Terug naar bibliotheek
Vestigingswet Bedrijven 1954Artikel 11
Artikel 11
Laatste versie
1. De vergunning vervalt:
- wanneer na haar dagtekening zes maanden zijn verlopen, zonder dat met de bedrijfsuitoefening een aanvang is gemaakt;
- wanneer de bedrijfsuitoefening gedurende een bij het vestigingsbesluit te bepalen termijn, anders dan wegens overmacht, ononderbroken gestaakt is geweest;
- wanneer een daarin vermelde bedrijfsleider of beheerder deze hoedanigheid verliest;
- wanneer een daarin vermelde bedrijfsleider of beheerder, anders dan overeenkomstig een voorlopige vergunning of een ontheffing krachtens deze wet, tevens bedrijfsleider of beheerder in de zin van deze wet buiten de betrokken onderneming, of, voor zoveel de beheerder van een onderdeel ener onderneming betreft, tevens beheerder buiten dat onderdeel wordt;
- wanneer een verklaring van handelskennis of vakbekwaamheid, op grond waarvan de vergunning is verleend, is ingetrokken en tegen de intrekking geen beroep meer openstaat;
- wanneer een daarin vermelde bedrijfsleider of beheerder deze hoedanigheid op het tijdstip, waarop met de bedrijfsuitoefening een aanvang wordt gemaakt, niet bezit, onmiddellijk na dat tijdstip.
2. Het eerste lid, onder c-e, is niet van toepassing gedurende een faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Bij het eindigen hiervan vervalt de vergunning echter, indien een der in die bepalingen bedoelde omstandigheden is ingetreden.
3. Bij een vestigingsbesluit kan worden bepaald, dat het eerste lid, onder d, zomede het tweede lid, tweede volzin, - voor zover deze op de in eerstgenoemde bepaling bedoelde omstandigheid betrekking heeft - niet van toepassing zijn in bij dat besluit aan te wijzen gevallen.
Details
[Regeling vervallen per 18-07-2007]