Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11345 - Rechtbank Rotterdam - 18 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1134518 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Team handel en haven

Zaaknummer: C/10/705564 / KG ZA 25-860

Vonnis in kort geding van 18 september 2025

in de zaak van

1. WAALSTEDE VASTGOED B.V.,

gevestigd te Rotterdam,2. YELLOW SPRINT HOLDING B.V., gevestigd te Rotterdam,3. CHARLESTON VASTGOED ROTTERDAM B.V., gevestigd te Rotterdam, eisers, advocaat: mr. R.A.D. Blaauw,

tegen

1. [gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,2. [gedaagde 2], gevestigd te [vestigingsplaats] , gedaagden, advocaat: mr. J. Oerlemans.

Eisers worden afzonderlijk Waalstede, Yellow Sprint en Charleston genoemd (gezamenlijk Waalstede c.s.). Gedaagden worden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd (gezamenlijk [gedaagde 1] c.s.)

1 De procedure

1.1. Het dossier bestaat uit de volgende stukken:

  • de dagvaarding van 27 augustus 2025;

  • de akte indienen producties 1 tot en met 16 van Waalstede c.s.;

  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 33;

  • producties 17 en 18 van Waalstede c.s.;

  • de akte indienen producties 34 tot en met 37 van [gedaagde 1] c.s.;

  • de pleitnota van Waalstede c.s.;

  • de pleitnota van [gedaagde 1] c.s.

1.2. De mondelinge behandeling heeft op 4 september 2025 plaatsgevonden.

2 De feiten

De achtergrond

2.1. Alle partijen in deze procedure handelen in vastgoed.

2.2. Yellow Sprint is een houdstervennootschap van de heer [persoon A] , Charleston is een houdstervennootschap van de heer [persoon B] en [gedaagde 2] is een houdstervennootschap van [gedaagde 1] . [persoon A] , [persoon B] en [gedaagde 1] hebben Centraal Traject B.V. en Waalstede opgericht. Zij hielden via hun houdstervennootschap ieder één derde van de aandelen in Centraal Traject en Waalstede.

2.3. In 2010 heeft (een dochtervennootschap van) Waalstede onder leiding van [gedaagde 1] een groot aantal percelen van NS Vastgoed B.V. (de Groenportefeuille) verworven. Deze percelen vertegenwoordigden bij aankoop een negatieve waarde, vanwege (mogelijke) toekomstige onderhouds- en saneringsverplichtingen. NS Vastgoed heeft bij de overdracht van de percelen een aanzienlijk bedrag aan Waalstede betaald als compensatie voor deze verplichtingen. Waalstede heeft de meeste percelen uit de Groenportefeuille later met aanzienlijke winst doorverkocht aan ProRail.

2.4. [gedaagde 2] heeft haar aandelen in Centraal Traject bij koopovereenkomst van 14 december 2010 verkocht en geleverd aan Yellow Sprint en Charleston. In de koopovereenkomst is een beding opgenomen, op grond waarvan het [gedaagde 1] c.s., kort gezegd, is verboden om kennis en contacten aan te wenden voor eigen gewin zonder eerst Centraal Traject in de gelegenheid te stellen van eventuele aanbiedingen gebruik te maken. [gedaagde 2] heeft op dezelfde dag ook haar belang in Waalstede overgedragen aan Yellow Sprint en Charleston.

2.5. Waalstede, [gedaagde 1] en Landlust B.V. (een dochtervennootschap van [gedaagde 2] ) hebben op 16 april 2013 een managementovereenkomst gesloten, waarin zij afspraken dat [gedaagde 1] voor rekening en risico van Waalstede bepaalde (rechts)handelingen mag verrichten, gericht op het verwerven van onroerend goed. Op grond van artikel 2 lid 1 van die overeenkomst zijn Landlust en [gedaagde 1] verplicht “bij hun handelen, ongeacht de hoedanigheid waarin zulks geschiedt, de belangen van Waalstede in de meest ruime zin van het woord in acht te nemen”. Waalstede betaalde Landlust een managementvergoeding van € 7.500,- per maand voor de diensten van [gedaagde 1] . Bij brief van 28 november 2013 heeft Waalstede de overeenkomst beëindigd. [gedaagde 1] was tot vijf jaar na het eindigen van de overeenkomst verplicht tot geheimhouding.

2.6. Op 9 december 2013 heeft Landlust een managementovereenkomst met [persoon D] Achterveld Advies & Beheer B.V. (hierna: DGAAB) gesloten, waarvoor Landlust een maandelijkse managementvergoeding ontving van € 9.500,-. DGAAB is een vennootschap van [persoon C] .

2.7. DGAAB heeft op 13 februari 2014 verzocht om uitgenodigd te worden voor de verkoopprocedure GreeNS, in het kader waarvan NS Vastgoed opnieuw een grote portefeuille percelen grond te koop aanbood. Aan de te verkopen percelen is, net als bij de Groenportefeuille, een negatieve waarde toegekend vanwege (mogelijke) toekomstige onderhouds- en saneringsverplichtingen. NS Vastgoed heeft Waalstede op 22 mei 2014 uitgenodigd om deel te nemen aan de tender. Zes partijen, waaronder Waalstede, DGAAB en Fabo Beheer B.V., hebben een bod uitgebracht. Na gesprekken met de inschrijvers bleven DGAAB en Fabo over. Met deze twee partijen is dooronderhandeld.

2.8. NS Vastgoed heeft de GreeNS-portefeuille in december 2024 verkocht en geleverd aan DGAAB voor een koopprijs van € 1,-, met een door NS Vastgoed te betalen bijdrage van € 6.750.000,- exclusief btw (€ 8.167.500,- inclusief btw) voor (mogelijke) toekomstige onderhouds- en saneringsverplichtingen. DGAAB heeft de portefeuille op 20 december 2014 (door)geleverd aan een andere, eveneens aan [persoon C] gelieerde vennootschap ( [VOF C] .).

2.9. [gedaagde 1] heeft op 11 december 2014 een bedrag van € 3.600.000,- van [VOF C] ontvangen. De meeste percelen uit de GreeNS-portefeuille zijn later met aanzienlijke winst doorverkocht aan ProRail. [gedaagde 1] heeft ongeveer 30% van de opbrengst van DGAAB gekregen, als vergoeding voor advisering door [gedaagde 1] bij de verkooponderhandelingen met ProRail.

De procedures

De civiele procedures tegen [persoon C] c.s.

2.10. Waalstede (althans haar dochtervennootschap) is een civiele procedure begonnen tegen [persoon C] , DGAAB, [VOF C] en andere gelieerde (rechts)personen (hierna samen: [persoon C] c.s.), waarin zij heeft gevorderd [persoon C] c.s. te veroordelen tot schadevergoeding in verband met het mislopen van de GreeNS-tender en schending van een overeengekomen geheimhoudingsverplichting en een non-concurrentiebeding. De rechtbank Midden-Nederland heeft de vorderingen afgewezen.

2.11. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft dit vonnis bij arrest van 28 februari 2023 vernietigd.[1] In dit arrest heeft het hof [persoon C] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, die Waalstede heeft geleden als gevolg van het verlies van een kans op de aankoop van de GreeNS-portefeuille. In dit arrest heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, voor zover hier van belang, onder meer het volgende overwogen:

De civiele procedures tegen [gedaagde 1] c.s.

2.12. De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 15 juni 2016 op vordering van Waalstede c.s. geoordeeld dat [gedaagde 1] zich terzake de GreeNS portefeuille voor [persoon C] en daarmee niet louter voor Waalstede heeft ingespannen. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde 1] c.s. daarmee toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van verschillende contractuele verbintenissen en dat [gedaagde 1] c.s. schadeplichtig zijn. De rechtbank acht het aannemelijk dat Waalstede c.s. schade hebben geleden als gevolg van de contractschending(en) en verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure.

2.13. Naar aanleiding van dit vonnis hebben Waalstede c.s. ten laste van [gedaagde 1] c.s. conservatoir beslag gelegd. Bij vonnis van 29 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter de gelegde beslagen opgeheven, omdat de voorzieningenrechter de kans dat Waalstede de GreeNS-tender zou hebben gewonnen niet zodanig reëel achtte, dat “evident” is dat zij schade heeft geleden. Ook was de voorzieningenrechter van oordeel dat het causaal verband tussen de tekortkomingen en de schade niet “evident” is. De voorzieningenrechter verbood het Waalstede c.s. in dit vonnis om op basis van dezelfde feiten en/of omstandigheden conservatoire beslagen te leggen op de aan [gedaagde 1] c.s. toebehorende goederen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.

2.14. [gedaagde 1] c.s. hebben hoger beroep ingesteld tegen het in 2.12 genoemde vonnis in de bodemzaak. Het gerechtshof Den Haag heeft het vonnis bij arrest van 13 november 2018[2] vernietigd, omdat volgens het hof geen sprake was van onrechtmatig handelen of tekortschieten in de nakoming van de opdracht- of koopovereenkomst.

2.15. Het gerechtshof Den Haag heeft het in 2.13 genoemde kortgedingvonnis bij arrest van 27 november 2018[3] bekrachtigd, omdat uit het arrest van 13 november 2018 volgt dat de vordering van Waalstede c.s. niet summierlijk aannemelijk is geworden. De grieven van Waalstede c.s. zijn daarom verder onbesproken gebleven.

2.16. Bij arrest van 3 mei 2022 heeft het gerechtshof Den Haag op vordering van Waalstede c.s. het geding dat is geëindigd met het in 2.14 genoemde arrest in de bodemzaak, heropend op grond van artikel 382 onder a (bedrog) en onder c (achterhouden van stukken van beslissende aard) Rv. Het hof kwam tot dit oordeel, heel kort samengevat, op grond van de vaststelling dat [gedaagde 1] heeft gelogen over het moment waarop hij met [persoon C] in contact kwam in verband met de GreeNS-tender. Zou het hof hierover juist zijn voorgelicht, dan zou het arrest van 13 november 2018 niet met die inhoud zijn gewezen.

2.17. Waalstede c.s. hebben naar aanleiding van de heropening van de bodemzaak in kort geding gevorderd dat het beslagverbod (opgelegd bij vonnis van 29 maart 2017) wordt opgeheven. De voorzieningenrechter in Arnhem heeft deze vordering bij vonnis van 9 januari 2023[4] afgewezen, omdat het oordeel van het hof dat [gedaagde 1] onware standpunten heeft ingenomen in de procedure die heeft geleid tot het arrest van 13 november 2018, niet kan worden aangemerkt als een novum.

2.18. Op 30 juli 2024 heeft het gerechtshof Den Haag het arrest[5] na heropening gewezen. Het hof heeft het arrest van 13 november 2018 herroepen en alsnog het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 juni 2016 bekrachtigd. Het hof overweegt onder meer het volgende:

Het hof heeft zijn arrest verwezen naar en aangesloten bij de overwegingen van het hof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest van 28 februari 2023 (zie 2.11).

De strafrechtelijke procedure tegen [gedaagde 1] , [persoon C] en [persoon D]

2.19. [persoon B] heeft namens Waalstede op 7 oktober 2015 aangifte gedaan tegen [gedaagde 1] , omdat [gedaagde 1] volgens [persoon B] tegen betaling (de vennootschap van) [persoon C] heeft geholpen bij het verwerven van de opdracht in de GreeNS-tender en dat voor Waalstede heeft verzwegen, terwijl hij zich tegenover Waalstede had verbonden om Waalstede bij deze tender te begeleiden. [gedaagde 1] is bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 31 juli 2023 vrijgesproken van niet-ambtelijke omkoping bij het verwerven van de opdracht in de GreeNS-tender.

3 Het geschil

3.1. Waalstede c.s. vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling/het kort geding vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2017 in de procedure tussen partijen met kenmerk C/10/521232 / KG ZA 17-176 op te heffen voor wat betreft het dictum onder 7.2 (het verbod tot hernieuwd beslag leggen op straffe van een dwangsom), althans daaraan het effect te ontnemen, althans te bepalen dat dit deel van het dictum niet langer van kracht en verbindend is voor Waalstede c.s.

3.2. [gedaagde 1] c.s. concluderen tot afwijzing van de vordering, met hoofdelijke veroordeling van Waalstede c.s. in de proceskosten.

4 De beoordeling

4.1. Waalstede c.s. hebben voldoende spoedeisend belang bij hun vordering. Het verbod tot het opnieuw leggen van conservatoir beslag, zoals dat is opgenomen in het vonnis van 29 maart 2017, staat aan het treffen van conservatoire maatregelen in de weg. Conservatoire maatregelen worden naar hun aard genomen om te voorkomen dat verhaalsmogelijkheden verdwijnen in afwachting van het verkrijgen van een titel om zich op goederen van de schuldenaar te verhalen. Met de onderhavige vordering willen Waalstede c.s. bereiken dat zij opnieuw conservatoire maatregelen kunnen nemen. Het spoedeisend belang daarbij ligt besloten in de aard van dergelijke maatregelen.

4.2. Het uitgangspunt voor de beoordeling in dit kort geding is het vonnis van 29 maart 2017, waarin het Waalstede c.s. is verboden om op basis van dezelfde feiten en/of omstandigheden opnieuw conservatoir beslag te laten leggen op de aan [gedaagde 1] c.s. toebehorende goederen. Dit vonnis is in hoger beroep immers bekrachtigd. Er is echter geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat een eerder gegeven voorlopige voorziening voor de toekomst wordt opgeheven. Voor het treffen van een dergelijke nieuwe voorziening (die aan de eerder getroffen voorziening het effect ontneemt) kan grond bestaan als aangenomen moet worden dat in de eerdere kortgedingprocedure bij een juiste voorstelling van zaken anders zou zijn beslist, bijvoorbeeld onder invloed van feiten en omstandigheden waarmee de rechter in die eerdere procedure geen rekening heeft kunnen houden.

4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beslagverbod uit het vonnis van 29 maart 2017 moet worden opgeheven. Hij licht dit als volgt toe.

4.4. Het gerechtshof heeft bij arrest van 27 november 2018 in het kort geding het appel van Waalstede c.s. tegen het vonnis van 29 maart 2017 afgewezen met geen andere onderbouwing dan dat inmiddels (twee weken eerder) arrest was gewezen in de bodemzaak, waarbij de vorderingen van Waalstede c.s. tegen [gedaagde 1] c.s. alsnog waren afgewezen. In dat arrest in de bodemzaak van 13 november 2018 heeft het hof geoordeeld dat van onrechtmatig handelen of wanprestatie van [gedaagde 1] c.s. niet is gebleken. In het kort geding betekende dit volgens het hof dat “summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door Waalstede c.s. ingeroepen recht.” Het arrest in de bodemzaak is inmiddels echter van tafel. Dat is het gevolg van de heropening van de procedure in de bodemzaak (bij arrest van 3 mei 2022) wegens door [gedaagde 1] c.s. gepleegd bedrog en door hen achtergehouden stukken en de inhoudelijke herbeoordeling door het hof in zijn arrest van 30 juli 2024. In dat arrest heeft het hof alsnog geoordeeld dat [gedaagde 1] c.s. wel degelijk wanprestatie hebben gepleegd dan wel onrechtmatig jegens Waalstede c.s. hebben gehandeld. Het hof heeft geoordeeld dat aannemelijk is dat Waalstede tenminste een reële kans had op het winnen van de GreeNS-tender, zodat de mogelijkheid van schade van Waalstede c.s. aannemelijk is.

4.5. Het voorgaande maakt het naar het oordeel van de voorzieningenrechter zeer aannemelijk dat het hof in het oorspronkelijke kort geding anders zou hebben beslist als [gedaagde 1] c.s. in de bodemzaak geen bedrog zouden hebben gepleegd en geen cruciale stukken zouden hebben achtergehouden en overigens alle voor de beslissing relevante feiten volledig en naar waarheid zouden hebben aangevoerd, zoals zij op grond van artikel 21 Rv verplicht waren. Het ligt immers voor de hand dat het hof in dat geval tot eenzelfde oordeel zou zijn gekomen als opgenomen in het arrest van 30 juli 2024. In dat scenario ligt het ook voor de hand dat het hof, oordelend in kort geding in het hoger beroep van Waalstede c.s. tegen het vonnis van 29 maart 2017, dit vonnis zou hebben vernietigd. Onaannemelijk is immers dat het hof in de kortgedingprocedure zou oordelen dat een vordering van Waalstede niet summierlijk aannemelijk is als datzelfde hof in de hoofdzaak heeft geoordeeld dat (wel) aannemelijk is dat Waalstede schade heeft geleden.

4.6. Gelet hierop bestaat in beginsel al voldoende grond om het beslagverbod op te heffen. Zou geen rekening worden gehouden met de hiervoor beschreven waarschijnlijke afloop van het hoger beroep in de kort geding procedure, dan zouden [gedaagde 1] c.s. daarmee alsnog profiteren van hun laakbare handelen dat reden was voor de herroeping van het arrest in de hoofdzaak. Die consequentie kan niet worden aanvaard.

4.7. [gedaagde 1] c.s. voeren diverse omstandigheden aan die zouden meebrengen dat Waalstede c.s. per saldo geen schade hebben geleden als gevolg van hun handelen, omdat Waalstede de GreeNS-tender ook zonder de tekortkoming dan wel het onrechtmatige handelen van [gedaagde 1] c.s. niet zou hebben gewonnen. Voor het oordeel in de onderhavige procedure is dat betoog niet bepalend. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.

4.8. Het gaat in de onderhavige procedure om de vraag of Waalstede c.s. weer in de gelegenheid gesteld moeten worden om conservatoire maatregelen te treffen. In het licht van het door het hof gegeven oordeel in zijn arrest van 30 juli 2024 (waaruit volgt dat aannemelijk is dat NS Vastgoed zonder het onjuiste handelen van [gedaagde 1] c.s. met Waalstede zou hebben dooronderhandeld en dat Waalstede bereid zou zijn geweest haar prijs te laten zakken tot een voor NS Vastgoed aanvaardbaar niveau en ook dat Waalstede in kwalitatief opzicht beter scoorde dan haar – in dat geval – enig overgebleven concurrent), kan niet worden gezegd dat op voorhand volstrekt onaannemelijk is dat Waalstede (enige) schade hebben geleden. Daarbij moet worden bedacht dat de schadebegroting in dit geval vermoedelijk zal moeten plaatsvinden aan de hand van de verloren kans op het binnenhalen van de tender. Zekerheid omtrent het verkrijgen van de tender is dus niet noodzakelijk om tot enige schade te komen. Bij deze stand van zaken behoort Waalstede c.s. weer te kunnen beschikken over haar bevoegdheid om conservatoire maatregelen te treffen. Uiteraard dient Waalstede in geval van een verzoek om verlof voor het leggen van beslag voldoende te stellen om haar vordering summierlijk aannemelijk te maken en ook dat en waarom is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het debat hierover kan vervolgens eventueel plaatsvinden in een kort geding tot opheffing van gelegde beslagen. Het beslagverbod staat echter categorisch aan deze gebruikelijke gang van zaken in de weg en dat behoort in de gegeven omstandigheden niet zo te blijven.

4.9. Dat [gedaagde 1] in de strafzaak is vrijgesproken doet voor deze procedure niet ter zake. Of met deze omstandigheid rekening moet worden gehouden in de schadestaatprocedure, zoals [gedaagde 1] c.s. betogen, is voorbehouden aan de rechter in die procedure en heeft geen invloed op het wel of niet handhaven van het beslagverbod.

4.10. Een belangenafweging leidt niet tot een ander inzicht. Waalstede mag op grond van artikel 6:102 BW in beginsel verhaal halen op iedere schuldenaar voor dezelfde schade. Dat Waalstede c.s., zoals [gedaagde 1] c.s. aanvoeren, ook andere verhaalsmogelijkheden heeft ten laste van [persoon C] en aan hem gelieerde vennootschappen en dat [gedaagde 1] c.s. hinder zullen ondervinden van mogelijke nieuwe beslagen, weegt onvoldoende zwaar om het beslagverbod, dat zonder het bedrog van [gedaagde 1] c.s. al veel eerder zou zijn opgeheven, nog langer te handhaven. Deze (vermeende) belangen van [gedaagde 1] c.s. spelen mogelijk wel een rol bij de beoordeling van de proportionaliteit van eventuele nieuwe beslagen, maar daarop behoort nu niet te worden vooruitgelopen.

4.11. [gedaagde 1] c.s. hebben betoogd dat Waalstede c.s. op verschillende punten hebben gehandeld in strijd met de waarheidsplicht als bedoeld in artikel 21 Rv. De voorzieningenrechter volgt hen hierin niet. Voor zover Waalstede c.s. niet tot in detail melding hebben gemaakt van de procedures die gevoerd zijn en deels nog lopen tegen andere betrokkenen, kan niet worden gezegd dat dit feiten zijn die van belang zijn voor de in deze procedure te nemen beslissing. Terecht hebben [gedaagde 1] c.s. erop gewezen dat Waalstede c.s. in hun dagvaarding geen melding hebben gemaakt van de eerdere kortgedingprocedure waarmee zij hebben geprobeerd het beslagverbod van tafel te krijgen, welke poging niet is gelukt (zie 2.17). Het had Waalstede c.s. inderdaad gesierd als zij hierop in de dagvaarding hadden gewezen. Of dit een schending van artikel 21 Rv behelst, kan echter in het midden blijven, omdat Waalstede c.s. het vonnis van 9 januari 2023 wel zelf in het geding hebben gebracht en bovendien duidelijk is dat de situatie sinds dat vonnis, gelet op het arrest van het hof van 30 juli 2024, wezenlijk is veranderd.

4.12. Gezien het voorgaande kan het beslagverbod niet worden gehandhaafd en wordt de vordering van Waalstede c.s. toegewezen. Omdat [gedaagde 1] c.s. ongelijk krijgen, moeten zij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Waalstede c.s. worden begroot op:

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. heft op het bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2017 met kenmerk C/10/521232 / KG ZA 17-176, opgelegde verbod, op straffe van een dwangsom, tot het leggen van conservatoire beslagen op de aan [gedaagde 1] c.s. toebehorende goederen,

5.2. veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten van € 2.118,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [gedaagde 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gedaagde 1] c.s. ook de kosten van betekening betalen,

5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2025.3608/1980

ECLI:NL:GHARL:2023:1702. Eerdere tussenarresten: ECLI:NL:GHARL:2018:10147 en ECLI:NL:GHARL:2020:3922.

ECLI:NL:GHDHA:2018:2917.

ECLI:NL:GHDHA:2018:3205.

ECLI:NL:RBGEL:2023:445.

ECLI:NL:GHDHA:2024:1414.


Voetnoten

ECLI:NL:GHARL:2023:1702. Eerdere tussenarresten: ECLI:NL:GHARL:2018:10147 en ECLI:NL:GHARL:2020:3922.

ECLI:NL:GHDHA:2018:2917.

ECLI:NL:GHDHA:2018:3205.

ECLI:NL:RBGEL:2023:445.

ECLI:NL:GHDHA:2024:1414.