Terug naar bibliotheek
Vestigingswet Bedrijven 1954Artikel 15

Artikel 15

Laatste versie

1. Onze Minister van Economische Zaken verleent van een bij een vestigingsbesluit gegeven verbod tot uitoefening van een daarbij aangewezen bedrijf op aanvrage ontheffing:

  1. indien reeds een vergunning is verleend voor de uitoefening van een ander bedrijf in dezelfde onderneming of inrichting onder de onmiddellijke leiding van dezelfde beheerder, en naar het oordeel van Onze genoemde Minister deze laatste uitoefening een hoofdbestanddeel van de bedrijfsuitoefening in die onderneming of inrichting uitmaakt en de aard der onderneming dan wel plaatselijke of regionale omstandigheden tot gezamenlijke uitoefening van deze bedrijven aanleiding geven;
  2. indien naar zijn oordeel sprake is van een bijzonder geval en gewichtige belangen tot het verlenen van een ontheffing aanleiding geven;
  3. indien het bepaalde in een richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen met betrekking tot de vestiging van of het verrichten van diensten door natuurlijke personen en vennootschappen op het grondgebied van een van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen, dan wel, met toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de op 21 juni 1999 te Luxemburg totstandgekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Trb. 2000, 16 en 86), op het grondgebied van een andere Staat die partij is bij een van de genoemde Overeenkomsten, tot het verlenen van een ontheffing aanleiding geeft.

2. De ontheffing kan onder beperkingen worden verleend; aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

3. Op een aanvrage om een ontheffing wordt binnen vier maanden beslist.

4. Onze minister van Economische Zaken kan de hem in het eerste lid verleende bevoegdheid in een door hem bepaalde omvang en onder het stellen van regelen delegeren aan de Sociaal-Economische Raad dan wel aan een produkt- of een hoofdbedrijfschap of het Bedrijfschap voor het Hotel-, het Restaurant-, het Café- en het Pension- en Kamerverhuurbedrijf en Aanverwante bedrijven. Deze regelen kunnen voorwaarden inhouden, waaraan voor het verkrijgen van een ontheffing moet worden voldaan.

5. Hij oefent de hem in dit artikel toegekende bevoegdheden niet uit dan in overeenstemming met Onze Minister, wie het mede aangaat.

6. Een krachtens het eerste lid, onder a, verleende ontheffing vervalt, wanneer de daar bedoelde vergunning vervalt of wordt ingetrokken, alsmede wanneer de daar bedoelde beheerder deze hoedanigheid verliest met betrekking tot de gezamenlijke uitoefening van de betrokken bedrijven.

7. De artikelen 5, tweede lid, 8, eerste lid, 11, eerste lid, onder a tot en met c, en 13 zijn van overeenkomstige toepassing.

Details

[Regeling vervallen per 18-07-2007]