Artikel 102 (Hoofdelijke verbondenheid schadevergoeding meerdere personen)
1. Rust op ieder van twee of meer personen een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade, dan zijn zij hoofdelijk verbonden. Voor de bepaling van hetgeen zij krachtens artikel 10 in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen, wordt de schade over hen verdeeld met overeenkomstige toepassing van artikel 101, tenzij uit wet of rechtshandeling een andere verdeling voortvloeit.
2. Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, vindt artikel 101 toepassing op de vergoedingsplicht van ieder van de in het vorige lid bedoelde personen afzonderlijk, met dien verstande dat de benadeelde in totaal van hen niet meer kan vorderen dan hem zou zijn toegekomen, indien voor de omstandigheden waarop hun vergoedingsplichten berusten, slechts één persoon aansprakelijk zou zijn geweest. Indien verhaal op een der tot bijdragen verplichte personen niet ten volle mogelijk blijkt, kan de rechter op verlangen van een hunner bepalen dat bij toepassing van artikel 13 het onvoldaan gebleven deel mede over de benadeelde omgeslagen wordt.
Uitleg in duidelijke taal
1. Rust op ieder van twee of meer personen een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade, dan zijn zij hoofdelijk verbonden. Voor de bepaling van hetgeen zij krachtens artikel 10 in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen, wordt de schade over hen verdeeld met overeenkomstige toepassing van artikel 101, tenzij uit wet of rechtshandeling een andere verdeling voortvloeit.
Dit betekent dat indien op ieder van twee of meer personen een verplichting rust tot vergoeding van dezelfde schade, zij hoofdelijk verbonden zijn. Dit houdt in dat de benadeelde van elk van deze personen de volledige schadevergoeding kan vorderen. Om te bepalen wat zij krachtens artikel 10 in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen, wordt de schade over hen verdeeld door artikel 101 op een vergelijkbare wijze toe te passen, tenzij uit de wet of een rechtshandeling een andere verdeling voortvloeit.
2. Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, vindt artikel 101 toepassing op de vergoedingsplicht van ieder van de in het vorige lid bedoelde personen afzonderlijk, met dien verstande dat de benadeelde in totaal van hen niet meer kan vorderen dan hem zou zijn toegekomen, indien voor de omstandigheden waarop hun vergoedingsplichten berusten, slechts één persoon aansprakelijk zou zijn geweest. Indien verhaal op een der tot bijdragen verplichte personen niet ten volle mogelijk blijkt, kan de rechter op verlangen van een hunner bepalen dat bij toepassing van artikel 13 het onvoldaan gebleven deel mede over de benadeelde omgeslagen wordt.
Dit betekent dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, artikel 101 toepassing vindt op de vergoedingsplicht van ieder van de in het vorige lid bedoelde personen afzonderlijk. Hierbij geldt dat de benadeelde in totaal van hen niet meer kan vorderen dan hem zou zijn toegekomen, indien voor de omstandigheden waarop hun vergoedingsplichten berusten, slechts één persoon aansprakelijk zou zijn geweest. Indien verhaal op een van de tot bijdragen verplichte personen niet ten volle mogelijk blijkt, kan de rechter op verlangen van een van hen bepalen dat bij toepassing van artikel 13 het onvoldaan gebleven deel mede over de benadeelde wordt omgeslagen.
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:PHR:2025:999 - Conclusie P-G: Geen verhaal mededingingsboete van moeder op voormalig dochter - 12 september 2025
De P-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep te verwerpen. Een voormalige moedermaatschappij die door de ACM is beboet voor een kartelinbreuk, kan deze boete niet verhalen op de (inmiddels verkochte) dochter die de inbreuk feitelijk pleegde. Hiervoor ontbreekt een civielrechtelijke grondslag.
ECLI:NL:RBNNE:2025:3354 - Rechtbank Noord-Nederland - 23 juli 2025
ECLI:NL:GHARL:2025:5502 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 9 september 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:16935 - Rechtbank Den Haag - 3 september 2025
ECLI:NL:GHDHA:2025:1888 - Gerechtshof Den Haag - 23 september 2025
ECLI:NL:RBAMS:2025:5197 - Rechtbank Amsterdam - 11 juli 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:9914 - Rechtbank Rotterdam - 9 juli 2025
ECLI:NL:GHAMS:2025:2666 - Gerechtshof Amsterdam - 7 oktober 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:11345 - Rechtbank Rotterdam - 18 september 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:5436 - Rechtbank Overijssel - 4 september 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:5437 - Rechtbank Overijssel - 4 september 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:10300 - Rechtbank Rotterdam - 27 augustus 2025
ECLI:NL:RBOBR:2025:4992 - Rechtbank Oost-Brabant - 13 augustus 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:16307 - Bevoegdheid kantonrechter bij vordering tegen inlener ex artikel 7:658 lid 4 BW - 7 augustus 2025
De kantonrechter is bevoegd kennis te nemen van een vordering uitsluitend tegen de inlener op grond van artikel 7:658 lid 4 BW. De bevoegdheidsregel in dit artikel is niet discretionair en vereist niet dat ook de formele werkgever wordt gedagvaard om de competentie van de kantonrechter te vestigen.