep B.V. heeft ook betwist dat deze brieven namens haar zijn opgesteld en verzonden. In het licht van deze betwisting lag het op de weg van [appellant] om nadere feiten en omstandigheden te stellen waaruit de echtheid en herkomst van de brieven zou kunnen blijken. Nu dit is nagelaten en [appellant] niet heeft aangetoond dat de brieven authentiek zijn en evenmin dat deze door hem zijn ontvangen, is het hof van oordeel dat aan de brieven weinig waarde kan worden gehecht. Deze grief wordt eveneens verworpen.
5.8. Met grief 4 komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] de vraag welke werkzaamheden hij gedurende al die jaren heeft verricht slechts in algemene zin heeft beantwoord, zodat onduidelijk is gebleven of hij al die jaren daadwerkelijk heeft gewerkt. [appellant] meent dat indien de kantonrechter verdere vragen had over zijn werkzaamheden, zij die had moeten stellen.
5.9. [appellant] heeft in eerste aanleg slechts in algemene bewoordingen betwist dat onvoldoende is komen vast te staan welke werkzaamheden hij in de betreffende periode heeft verricht. Hij heeft volstaan met een zeer summiere en weinig concrete uiteenzetting van de werkzaamheden, zonder deze voldoende te onderbouwen met nadere stukken. Daardoor is onduidelijk gebleven of en in welke mate hij gedurende al die jaren daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht voor ADA Groep B.V. Mede gelet op de betwisting van ADA Groep B.V. lag het op de weg van [appellant] met concrete en nader onderbouwde stellingen te komen. Nu hij dat heeft nagelaten, is onvoldoende gebleken van door hem verrichte werkzaamheden gedurende al die jaren waarop zijn loonvordering tegen ADA Groep B.V. betrekking heeft. De grief faalt.
5.10. Met grief 5 heeft [appellant] aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft verzuimd te overwegen dat [appellant] een groot aantal producties heeft overgelegd die volgens [appellant] werkgerelateerde e-mails zijn over de periode vanaf april 2013 tot en met 2020.
5.11. Het hof overweegt dat de enkele omstandigheid dat [appellant] deze producties heeft overgelegd, zonder voldoende toelichting of onderbouwing waaruit de aard en de inhoud van de werkzaamheden zou blijken, onvoldoende is om te concluderen dat [appellant] daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht voor ADA Groep B.V. in de periode vanaf april 2013 tot en met 2020. De overgelegde producties zijn door ADA Groep B.V. gemotiveerd weersproken, in die zin dat daaruit niet blijkt dat [appellant] werkzaamheden heeft verricht voor ADA Groep B.V. Ook naar het oordeel van het hof blijkt niet dat het werkgerelateerde e-mails betreft, zoals [appellant] stelt. Het is aan [appellant] om voldoende aannemelijk te maken dat sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst met ADA Groep B.V. dan wel dat hij werkzaamheden heeft verricht voor ADA Groep B.V. De door [appellant] overgelegde producties bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Ook deze grief faalt.
5.12. Met betrekking tot het bewijsaanbod van [appellant] in hoger beroep overweegt het hof het volgende. Op grond van artikel 150 Rv draagt de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten, de bewijslast van die feiten. [appellant] heeft dan ook de bewijslast van zijn stelling dat hij vanaf 2013 tot en met juli 2023 werkzaamheden heeft verricht voor ADA Groep B.V. ADA Groep B.V. heeft deze stelling gemotiveerd betwist en aangevoerd dat [appellant] geen werkzaamheden voor haar heeft verricht maar voor Expres Personeelsdiensten B.V. en ADA Randstad B.V. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar stukken die zijn overgelegd, waaronder salarisspecificaties uit 2013 van Expres Personeelsdiensten B.V. aan [appellant] , een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen ADA Randstad B.V. en [appellant] ingaande 1 september 2020, een jaaropgaaf van 2020 van ADA Randstad B.V. aan [appellant] en salarisstroken en bankafschriften vanaf 1 september 2020 van ADA Randstad B.V. waaruit blijkt dat [appellant] maandelijks loon ontving van ADA Randstad B.V. Ook in hoger beroep heeft [appellant] zijn stelling dat hij in voornoemde periode een arbeidsovereenkomst heeft gehad met ADA Groep B.V. dan wel werkzaamheden heeft verricht voor ADA Groep B.V. onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft [appellant] niet voldaan aan zijn stelplicht die meebrengt dat een partij eerst voldoende concrete stellingen moet aanvoeren die, indien bewezen, tot toewijzing van zijn vordering kunnen leiden. In het licht hiervan is het aanbod van [appellant] om bewijs te leveren door het doen horen van getuigen zonder nadere feitelijke onderbouwing, onvoldoende concreet en te weinig specifiek. Het bewijsaanbod van [appellant] in hoger beroep wordt dan ook wegens het niet voldoen aan zijn stelplicht en het gebrek aan onderbouwing van zijn vordering gepasseerd.
In incidenteel appel
5.13. In incidenteel appel komt ADA Groep B.V. allereerst op tegen het oordeel van de kantonrechter dat niet is komen vast te staan dat ADA Groep B.V. de auto heeft verkocht aan [appellant] en dat [appellant] de koopprijs van de auto van € 14.520,-- aan ADA Groep B.V. verschuldigd zou zijn.
5.14. Het hof overweegt dat ADA Groep B.V. in hoger beroep onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd waarom het oordeel van de kantonrechter geen stand kan houden. De enkele stelling dat [appellant] gehouden zou zijn de koopprijs te betalen en dat namens ADA Groep B.V. nimmer afspraken zijn gemaakt op grond waarvan [appellant] de koopprijs niet zou zijn verschuldigd, zonder nadere feitelijke onderbouwing of weerlegging van hetgeen de kantonrechter hierover heeft overwogen, is daartoe onvoldoende. Het hof verwerpt deze grief.
5.15. Verder komt ADA Groep B.V. in incidenteel appel op tegen het oordeel van de kantonrechter dat uit de hiervoor onder 3.5. genoemde brief van [naam 3] volgt dat [appellant] sinds 1 september 2020 bij haar in dienst is en dat hiermee het standpunt van ADA Groep B.V., dat [appellant] vanaf deze datum in dienst zou zijn bij ADA Randstad B.V., onverenigbaar is. Daarom neemt de kantonrechter aan dat [appellant] sinds 1 september 2020 een dienstverband heeft met ADA Groep B.V. Volgens ADA Groep B.V. is [appellant] nimmer bij haar in dienst geweest.
5.16. Voor zover ADA Groep B.V. hiermee betoogt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen haar en [appellant] , overweegt het hof dat ADA Groep B.V. daarbij geen belang meer heeft, aangezien het hof hiervoor reeds heeft geoordeeld dat de loonvordering van [appellant] wordt afgewezen. Een verdere bespreking van dit punt kan dan ook achterwege blijven.
5.17. Tot slot komt ADA Groep B.V. in incidenteel appel op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de proceskosten dienen te worden gecompenseerd. Het hof ziet geen aanleiding anders te oordelen over de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg, aangezien uit het voorgaande volgt dat partijen terecht over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat één partij in de kosten wordt veroordeeld. De grief van ADA Groep B.V. gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om de proceskosten te compenseren faalt dan ook.
5.18. Het bewijsaanbod van ADA Groep B.V. is onvoldoende concreet en specifiek, gelet op de eisen die daaraan in hoger beroep worden gesteld, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
Slotsom en kosten
5.19. De grieven in principaal en incidenteel appel treffen geen doel. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] is in principaal appel in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in principaal appel. ADA Groep B.V. is in incidenteel appel in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in incidenteel appel.
6 Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
6.1. bekrachtigt het bestreden vonnis;
6.2. veroordeelt [appellant] in de proceskosten in principaal appel, tot op heden aan de zijde van ADA Groep B.V. begroot op € 6.561,-- aan verschotten en € 8.856,-- aan salaris;
6.3. veroordeelt ADA Groep B.V. in de proceskosten in incidenteel appel, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 4.428,-- aan salaris;
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. R.L. de Graaff, mr. I.A. van der Burg en mr. S. Tamboer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.