ECLI:NL:RVS:2025:4549 - Raad van State: Motivering eigen geluidnormen windpark na tussenuitspraak - 24 september 2025
Uitspraak
Essentie
Na een tussenuitspraak oordeelt de Afdeling dat de gebrekkige motivering voor de geluidnormen van een windpark (47 dB Lden/41 dB Lnight) is hersteld. De nieuwe onderbouwing, gebaseerd op het Pondera rapport, wordt deugdelijk geacht, waardoor de herstelbesluiten en rechtsgevolgen van de vergunningen in stand blijven.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202102858/3/R2 en 202303596/3/R2.
Datum uitspraak: 24 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], [appellante sub 1C], [appellant sub 1D], Ecofuels B.V., [appellant sub 1E] , [appellant sub 1F] , [appellant sub 1G] en [appellant sub 1H] en [appellant sub 1K] (hierna: [appellant sub 1] en anderen), allen wonend of gevestigd in Well, gemeente Bergen,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna: [appellant sub 2]), beiden wonend in Well, gemeente Bergen,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend in Well, gemeente Bergen,
4. [appellant sub 4], wonend in Well, gemeente Bergen,
appellanten,
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Bergen (hierna: het college),
2. de raad van de gemeente Bergen (hierna: de raad),
3. het dagelijks bestuur van het waterschap Limburg (hierna: het dagelijks bestuur),
verweerders.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 24 december 2024, heeft de Afdeling de raad en het college opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in de besluiten van 25 april 2022 (gewijzigd vastgesteld bestemmingsplan), 23 februari 2021 (verlening omgevingsvergunning windpark) en 10 mei 2022 (besluit tot wijziging van de omgevingsvergunning windpark) te herstellen (hierna: de tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 22 april 2025 het bestemmingplan "Energielandgoed Wells Meer" opnieuw gewijzigd vastgesteld en voorzien van een nadere onderbouwing.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 29 april 2025 de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor de bouw en het oprichten, veranderen of in werking hebben van het windpark met vier windturbines (hierna: de omgevingsvergunning) gewijzigd en voorzien van een nadere motivering.
[appellant sub 3] en anderen hebben een zienswijze ingediend tegen deze herstelbesluiten.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden.
1.1. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is. Het ontwerpplan is op 8 oktober 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
1.2. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 25 september 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De tussenuitspraak
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak twee gebreken in de besluiten van 25 april 2022 (gewijzigd vastgesteld bestemmingsplan), 23 februari 2021 (verlening omgevingsvergunning) en 10 mei 2022 (wijziging omgevingsvergunning) vastgesteld. In de eerste plaats is onder 16.4 vastgesteld dat de raad en het college de in artikel 5.3.2, onder a, van de planregels en voorschrift 3.1 van de omgevingsvergunning voor het windpark gehanteerde norm van ten hoogste 47 dB Lden en 41 dB Lnight niet hebben voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en een op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering. In de tweede plaats is onder 48.4 vastgesteld dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom een landschappelijke inpassing van het perceel van [appellant sub 4] niet noodzakelijk is.
3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad en het college opgedragen om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak de besluiten van 25 april 2022, 23 februari 2021 en 10 mei 2022 te herstellen, met inachtneming van de omschreven gebreken in 16.4 en 48.4.
Herstel
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 22 april 2025 het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. In dat besluit zijn in de regels onder andere een planregel over tonaal geluid en een voorwaardelijke verplichting over de landschappelijke inpassing toegevoegd. Ook zijn er, onder andere, twee bijlagen toegevoegd aan de toelichting en is de paragraaf "4.4.3 Akoestisch onderzoek industrielawaai" vervangen door paragraaf "4.3.3. Geluid". Op de verbeelding is een strook opgenomen met de gebiedsaanduiding "wetgevingszone - voorwaardelijke verplichting 2".
4.1. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij besluit van 29 april 2025 de omgevingsvergunning gewijzigd. De motivering van de geluidsnorm van de windturbines is aangepast. Ook is voorschrift 3.1 over geluid aangepast.
4.2. De herstelbesluiten van 22 april 2025 en 29 april 2025 zijn op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) mede onderwerp van het geding. De beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 3] en anderen zijn van rechtswege mede gericht tegen deze besluiten. Alleen [appellant sub 3] en anderen hebben een zienswijze tegen de herstelbesluiten van 22 april 2025 en 29 april 2025 ingediend. Gelet hierop gaat de Afdeling er vanuit dat de andere partijen zich kunnen vinden in de inhoud van de herstelbesluiten. Volgens [appellant sub 3] en anderen zijn niet alle gebreken die in de tussenuitspraak zijn geconstateerd, hersteld in de herstelbesluiten. De zienswijze van [appellant sub 3] en anderen ziet uitsluitend op de gehanteerde eigen geluidnorm en de motivering daarvan.
Eigen geluidnorm
5. De raad en het college hebben in het herstelbesluit waarin het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld en het herstelbesluit tot wijziging van de omgevingsvergunning een geluidnorm van ten hoogste 47 dB Lden en 41 dB Lnight gehanteerd. Deze geluidnorm hebben de raad en het college gebaseerd op het rapport Milieunormen Energielandgoed Wells Meer van Pondera van 6 maart 2025 (hierna: het Pondera rapport). Voor het antwoord op de vraag of de raad en het college deze geluidnorm hebben voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en een op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering, zal de Afdeling deze beoordelen in het licht van wat van [appellant sub 3] en anderen hierover hebben aangevoerd in hun zienswijze op de herstelbesluiten.
5.1. Artikel 5.3.3, onder a, van de planregels van het gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan luidt:
"het geluidsniveau op geluidsgevoelige functies en objecten veroorzaakt door alle windturbines ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' mag niet meer bedragen dan Lden = 47 dB en Lnight = 41 dB;"
5.2. Onder 1.7 van het herstelbesluit tot wijziging van de omgevingsvergunning is, voor zover van belang, vermeld dat voorschrift 3.1 van de omgevingsvergunning van 23 februari 2021, zoals gewijzigd met het besluit van 10 mei 2022, als volgt wordt vervangen:
"3.1 Op de gevel van gevoelige gebouwen mogen de windturbines gezamenlijk met de op 22 mei 2022 reeds gerealiseerde windturbines in de omgeving geen geluidbelasting veroorzaken hoger dan 47 dB Lden en 41 dB Lnight. […]"
De zienswijze van [appellant sub 3] en anderen
- SMB-richtlijn
6. [appellant sub 3] en anderen betogen dat het hanteren van eigen normen in plaats van de normen uit paragraaf 3.2.3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en paragraaf 3.2.3 van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: de windturbinebepalingen) in strijd is met richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (L 197/30) (hierna: de SMB-richtlijn).
6.1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 16.2 overwogen dat dat de SMB-richtlijn niet in de weg staat aan het hanteren van eigen normen in plaats van de windturbinebepalingen, indien die eigen normen zijn voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering. Voor zover [appellant sub 3] en anderen zich keren tegen overwegingen van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij, behalve in uitzonderlijke gevallen, niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat de Afdeling uitgaat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel.
- Verdrag van de Europese Unie
7. Voor zover [appellant sub 3] en anderen betogen dat het hanteren van eigen normen in plaats van de windturbinebepalingen conflicteert met artikel 4, derde lid, van het Verdrag van de Europese Unie, hebben zij dit betoog in het geheel niet geconcretiseerd, zodat dit betoog alleen al daarom niet kan slagen.
- Inhoudelijke beoordeling eigen geluidnorm
8. [appellant sub 3] en anderen betogen dat aan de keuze voor de eigen geluidnorm geen juiste afweging van de betrokken belangen ten grondslag ligt en dat de woon- en leefomgeving met de eigen geluidnorm onvoldoende is beschermd tegen onaanvaardbare effecten. Daartoe voeren zij verschillende punten aan over het Pondera rapport, die de Afdeling hierna onder 9 tot en met 13.1 zal bespreken.
9. [appellant sub 3] en anderen betogen, onder verwijzing naar een brief van fysicus-audioloog L. Baart de la Faille aan de leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 27 mei 2025 (hierna: de brief van 27 mei 2025), dat niet van het Pondera rapport kan worden uitgegaan omdat de "tot dusverre verrichte onderzoeken en adviezen", waaronder die van het RIVM, op onjuiste uitgangspunten zijn gebaseerd en niet voldoen aan de actuele wetenschappelijke normen. Volgens [appellant sub 3] en anderen is het Pondera rapport mede gebaseerd op de "Factsheet gezondheidseffecten van windturbinegeluid" van het RIVM van juli 2021 (hierna: de Factsheet), terwijl het RIVM de Factsheet volgens [appellant sub 3] en anderen in 2024 heeft moeten terugnemen omdat deze niet aan de wetenschappelijke vereisten voldeed. Verder volgt volgens [appellant sub 3] en anderen uit de brief van 27 mei 2025 dat binnen de geluidcontour van 47 dB(A) bijna 50% van de omwonenden ernstige hinder ervaart.
9.1. De Afdeling ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat in het Pondera rapport aan de hand van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten is uiteengezet hoe de geluidgevolgen van Energielandgoed Wells Meer zouden kunnen worden genormeerd. In de algemene verwijzing naar de brief van 27 mei 2025 ziet de Afdeling geen grond voor een ander oordeel. Daartoe is van belang dat uit deze brief van 27 mei 2025 op zichzelf niet valt af te leiden op welke concrete nieuwe inzichten of bronnen de daarin vermelde stellingen zijn gebaseerd. Verder gaat het algemene betoog van [appellant sub 3] en anderen over de Factsheet niet concreet in op de context en inhoud van de twee specifieke passages in het Pondera rapport die een verwijzing naar de Factsheet bevatten. De stelling van [appellant sub 3] en anderen dat het RIVM de Factsheet in 2024 heeft moeten terugnemen is niet onderbouwd. De Afdeling stelt vast dat het RIVM de Factsheet van tijd tot tijd actualiseert en dat de laatste actualisatie op 16 januari 2025 is gepubliceerd. Dat betekent echter niet als zodanig al dat de passages van de Factsheet van juli 2021, waarnaar in het Pondera rapport wordt verwezen, onjuist of achterhaald zijn. [appellant sub 3] en anderen hebben dat ook niet nader onderbouwd. Voor zover [appellant sub 3] en anderen verder betogen dat uit de brief van 27 mei 2025 volgt dat binnen de geluidscontour van 47 dB(A) bijna 50% van de omwonenden ernstige hinder ervaart, stelt de Afdeling vast dat ter onderbouwing van deze stelling in de brief van 27 mei 2025 slechts wordt verwezen naar een niet nader gespecificeerd "grootschalig hinderonderzoek door de Duitse overheid". Voor zover daarmee het onderzoek van de Umwelt Bundesamt van juni 2022 wordt bedoeld, stelt de Afdeling vast dat in het Pondera rapport is toegelicht waarom de dosishinderrelatie van de Umwelt Bundesamt niet rechtstreeks vergelijkbaar is met de dosishinderrelatie waarvan in het Pondera rapport is uitgegaan en waarom die laatste dosishinderrelatie nog steeds toepasbaar is. [appellant sub 3] en anderen zijn hier niet op ingegaan.
Het betoog slaagt niet.
10. [appellant sub 3] en anderen betogen dat de maximale geluidbelasting volgens het college 49 dB Lden bedraagt. Dit is volgens hen echter slechts een theoretisch berekende waarde. Uit veldonderzoeken elders blijkt volgens [appellant sub 3] en anderen dat de geluidbelasting vele malen hoger ligt of kan liggen, zeker als het gaat om piekbelastingen.
10.1. De Afdeling stelt vast dat het college in het herstelbesluit tot wijziging van de omgevingsvergunning heeft vermeld dat uit het Pondera rapport blijkt dat bij realisatie van Energielandgoed Wells Meer zonder geluidvoorzieningen de maximale geluidbelasting 49 dB Lden bedraagt, waarbij het percentage ernstig gehinderden 2,3% van de omwonenden van het windpark bedraagt. De Afdeling stelt vast dat dit inderdaad uit het Pondera rapport blijkt. In het Pondera rapport is namelijk ten behoeve van de keuze voor een eigen geluidnorm onderzocht welk aantal ernstig gehinderden bij verschillende geluidbelastingen valt te verwachten. Als hoogst onderzochte geluidbelasting is daarbij 49 dB Lden genomen, omdat dit volgens het Pondera rapport de maximale geluidbelasting van Energielandgoed Wells Meer is indien geen geluidmitigatie wordt toegepast. Anders dan [appellant sub 3] en anderen lijken te veronderstellen, is deze geluidbelasting van 49 dB Lden dus slechts een nader onderzochte jaargemiddelde geluidbelasting en zegt niets over de piekbelastingen. De raad en het college hebben in de herstelbesluiten een maximale geluidnorm van 47 dB Lden en 41 dB Lnight gehanteerd. Voor zover [appellant sub 3] en anderen verder wijzen op piekbelastingen, gaan zij met de enkele, niet nader geconcretiseerde, verwijzing naar veldonderzoeken onvoldoende in op wat daarover in het Pondera rapport is vermeld. Ook wijst de Afdeling op haar eerdere uitspraken over jaargemiddelde dosismaten en piekgeluiden, zoals de uitspraak van 25 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2855 (Windpark Beuningen), onder 24.1.
Het betoog slaagt niet.
11. [appellant sub 3] en anderen betogen - onder verwijzing naar de brief van 27 mei 2025, een rapport van M+P van 3 mei 2023 over Windpark Spui en een brief van fysicus-audioloog L. Baart de la Faille en de voorzitter van artsencollectief Windwiki, S. van Manen, van 6 februari 2025 - dat ook als aan de normen wordt voldaan, ernstige hinder en overlast kan worden ervaren.
11.1. De Afdeling stelt vast dat in het Pondera rapport is vermeld dat het aantal ernstig gehinderden binnenshuis bij een normstelling van ten hoogste 47 dB Lden 2,0 bedraagt en dat dit gelijk is aan 2% van de personen die permanent in en rond het plangebied wonen. Ook het aantal ernstig gehinderden buitenshuis bij die normstelling is in het Pondera rapport berekend. In het Pondera rapport is dus uitdrukkelijk onderkend dat bepaalde omwonenden ook bij een normstelling van 47 dB Lden ernstige hinder kunnen ervaren. De Afdeling ziet in de enkele stelling dat er ook ernstige hinder en overlast kan worden ervaren wanneer wordt voldaan aan de normen en in de verwijzing naar de hierboven genoemde stukken geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich hier onvoldoende rekenschap van heeft gegeven.
Het betoog slaagt niet.
12. [appellant sub 3] en anderen betogen dat niet is voldaan aan het voorzorgsbeginsel uit de SMB-richtlijn. Volgens [appellant sub 3] en anderen zijn er meer dan gerede aanwijzingen dat slaapverstoring kan leiden tot gezondheidsproblemen en dat dus sprake is van indirecte schade aan de gezondheid. Verder is volgens "de WHO (2018)" geluidhinder een belangrijke oorzaak van ziekte, zo betogen [appellant sub 3] en anderen.
12.1. De Afdeling stelt vast dat in paragraaf 3.3 van het Pondera rapport is ingegaan op verschillende onderzoeken over slaapverstoring en gezondheidsklachten als gevolg van windturbinegeluid. Volgens het Pondera rapport ontbreekt consistent bewijs voor het verband tussen nachtelijke geluidbelasting als gevolg van windturbines en slaapverstoring. Voor zover [appellant sub 3] en anderen verwijzen naar het WHO-rapport "Environmental Noise Guidelines for the European Region" uit 2018 (hierna: de WHO-richtlijnen 2018), overweegt de Afdeling dat de WHO-richtlijnen 2018 een voorwaardelijk advies vormen, met, zoals ook in het rapport "Motie Schonis en de WHO-richtlijnen voor omgevingsgeluid (2018)" van het RIVM uit 2020 (hierna: het RIVM rapport uit 2020) staat, als laag te beschouwen bewijs. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1433 (Delfzijleinduitspraak), onder 27.3, en van 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1446 (Karolinapolderuitspraak), onder 41.3, waarin zij dan ook heeft geoordeeld dat de WHO-richtlijnen 2018 niet tot de conclusie kunnen leiden dat niet mag worden gekozen voor een norm van ten hoogste 47 dB Lden. Verder gaan [appellant sub 3] en anderen met hun betoog over gezondheidsproblemen door slaapverstoring naar het oordeel van de Afdeling voorbij aan de norm van 41 dB Lnight, die juist voor de nachtperiode is gesteld.
Het betoog slaagt niet.
13. [appellant sub 3] en anderen betogen dat in het Pondera rapport geen rekening is gehouden met de temperatuur van de lucht in combinatie met de windrichting. Een koude luchtlaag genereert namelijk een groter verspreidingsgebied, maar dat is niet in beeld gebracht, zo betogen [appellant sub 3] en anderen.
13.1. Op p. 22 van het Pondera rapport is bij de weergave van het aantal ernstig gehinderden bij verschillende geluidbelastingen het volgende vermeld: "Opgemerkt dient te worden dat het hier steeds gaat om een theoretische weergave van het aandeel van de bevolking dat ernstige hinder ondervindt en dat de beleving van deze hinder niet continu aanwezig is maar zal optreden op de momenten met heersende weersomstandigheden die een effect veroorzaken wat als hinderlijk wordt ervaren (o.a. afhankelijk van windsnelheid en -richting)". [appellant sub 3] en anderen zijn niet concreet op deze passage ingegaan. Anders dan [appellant sub 3] en anderen betogen, blijkt uit deze passage in het Pondera rapport dat daarin wel rekening is gehouden met de invloed van weersomstandigheden en windsnelheid en -richting.
Het betoog slaagt niet.
Beroepen van rechtswege van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 4]
14. De Afdeling stelt vast dat de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] van rechtswege zijn gericht tegen de herstelbesluiten van 22 april 2025 en 29 april 2025. De Afdeling stelt verder vast dat zij geen zienswijze hebben ingediend tegen deze herstelbesluiten, hoewel zij wel in de gelegenheid zijn gesteld om dat te doen. De Afdeling leidt uit het niet indienen van een zienswijze tegen deze besluiten af dat daartegen geen bezwaren bestaan. De voor [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 4] van rechtswege ontstane beroepen tegen de herstelbesluiten van 22 april 2025 en 29 april 2025 zijn daarom ongegrond.
Conclusie herstelbesluiten
15. De betogen in de zienswijze van [appellant sub 3] en anderen gericht tegen de herstelbesluiten slagen niet. Gelet hierop bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad en het college met de herstelbesluiten geen actuele, deugdelijke op zichzelf staande en op de lokale situatie toegesneden motivering voor de gestelde geluidnorm hebben gegeven, zoals bedoeld in de tussenuitspraak. De Afdeling ziet in het licht van de aan de raad en het college toekomende beslisruimte in wat [appellant sub 3] en anderen tegen de herstelbesluiten hebben aangevoerd evenmin grond voor het oordeel dat de raad en het college niet tot de door hen zelf gekozen norm voor geluid hebben mogen besluiten. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen tegen de herstelbesluiten van 22 april 2025 en 29 april 2025 is ongegrond.
Beroepsgronden over het plan waarover in de tussenuitspraak niet is geoordeeld
16. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling onder 29 overwogen dat, gelet op de samenhang met het oordeel dat de gehanteerde geluidnorm niet was voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering, pas in de einduitspraak een oordeel zal kunnen worden gegeven over verschillende betogen over het aspect geluid van [appellant sub 4], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 2]. De Afdeling gaat hieronder in op die beroepsgronden. Deze beroepsgronden hebben [appellant sub 4], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 2] aangevoerd in het kader van het besluit van 9 februari 2021 waarin de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld en het besluit van 25 april 2022 waarin de raad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld.
- Jaargemiddelde dosismaat
17. [appellant sub 4] en [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat de raad niet had mogen uitgaan van een normstelling 47 dB Lden en 41 dB Lnight voor geluid. Deze normstelling gaat namelijk uit van jaargemiddelden, waarbij op sommige dagen dus een hoger geluidniveau kan optreden. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen, had volgens [appellant sub 4] en [appellant sub 3] en anderen in de normering voor de geluidbelasting rekening moeten worden gehouden met daggemiddelden en piekmomenten van geluid. [appellant sub 4] verwijst daarbij naar het onderzoek "Assessment of low-frequency noise from wind turbines in Maastricht" van de Aalborg University uit 2012.
17.1. De Afdeling heeft eerder overwogen dat het feit dat het bij een normstelling van dB Lden en dB Lnight om jaargemiddelde dosismaten gaat, niet maakt dat daarmee onvoldoende bescherming tegen geluid wordt geboden. Zie onder meer de uitspraak van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4038 (BurgerWindPark A2 Lage Rooijen), onder 26.2, en de Delfzijleinduitspraak, onder 22.3. In wat [appellant sub 4] en [appellant sub 3] en anderen hierover aanvoeren, ziet de Afdeling geen aanleiding om hierover in dit geval anders te concluderen. Er zijn dan ook geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de raad niet de normstelling van 47 dB Lden en 41 dB Lnight heeft mogen hanteren omdat het daarbij om jaargemiddelde dosismaten gaat.
Het betoog slaagt niet.
- Lagere geluidnorm
18. Voor zover [appellant sub 3] en anderen, onder verwijzing naar de WHO-richtlijnen 2018 en het RIVM rapport uit 2020, betogen dat een norm van ten hoogste 45 dB Lden in plaats van ten hoogste 47 dB Lden moet worden gehanteerd om negatieve gezondheidseffecten te voorkomen, verwijst de Afdeling naar wat daarover hiervoor onder 12.1 is overwogen. Daaruit volgt dat het betoog niet slaagt.
- Geluidbelasting bedrijfsverzamelgebouw
19. [appellant sub 1] en anderen betogen dat onvoldoende rekening is gehouden met de geluidbelasting die zal worden veroorzaakt na realisatie van de Energieboulevard waar het bedrijfsverzamelgebouw is voorzien. Volgens [appellant sub 1] en anderen is daarbij ten onrechte alleen rekening gehouden met geluid door verkeersbewegingen. Dat in de planregels een maximale milieucategorie voor het bedrijfsverzamelgebouw is opgenomen maakt dat niet anders. Daarbij is ook ten onrechte geen rekening gehouden met de in artikel 5.4.3 van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid, zo hebben [appellant sub 1] en anderen betoogd.
19.1. De raad heeft erop gewezen dat, naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 1] en anderen, voor de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw" in artikel 5.1.1, aanhef en onder f, van de planregels de beperking tot bedrijven uit milieucategorie 1 of 2, conform de Staat van bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 van de planregels, is opgenomen. Bij die milieucategorieën geldt 30 meter als grootste richtafstand. De dichtstbijzijnde geluidgevoelige woning is op ongeveer 700 meter van de functieaanduiding voor het bedrijfsverzamelgebouw gelegen. De dichtstbijzijnde (bedrijfs)woning van [appellant sub 1] en anderen is op ongeveer 1 kilometer van die functieaanduiding gelegen. Verder is in de in artikel 5.4.3 van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid slechts bepaald dat van artikel 5.1.1, onder f, van de planregels kan worden afgeweken in de zin dat een omgevingsvergunning kan worden verleend voor bedrijfsactiviteiten die niet onder de vermelde categorieën in voormelde Staat van Bedrijfsactiviteiten vallen en waarbij de voorwaarde geldt dat deze naar hun aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de categorie die maximaal is toegestaan. Omdat daarmee nog steeds een beperking geldt tot bedrijven uit milieucategorie 1 of 2, dan wel bedrijven die geacht kunnen worden tot die categorieën te behoren, verandert die afwijkingsbevoegdheid dus niets aan de voor de toegestane bedrijven geldende richtafstanden. Anders dan [appellant sub 1] en anderen betogen, heeft de raad met het opnemen van de beperking tot milieucategorie 1 en 2 in artikel 5.1.1, aanhef en onder f, van de planregels, dus wel degelijk rekening gehouden met de geluidbelasting die zal worden veroorzaakt na realisatie van de Energieboulevard waar het bedrijfsverzamelgebouw is voorzien. Ook heeft de raad daarbij dus niet alleen rekening gehouden met geluid door verkeersbewegingen. De conclusie is dat de met het plan toegestane bedrijven op voldoende afstand van geluidsgevoelige objecten, waaronder woningen, liggen. Daarmee heeft de raad voldoende onderbouwd dat dit geen reden is het plan niet vast te stellen.
Het betoog slaagt niet.
- Woon- en leefklimaat tuin en woning [appellant sub 4]
20. [appellant sub 4] voert aan dat de omstandigheid dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [locatie A], niet betekent dat ook in de woning en in de tuin sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Over de Memo "Aanvullende geluidberekeningen Wells Meer" van Pondera van 21 maart 2022 (hierna: de Memo van 21 maart 2022), waarin, onder meer, aanvullende geluidberekeningen zijn uitgevoerd om de geluideffecten ter plaatse van de tuin van de [locatie A] inzichtelijk te maken, betoogt [appellant sub 4] dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de maximale geluidbelasting van 48 dB-Lden in de tuin aanvaardbaar wordt geacht. Verder betoogt [appellant sub 4] dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de cumulatieve geluidbelasting van 58 dB Lcum op de woning aan de [locatie A] aanvaardbaar is. In de bestaande situatie is sprake van een cumulatieve geluidbelasting van 39 dB Lcum. Dat betekent dat sprake is van een toename van de cumulatieve geluidbelasting met 19 dB Lcum. Daarmee gaat de cumulatieve geluidbelasting van een score "goed" naar een score "matig" volgens de Methode Miedema. Volgens [appellant sub 4] heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat deze verslechtering van het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is.
20.1. Over het woon- en leefklimaat in de woning en de tuin van [appellant sub 4] aan de [locatie A] overweegt de Afdeling dat geen wettelijke grens bestaat voor de binnenwaarde ten aanzien van windturbinegeluid. Ook bestaat geen wettelijke grens voor de geluidbelasting in de tuin. De geluidbelasting in de woning en de tuin kunnen echter wel van belang zijn bij de beantwoording van de vraag of het bestemmingsplan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld. Ten aanzien van de geluidbelasting in de woning heeft de raad gewezen op de maximaal toegestane geluidbelasting van 47 dB Lden en 41 dB Lnight op geluidgevoelige functies en objecten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad er op grond daarvan redelijkerwijs van mogen uitgaan dat in de woning geen onaanvaardbare hinder van windturbinegeluid zal worden ondervonden. Daarbij is van belang dat mag worden aangenomen dat de gevelwering van een normaal onderhouden woning in de regel ten minste 20 dB zal bedragen. Er is dus geen aanleiding te veronderstellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ten aanzien van de geluidbelasting in de tuin heeft de raad erop gewezen dat uit onderzoek naar de cumulatieve geluidbelasting is gebleken dat sprake zal zijn van een cumulatieve geluidbelasting van 58 dB Lcum op de gevel van de woning aan de [locatie A]. Op grond van de Methode Miedema valt dit binnen de geluidklasse "matig". De raad heeft zich dus rekenschap gegeven van de toename van de cumulatieve geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 4] aan de [locatie A] van 39 dB Lcum naar 58 dB Lcum, waardoor sprake is van een verslechtering van de akoestische kwaliteit op de schaal van de Methode Miedema van "goed" naar "matig". Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat deze verslechtering aanvaardbaar is, gelet op het belang dat in het kader van de opwekking van duurzame energie bij realisatie van het plan is gediend.
Het betoog slaagt niet.
- Onderzoek toename (cumulatieve) geluidbelasting
21. [appellant sub 2] voert aan dat de geluidtoename als gevolg van het plan onvoldoende is onderzocht. Met name op de Veenweg zal volgens [appellant sub 2] het aantal verkeersbewegingen fors toenemen, met een grote toename van de geluidbelasting tot gevolg. Dat geluid zal bovendien worden versterkt door de weerkaatsing op de harde oppervlakten van de zonnepanelen. Daar komt ook het geluid van de windturbines nog bij, die volgens [appellant sub 2] vanwege de doelstellingen op volle kracht zullen moeten draaien. Verder betoogt [appellant sub 2] dat inwerkingtreding van het plan een cumulatie van geluiden uit alle hoeken tot gevolg zal hebben.
21.1. Anders dan [appellant sub 2] betoogt, is de geluidtoename als gevolg van het plan voldoende onderzocht. Ook is de cumulatieve geluidbelasting voor de woning van [appellant sub 2] aan de [locatie B] onderzocht. De toename van de cumulatieve geluidbelasting op de gevel van die woning van 60 dB Lcum naar 61 dB Lcum, waardoor sprake is van een verslechtering van de akoestische kwaliteit op de schaal van de Methode Miedema van "matig" naar "tamelijk slecht", heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling aanvaardbaar mogen achten met het oog op het belang dat in het kader van de opwekking van duurzame energie bij realisatie van het plan is gediend. Daarbij heeft de raad ook van belang mogen achten dat toe- of afnames van 1 dB voor het menselijke oor niet of nauwelijks waarneembaar zijn.
Het betoog slaagt niet.
22. [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat in het uitgevoerde geluidonderzoek onvoldoende rekening is gehouden met de grootte van de voorziene windturbines, terwijl geluid in een hogere, koudere luchtlaag verder reikt. Daarnaast betogen [appellant sub 3] en anderen dat onduidelijk is of de nieuw voorziene wegen en de voorziene grote betonnen platen onder de windturbines bij het uitgevoerde geluidonderzoek zijn betrokken.
22.1. De Afdeling stelt vast dat in artikel 5.2.2, aanhef en onder c, van de planregels is bepaald dat de ashoogte van de te bouwen windturbines niet meer mag bedragen dan 165 m. In paragraaf 3.3 van het Akoestisch onderzoek en onderzoek naar slagschaduw Energielandgoed Wells Meer van Pondera van 21 april 2020, dat als bijlage 7 van het Milieueffectrapport Energielandgoed Wells Meer van Pondera van 2 februari 2021 (hierna: het MER) is opgenomen, is vermeld: "Voor de geluidberekeningen is uitgegaan van de windverdeling op maximale ashoogte (165m)". Hieruit volgt naar het oordeel van de Afdeling dat in het geluidonderzoek voldoende rekening is gehouden met de grootte van de voorziene windturbines. Verder heeft de raad erop gewezen dat in het MER is vermeld dat vanwege de verkeersaantrekkende werking van het plan de huidige en toekomstige geluidbelasting van het verkeer worst case is onderzocht. Ook is in de Memo Aanvullende geluidberekeningen Wells Meer van Pondera van 21 maart 2022 nog extra onderzoek gedaan naar de cumulatieve geluidbelasting wanneer zou worden uitgegaan van een verkeersaantrekkende werking van 200 voertuigen per etmaal in plaats van 100 voertuigen per etmaal. Met de enkele niet nader onderbouwde stelling dat dit aantal, mede gelet op schommelingen over het jaar, in werkelijkheid veel hoger kan liggen, hebben [appellant sub 3] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat in de geluidonderzoeken ten behoeve van het plan onvoldoende rekening is gehouden met de verkeersaantrekkende werking van het plan. Verder hebben [appellant sub 3] en anderen niet nader toegelicht waarom in de uitgevoerde geluidonderzoeken expliciet rekening moet worden gehouden met "grote betonnen platen onder de windturbines".
Het betoog slaagt niet.
- Woning [locatie C]
23. Voor zover [appellant sub 1] en anderen zich met betrekking tot de woning aan de [locatie C] beroepen op de norm van een goede ruimtelijke ordening, heeft die norm geen betrekking op hun eigen belangen. In artikel 8:69a van de Awb ligt besloten dat degene die vernietiging van een besluit beoogt zich in beginsel niet met succes kan beroepen op belangen van anderen. Het betoog van [appellant sub 1] en anderen over de woning aan de [locatie C] kan daarom, gelet op het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat dit betoog verder onbesproken kan blijven.
Conclusie beroepsgronden over het plan waarover in de tussenuitspraak niet is geoordeeld
24. De beroepsgronden van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] over het besluit van 9 februari 2021, waarin de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, en het besluit van 25 april 2022, waarin de raad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, waarover in de tussenuitspraak niet is geoordeeld, slagen niet.
Eindconclusie
25. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, zijn de beroepen tegen de volgende besluiten ongegrond: het besluit van het college van 23 februari 2021, waarbij het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van circa 180 ha zonnevelden en het afwijken van het bestemmingsplan; het besluit van het dagelijks bestuur van 11 maart 2021, waarbij het dagelijks bestuur een watervergunning heeft verleend; het besluit van het dagelijks bestuur van 16 mei 2022, waarbij het dagelijks bestuur voormelde watervergunning heeft gewijzigd; en het besluit van het college van 11 april 2023, waarbij het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor het oprichten van vier zonnevelden in een testopstelling.
26. Gelet op wat in de tussenuitspraak en in deze uitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond. De raad en het college hoeven geen proceskosten van [appellant sub 2] te vergoeden.
27. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 3] en anderen gegrond. Het besluit van de raad van 25 april 2022, waarbij de raad het bestemmingsplan "Energielandgoed Wells Meer" gewijzigd heeft vastgesteld, en de besluiten van het college van 23 februari 2021 en 10 mei 2022, waarbij het college de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en e van de Wabo voor de bouw en het oprichten, veranderen of in werking hebben van het windpark met vier windturbines heeft verleend en heeft gewijzigd, zijn genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. Dat betekent dat deze besluiten moeten worden vernietigd.
28. Gelet op wat in deze einduitspraak is overwogen, zijn de van rechtswege ontstane beroepen tegen het herstelbesluit van 22 april 2025, waarin de raad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, en het herstelbesluit van 29 april 2025, waarin het college de omgevingsvergunning heeft gewijzigd, ongegrond. De raad en het college hebben de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken hersteld in de herstelbesluiten.
29. De Afdeling ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 25 april 2022 in stand te laten, omdat dit besluit met het herstelbesluit van 22 april 2025 is vervangen.
Dit betekent dat het bestemmingsplan "Energielandgoed Wells Meer" geldt, zoals de raad dat bij besluit van 22 april 2025 opnieuw en gewijzigd heeft vastgesteld.
30. Omdat de gebreken in de besluiten van 23 februari 2021 (omgevingsvergunning windpark) en 10 mei 2022 (wijziging omgevingsvergunning windpark) zijn hersteld met het herstelbesluit van 29 april 2025, ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 23 februari 2021 in stand te laten, voor zover dat besluit niet door het besluit van 10 mei 2022 is gewijzigd. Ook de rechtsgevolgen van het besluit van 10 mei 2022 worden in stand gelaten, voor zover dat besluit niet door het besluit van 29 april 2025 is gewijzigd.
Dit betekent dat voor de bouw en het oprichten, veranderen of in werking hebben van het windpark met vier windturbines de eisen gelden zoals die volgen uit de op 23 februari 2021 verleende omgevingsvergunning, zoals gewijzigd op 10 mei 2022 en 29 april 2025.
31. De raad en het college moeten de proceskosten van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 4] en [appellant sub 3] en anderen vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen van 23 februari 2021 (omgevingsvergunning 180 ha zonnevelden) ongegrond;
II. verklaart de beroepen tegen de besluiten van het dagelijks bestuur van het waterschap Limburg van 11 maart 2021 en 16 mei 2022 ongegrond;
III. verklaart de beroepen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen van 11 april 2023 ongegrond;
IV. verklaart de beroepen van [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], [appellante sub 1C], [appellant sub 1D], Ecofuels B.V., [appellant sub 1E] , [appellant sub 1F], [appellant sub 1G] en [appellant sub 1H] en [appellant sub 1K] , [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] tegen het besluit van de raad van de gemeente Bergen van 25 april 2022 gegrond;
V. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bergen van 25 april 2022;
VI. verklaart de beroepen van [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], [appellante sub 1C], [appellant sub 1D], Ecofuels B.V., [appellant sub 1E], [appellant sub 1F], [appellant sub 1G] en [appellant sub 1H] en [appellant sub 1K], [appellant sub 2] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] tegen het besluit van de raad van de gemeente Bergen van 22 april 2025 ongegrond;
VII. verklaart de beroepen van [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], [appellante sub 1C], [appellant sub 1D], Ecofuels B.V., [appellant sub 1E], [appellant sub 1F], [appellant sub 1G] en [appellant sub 1H] en [appellant sub 1K], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen van 23 februari 2021 (omgevingsvergunning windpark) gegrond;
VIII. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen van 23 februari 2021 (omgevingsvergunning windpark);
IX. verklaart de beroepen van [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], [appellante sub 1C], [appellant sub 1D], Ecofuels B.V., [appellant sub 1E], [appellant sub 1F], [appellant sub 1G] en [appellant sub 1H] en [appellant sub 1K], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen van 10 mei 2022 gegrond;
X. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen van 10 mei 2022;
XI. verklaart de beroepen van [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], [appellante sub 1C], [appellant sub 1D], Ecofuels B.V., [appellant sub 1E], [appellant sub 1F], [appellant sub 1G] en [appellant sub 1H] en [appellant sub 1K], [appellant sub 2] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen van 29 april 2025 ongegrond;
XII. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen van 23 februari 2021 (omgevingsvergunning windpark) in stand blijven, voor zover dit besluit niet door het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen van 10 mei 2022 is gewijzigd, en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen van 10 mei 2022 in stand blijven, voor zover dit besluit niet door het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen van 29 april 2025 is gewijzigd;
XIII. veroordeelt de raad van de gemeente Bergen en het college van burgemeester en wethouders van Bergen tot vergoeding van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten:
-
bij [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], [appellante sub 1C], [appellant sub 1D], Ecofuels B.V., [appellant sub 1E], [appellant sub 1F], [appellant sub 1G] en [appellant sub 1H] en [appellant sub 1K] tot een bedrag van € 1.360,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan
-
bij [appellant sub 3] en anderen tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan,
-
bij [appellant sub 4] tot een bedrag van € 2.267,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
XIV. gelast dat de raad van de gemeente Bergen en het college van burgemeester en wethouders van Bergen aan appellanten vergoedt het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van
-
€ 360,00 voor [appellante sub 1A], [appellante sub 1B], [appellante sub 1C], [appellant sub 1D], Ecofuels B.V., [appellant sub 1E], [appellant sub 1F], [appellant sub 1G] en [appellant sub 1H] en [appellant sub 1K], met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan,
-
€ 181,00 voor [appellant sub 3] en anderen, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan,
-
€ 181,00 voor [appellant sub 4].
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. J.W.P. van Gastel en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Van Es
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025
826-980