Terug naar bibliotheek
Vestigingswet Bedrijven 1954Artikel 27

Artikel 27

Laatste versie

1. Aan hen, die bij het in werking treden van een vestigingsbesluit het aangewezen bedrijf al gedurende een aaneengesloten termijn van tenminste 18 maanden uitoefenen, wordt op hun aanvrage de vereiste vergunning verleend, indien de in de aanvrage als bedrijfsleider van de betrokken onderneming en als beheerder van de betrokken onderneming vermelde personen die hoedanigheid bij het in werking treden van dat besluit al gedurende een aaneengesloten termijn van tenminste 18 maanden bezaten en haar tot het tijdstip van de aanvrage hebben behouden.

2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien ten aanzien van de uitoefening van het aangewezen bedrijf bij het in werking treden van het vestigingsbesluit gold:

  1. een voorlopige vergunning of een ontheffing;
  2. een op grond van een vestigingsregeling verleende vergunning, welke een verklaring bevat als bedoeld in de tweede volzin van artikel 18, tweede lid;
  3. een op grond van een vestigingsregeling verleende vergunning, waarin een persoon is vermeld als belast met de algemene leiding van de onderneming of met de onmiddellijke leiding van de uitoefening van het aangewezen bedrijf in de betrokken inrichting of onderneming, doch die persoon bedoelde hoedanigheid bij het in werking treden van het vestigingsbesluit niet langer bezit.

3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien het feit, dat bij het in werking treden van het vestigingsbesluit het aangewezen bedrijf werd uitgeoefend, uitsluitend kan worden gestaafd met een beroep op handelingen, verricht in strijd met het bepaalde krachtens deze wet, de Vestigingswet detailhandel of de Drank- en Horecawet.

4. Het eerste lid is niet meer van toepassing, indien de uitoefening van het aangewezen bedrijf na het in werking treden van het vestigingsbesluit gedurende een bij dat besluit te bepalen termijn, anders dan wegens overmacht, ononderbroken gestaakt is geweest.

5. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de naam van de aanvrager gedurende een maand vermeld is geweest op een lijst, die ten kantore van de betrokken Kamer van Koophandel en Fabrieken en, in voorkomend geval, mede ten kantore van het in haar plaats aangewezen lichaam ter inzage van een ieder is nedergelegd.

6. De artikelen 8, tweede en derde lid, en 10, eerste lid, onder a, zijn niet van toepassing.

Details

[Regeling vervallen per 18-07-2007]