Terug naar bibliotheek
Vestigingswet Bedrijven 1954Artikel 10

Artikel 10

Laatste versie

1. De vergunning wordt geweigerd:

  1. indien niet is aangetoond, dat door de daarin te vermelden bedrijfsleider en beheerder aan de gestelde eisen wordt voldaan;
  2. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat een daarin te vermelden bedrijfsleider of beheerder, anders dan overeenkomstig een voorlopige vergunning of een ontheffing krachtens deze wet, tevens bedrijfsleider of beheerder in de zin van deze wet buiten de betrokken onderneming, of, voor zoveel de beheerder van een onderdeel ener onderneming betreft, tevens beheerder buiten dat onderdeel zal zijn;
  3. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvrage vermelde in overeenstemming zal zijn.

2. Het vorige lid, onder a, is niet van toepassing ingeval de vergunning is gevraagd door de weduwe, weduwnaar of de achtergebleven geregistreerde partner van een vergunninghouder, die in zijn vergunning tevens als bedrijfsleider of beheerder was vermeld, dan wel door kinderen - die de leeftijd van 21 jaar niet hebben bereikt - die tot hen of een van hen in familierechtelijke betrekking staan of stonden, uitsluitend met het oog op zijn vervanging als bedrijfsleider of beheerder door zijn weduwe, weduwnaar of de achtergebleven geregistreerde partner of een dergelijk kind. Bij een vestigingsbesluit kan worden bepaald, dat de vorige volzin niet geldt.

3. Het eerste lid, onder a, is eveneens niet van toepassing, ingeval de vergunning is gevraagd door een vergunninghouder uitsluitend met het oog op de verplaatsing van de uitoefening van een bedrijf naar een andere inrichting.

4. Bij een vestigingsbesluit kan worden bepaald, dat het eerste lid, onder b, niet van toepassing is in bij dat besluit aan te wijzen gevallen.

5. Indien geen der in het eerste lid bedoelde weigeringsgronden aanwezig is, wordt de vergunning verleend.

6. Een met toepassing van het tweede lid verleende vergunning geldt van het tijdstip van het overlijden van de daar bedoelde vergunninghouder af. Indien zij is verleend met het oog op het optreden van een kind als bedrijfsleider of beheerder, geldt zij gedurende vijf jaar of, indien het kind op dat tijdstip de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, tot vijf jaar na het bereiken van die leeftijd. Bij een vestigingsbesluit kan een kortere termijn worden vastgesteld. Ten aanzien van vergunningen, verleend uitsluitend met het oog op het optreden van de weduwe, weduwnaar of de achtergebleven geregistreerde partner als bedrijfsleider of beheerder, kan bij een vestigingsbesluit worden bepaald, dat zij gelden gedurende een bij dat besluit vast te stellen termijn.

Details

[Regeling vervallen per 18-07-2007]