ECLI:NL:RVS:2025:4407 - Wijzigingsplan vernietigd door onvoldoende afstand tot agrarische percelen - 17 september 2025
Uitspraak
Essentie
De Afdeling vernietigt een wijzigingsplan dat woningen mogelijk maakt direct naast agrarische gronden. Het college heeft ten onrechte geen rekening gehouden met het toegestane gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op die gronden, waardoor een goede ruimtelijke ordening en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet zijn gewaarborgd.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
202202632/1/R3.
Datum uitspraak: 17 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend in Noordwolde, gemeente Weststellingwerf, en anderen (hierna: [appellant sub 1] en anderen),
2. [appellant sub 2], wonend in Wilhelminaoord, gemeente Westerveld,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Westerveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2022 heeft het college het wijzigingsplan "Nieuwbouw koloniewoningen Hooiweg Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Maatschappij van Weldadigheid (hierna: de Stichting) heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 3 maart 2025, waar [appellant sub 1] en anderen, in de persoon van [appellant sub 1A], [appellant sub 2], bijgestaan door [persoon A], [persoon B] en mr. M.I.J. Toonders, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door J.G. Boer en J. van Oudheusden en bijgestaan door mr. J.H. Meijer, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts is op die zitting de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. T.D. Polak, advocaat te Groningen, als partij gehoord.
Het onderzoek op de zitting is geschorst en het vooronderzoek is heropend waarna het college op verzoek van de Afdeling een schriftelijke reactie heeft gegeven op een betoog van [appellant sub 2] over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. [appellant sub 2] heeft vervolgens gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op deze reactie van het college schriftelijk te reageren.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het wijzigingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 27 mei 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
1. De bevoegdheid voor het vaststellen van het wijzigingsplan is neergelegd in het bestemmingsplan "Beschermd dorpsgezicht Frederiksoord-Wilhelminaoord" (hierna: het bestemmingsplan). In het bestemmingsplan is de planlocatie aangewezen als "wro-zone - wijzigingsgebied 4". Binnen deze gebiedsaanduiding is het mogelijk om de agrarische bestemming onder een aantal voorwaarden te wijzigen in de bestemming "Wonen - Koloniewoningen". Het wijzigingsplan "Nieuwbouw koloniewoningen Hooiweg Noord" (hierna: wijzigingsplan) maakt de ontwikkeling van acht nieuwbouwwoningen mogelijk. De acht bestemmingsvlakken met de nieuwe bestemming "Woning - Koloniewoningen" hebben betrekking op percelen van ongeveer 20 m diep en 37 m breed en deze vlakken zijn aan drie zijden omgeven door bestemmingsvlakken met de bestemming "Agrarisch".
[appellant sub 2] heeft een agrarisch bedrijf naast het plangebied op het adres Koningin Wilhelminalaan 133. [appellant sub 1] en anderen zijn voor een deel omwonenden van het plangebied. Zij zijn het niet eens met de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied en hebben daarom, na het indienen van zienswijzen, beroep ingesteld.
Toetsingskader
2. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niet af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
3. Artikel 1 van de regels van het bestemmingsplan luidt:
"In deze regels wordt verstaan onder:
(…)
h. agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij of een wormenkwekerij.
(…)"
Artikel 3.1 luidt:
"De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat per bestemmingsvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is toegestaan;
b. cultuurgrond;
c. boomteeltbedrijf en/of kwekerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
(…)"
Artikel 25.1 luidt:
De voor ‘wonen - koloniewoningen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
al dan niet in combinatie met:
b. aan huis verbonden beroepen, voor zover wordt voldaan aan de volgende criteria:
(…)"
Artikel 33, aanhef en onder d, luidt:
"Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat:
d. de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 4’ kan worden veranderd in de bestemming Wonen - Koloniewoningen (voor nieuwe koloniewoningen), met dien verstande dat:
-
deze wijzigingsbevoegdheid pas wordt toegepast nadat gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld onder c en tevens op alle locaties ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - nieuwbouwlocatie’ een nieuwe woning is gebouwd;
-
wat betreft de bouwregels, regels zoals neergelegd in de bestemming Wonen - Koloniewoningen (voor nieuwe koloniewoningen), van overeenkomstige toepassing zijn;
-
het aantal woningen niet meer bedraagt dan ter plaatse is aangeduid;
-
bij de wijziging nadere regels omtrent de situering van de gebouwen worden gesteld;"
Ontvankelijkheid
4. Het college stelt dat het beroepschrift van [appellant sub 1] en anderen door zowel [appellant sub 1] als een aantal andere personen is ingediend. Het college betwist dat al deze andere personen belanghebbende zijn bij het besluit. Volgens het college levert het wijzigingsplan, gelet op de aanzienlijke afstand van de woningen van sommigen van hen ten opzichte van het plangebied, geen gevolgen van enige betekenis op voor hun woon- en leefklimaat. Daardoor ontbreekt een persoonlijk belang bij het besluit. Het gaat daarbij om [appellant sub 1C], [appellant sub 1D], [appellant sub 1E] en [appellant sub 1F] en [appellant sub 1G]. Het beroep is volgens het college dan ook niet-ontvankelijk, voor zover dit mede door hen is ingesteld.
4.1. Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953 onder 4.3 tot en met 4.8, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.
4.2. De Afdeling stelt vast dat de mogelijkheid is geboden om tegen het ontwerpwijzigingsplan zienswijzen in te dienen. De genoemde personen hebben een zienswijze ingediend tegen het ontwerpwijzigingsplan. Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling daarom aanleiding om het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingesteld door deze personen, ontvankelijk te achten.
Inhoudelijk
5. De Afdeling zal hierna eerst ingaan op de beroepsgronden die [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beiden naar voren hebben gebracht, daarna op de overige beroepsgronden van [appellant sub 1] en anderen en tot slot op wat [appellant sub 2] in beroep verder nog naar voren heeft gebracht.
Beroepsgronden [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2]
Draagvlak
6. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen betogen dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat er bij de omwonenden weinig draagvlak is voor de ontwikkeling van het plangebied.
6.1. De Afdeling overweegt dat ongeacht of er draagvlak voor het plan bij de omwonenden was, uit het ontbreken van draagvlak niet volgt dat er daarom in strijd met de Wro of een ander wettelijk voorschrift is gehandeld. De betogen slagen niet.
Aantasting cultuurhistorische waarden en landschap
7. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen betogen dat er sprake is van geschiedvervalsing door het mogelijk maken van koloniewoningen op een plek waar die in het verleden zijn verdwenen. Volgens [appellant sub 1] en anderen wordt de hoeveelheid coulissenlandschap hierdoor nog verder gereduceerd, wat geen recht doet aan de historische ontwikkelingen van dit gebied van de afgelopen 150 jaar. Ook betogen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen dat het terugbouwen van de koloniewoningen, in het kader van de cultuurhistorische waarden, geen passende ontwikkeling is. Hiertoe voeren zij aan dat de nieuw te bouwen koloniewoningen op grote afstand van de al gebouwde koloniewoningen zullen staan. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen zijn daarom van mening dat de bouw niets toevoegt aan het historisch besef of de zichtbaarheid van de koloniegeschiedenis.
7.1. Het college heeft toegelicht dat er vanwege de UNESCO-status van het gebied een managementplan is opgesteld, met als doel de uniciteit en kwaliteit van dit bijzonder cultuurhistorisch waardevolle gebied te behouden en te beschermen. Dit managementplan is opgesteld in samenwerking met de overheden, de Stichting en andere directe stakeholders. In dat plan is vastgelegd welke activiteiten zullen plaatsvinden voor de instandhouding van de uitzonderlijke universele waarde van de Koloniën van Weldadigheid, inclusief de coördinatie van de verschillende activiteiten door diverse stakeholders die hiervoor nodig is.
Daarnaast is volgens het college speciaal voor de ontwikkeling van het gebied een Breed Erfgoedoverleg opgericht. In dit overleg zitten alle voor het gebied belangrijke partijen zoals de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Stichting, de provincie Drenthe, de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit en de relevante gemeenten. In dit overleg staat de ontwikkeling van het koloniegebied centraal. Op basis van deze overleggen is gekomen tot de huidige planopzet. De zorgvuldig gekozen locatie (het is de exacte locatie waar vroeger ook koloniewoningen stonden) en de keuze voor het type woning dat refereert aan de oude koloniewoningen, maakt dat juist de kolonie nog beter zichtbaar en beleefbaar wordt.
In de bijlagen bij de plantoelichting is volgens het college te lezen dat alle erfgoedpartners positief zijn over het plan en ook adviseren dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen het gebied. Naar de mening van het college is daarmee voldoende aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling geen afbreuk doet aan het landschap en de cultuurhistorische waarden van het gebied.
7.2. De Afdeling stelt vast dat het wijzigingsplan over een lengte van ongeveer 830 m acht woningen mogelijk maakt. Tussen de percelen die met het wijzigingsplan een woonbestemming hebben gekregen, bevinden zich gronden met een agrarische bestemming. De kortste afstand tussen twee bestemmingsvlakken met een woonbestemming bedraagt ongeveer 47 m. In de plantoelichting is met name in hoofdstuk 3 beschreven hoe deze ontwikkeling past binnen het cultuurhistorische beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. Verder is in paragraaf 4.3 van de plantoelichting beschreven waarom met dit wijzigingsplan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied niet worden aangetast. Daarbij wordt er op gewezen dat langs de Hooiweg-Noord oorspronkelijk tien kavels met koloniewoningen lagen, maar dat er voor is gekozen om acht koloniewoningen terug te bouwen om zo plekken met grote natuurwaarden te sparen. Volgens de plantoelichting blijft de laanstructuur langs de Hooiweg-Noord behouden en blijft de kenmerkende ontginningsstructuur onveranderd. De laanstructuur en de ontginningsstructuur zijn in de nominatie voor benoeming als Werelderfgoed door UNESCO opgenomen als zogenoemde "Outstanding Universal Values".
De Afdeling ziet in het licht van het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat het college de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet voldoende bij de totstandkoming van het besluit heeft betrokken of vanwege aantasting van die waarden niet tot vaststelling van het wijzigingsplan over had mogen gaan. Dat deze koloniewoningen niet in de buurt van de andere, reeds gebouwde koloniewoningen liggen, maakt niet dat het college het toevoegen van deze woningen niet heeft mogen aanmerken als een versterking van de cultuurhistorische waarden van het gebied. Deze woningen zijn immers geprojecteerd op een locatie waar, zo blijkt uit de plantoelichting, tot in het begin van de 20e eeuw ook koloniewoningen hebben gestaan.
De betogen slagen niet.
Afsluiting Hooiweg
8. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen vrezen dat de Hooiweg aan de noordzijde zal worden afgesloten. Dit heeft tot gevolg dat de Hooiweg geen openbare weg meer zal zijn en dat landbouwverkeer de weg niet meer zal kunnen gebruiken. Als het landbouwverkeer de weg niet meer kan gebruiken, dan zal moeten worden uitgeweken naar andere wegen waardoor de druk op het verkeer enorm zal toenemen.
8.1. Het wijzigingsplan heeft betrekking op een strook grond langs de Hooiweg, maar heeft geen betrekking op de Hooiweg zelf. In het wijzigingsplan is ook geen verplichting opgenomen om de Hooiweg, al dan niet gedeeltelijk, af te sluiten. Als de Hooiweg ooit zou worden afgesloten op basis van een daarvoor vereist apart verkeersbesluit, dan kunnen daar rechtsmiddelen tegen worden aangewend. Omdat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op het bestreden besluit, kan dit niet tot vernietiging daarvan leiden.
De betogen slagen niet.
Natuurnetwerk Nederland
9. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen betogen dat de afstand van 200 m tussen het gebied van het Natuurnetwerk Nederland en het plangebied te weinig is in verband met het dynamische gedrag van bepaalde dieren die zich daar bevinden. De ontwikkeling heeft namelijk een nadelige invloed op de foerageer- en migratiemogelijkheden van bepaalde dieren. Ook zitten er inconsistenties in het onderzoek naar de natuurwaarden. Zo wordt in het onderzoek gesteld dat de afstand tussen het gebied van het Natuurnetwerk Nederland en de planlocatie voldoende is, maar is er toch invloed op lokale fauna. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen zijn daarom van mening dat het onderzoek onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd.
9.1. Het college stelt voorop dat de conclusie van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen dat een afstand van 200 m te weinig is, niet is onderbouwd met objectieve feiten of gegevens. Volgens het onderzoek dat is gedaan naar de natuurwaarden in en rondom het gebied is de afstand van 200 m wel voldoende en het college vertrouwt op dat onderzoek. De ontwikkeling brengt inderdaad wat veranderingen met zich die gevolgen hebben voor flora en fauna. Dit betekent echter niet dat het plan niet uitvoerbaar is. De combinatie van een relatief kleine beperking van het foerageergebied en de ruime mate van alternatief foerageergebied maakt dat de effecten niet onevenredig nadelig zijn.
9.2. De Afdeling overweegt naar aanleiding van wat [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] in dit verband naar voren hebben gebracht, dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
9.3. Ten aanzien van de gebiedsbescherming overweegt de Afdeling het volgende. Bijlage 5 bij de plantoelichting is het rapport "Beknopte natuurtoets Hooiweg-Noord, Wilhelminaoord" van 30 april 2020 van BügelHajema, dat is opgesteld met het oog op het wijzigingsplan. In dit rapport is opgemerkt over het nabijgelegen gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland, te weten, een bosstrook op ongeveer 200 m ten noordoosten van het plangebied, dat er gezien de afstand tot het Natuurnetwerk Nederland en de aard van het plan, geen negatieve effecten zijn te verwachten op het Natuurnetwerk Nederland en dat het project niet in strijd is met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. In wat [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] naar voren hebben gebracht, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft mogen afgaan op deze conclusies van het rapport.
De betogen slagen in zoverre niet.
9.4. Ten aanzien van de soortenbescherming geldt dat het college het wijzigingsplan niet mag vaststellen als en voor zover het op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het wettelijke soortenbeschermings-regime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
In het voornoemde rapport wordt geconcludeerd dat bij uitvoering van het plan het foerageergebied voor buizerd, roek en sperwer verandert en mogelijk minder geschikt wordt, maar dat negatieve effectieven door een verlies van foerageergebied niet optreden omdat in de directe omgeving in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig is voor deze soorten. Het plangebied heeft volgens het rapport verder beperkte waarde als foerageergebied voor das, vleermuizen en steenmarters. In de omgeving van het plangebied is volgens het rapport in ruime mate alternatief en deels ook hoogwaardiger foerageergebied voor deze soort(groep)en aanwezig, zodat ook in zoverre negatieve effecten niet aan de orde zijn. Verder wordt in het rapport geconcludeerd dat nader onderzoek naar beschermde soorten of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de soortenbescherming van de Wet natuurbescherming niet nodig is.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich op grond van wat in het rapport is geconcludeerd redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het wettelijke soortenbeschermingsregime op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan in de weg staat.
De betogen slagen niet.
Beroep [appellant sub 1] en anderen voor het overige
Nut en noodzaak; belangenafweging
10. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het college het nut en de noodzaak van het toevoegen van 8 koloniewoningen onvoldoende hebben afgewogen tegen de nadelen die daaraan zijn verbonden, zoals verlies van natuur en aantasting van het landschap.
10.1. Het college heeft bij zijn besluit om het wijzigingsplan vast te stellen meegewogen dat er een grote vraag is naar nieuwe woningen. Dat de vraag groot is, wordt volgens het college bewezen door de omstandigheid dat is voldaan aan de faseringsvoorwaarde die is opgenomen in artikel 33, aanhef en onder d, onder 1, van de regels van het bestemmingsplan. De andere 52 koloniewoningen zijn gerealiseerd en in gebruik genomen en gebleven. Verder heeft het college er rekening mee gehouden dat de woningen bijdragen aan de herkenbaarheid van het cultuurhistorische landschap van de koloniën en in financiële zin bijdragen aan het herstel van het cultuurhistorische landschap door de Stichting. Naar het oordeel van de Afdeling is er, gelet op hetgeen de Afdeling in deze uitspraak heeft overwogen over de door [appellant sub 1] en anderen bedoelde nadelen, geen aanleiding voor het oordeel dat de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het betoog slaagt niet.
Beroep [appellant sub 2] voor het overige
Bevoegdheid tot vaststelling van het wijzigingsplan
11. [appellant sub 2] betoogt dat het college niet bevoegd was om het wijzigingsplan vast te stellen, omdat volgens hem niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 33, aanhef en onder d, onder 1, van de regels van het bestemmingsplan. Uit de plantoelichting blijkt namelijk dat er binnen de andere aanduidingen die betrekking hebben op een wijzigingsbevoegdheid, nog twee woningen kunnen worden gerealiseerd.
11.1. Op de zitting heeft het college toegelicht dat het hier gaat om twee woningen die gerealiseerd zouden kunnen worden op gronden aan de M.E. van der Meulenweg, waaraan in het bestemmingsplan de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" is toegekend, maar niet de aanduiding "specifieke vorm van wonen - nieuwbouwlocatie". Het college heeft toegelicht dat voor het realiseren van een aantal andere woningen aan die weg wel gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" die in het bestemmingsplan is gegeven.
De Afdeling stelt vast dat in het bestemmingsplan aan de gronden langs de M.E. van der Meulenweg met de aanduiding "wro-zone -wijzigingsgebied 3" niet de aanduiding "specifieke vorm van wonen - nieuwbouwlocatie" is toegekend. Om aan de wijzigingsvoorwaarde van artikel 33, aanhef en onder d, onder 1, van de regels van het bestemmingsplan te voldoen is dus niet vereist dat de bedoelde twee woningen zijn gebouwd. Wat [appellant sub 2] hierover heeft aangevoerd, leidt dan ook niet tot de conclusie dat het college niet bevoegd was om het wijzigingsplan vast te stellen.
Het betoog slaagt niet.
Goede ruimtelijke ordening: gewasbeschermingsmiddelen
12. [appellant sub 2] betoogt dat de gronden met een agrarische bestemming die zijn gelegen direct om de gronden die met het wijzigingsplan de bestemming "Wonen - Koloniewoningen" krijgen, door [appellant sub 2] worden gebruikt om gewassen te telen. Bij die teelt worden ook gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Dit is een gebruik van die gronden dat op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Volgens [appellant sub 2] heeft het college bij het vaststellen van het wijzigingsplan geen rekening gehouden met de gevolgen die het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kunnen hebben op de gezondheid van omwonenden. [appellant sub 2] wijst in verband hiermee op de uitspraken van de Afdeling van 6 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4506, en 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3018. Het college heeft nagelaten een locatie-specifiek onderzoek te doen naar de hiervoor genoemde gevolgen. Het college heeft volgens [appellant sub 2] dan ook niet voldoende gemotiveerd waarom de woonfunctie op een korte afstand van de agrarische functie in dit geval in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
12.1. Het college stelt zich ten eerste op het standpunt dat [appellant sub 2] een melkrundveehouderij exploiteert en dat hij zelf altijd heeft gesteld dat zijn activiteiten op de percelen rondom de hoeve bestaan uit het uitrijden van mest, maaien, inkuilen, beweiden van vee en beregenen. Voor zover [appellant sub 2] de aan hem door de Stichting verpachte percelen aan derden in gebruik zou geven om daar gewassen te verbouwen, zal de Stichting naleving van de pachtovereenkomst eisen, zodat het gebruik door derden wordt beëindigd. De Stichting zal ook in de toekomst geen toestemming geven voor teeltactiviteiten door derden binnen een zone van 50 m rond de gronden waarop het wijzigingsplan betrekking heeft. Voor teeltactiviteiten door [appellant sub 2] zelf geldt dat de Stichting de mogelijkheid heeft om de pachtovereenkomsten en de bruikleenovereenkomst in de nabije toekomst, in ieder geval vóór ingebruikname van de koloniewoningen, zodanig aan te passen dat het [appellant sub 2] niet is toegestaan om binnen de zone van 50 m gewassen te telen en daarbij gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken. Dergelijke bepalingen zal de Stichting ook opnemen in overeenkomsten met eventuele opvolgers van [appellant sub 2]. Verder betoogt het college dat als [appellant sub 2] naast het melkveebedrijf ook nog gewassen teelt, dit strijd oplevert met artikel 3.1, onder a, van de planregels, waarin staat dat per bestemmingsvlak ten hoogste één agrarisch bedrijf is toegestaan. Het college zal hier handhavend tegen optreden.
Volgens het college is hiermee voldoende geborgd dat binnen een zone van 50 m van de koloniewoningen geen teeltactiviteiten zullen worden verricht en dus ook geen gewasbeschermingsmiddelen zullen worden gebruikt.
12.2. Wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:868, dat geen wettelijke bepalingen bestaan inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden, het milieubelang niet uitgezonderd, waarbij de aan te houden afstand tussen de gronden waarop gewassen worden verbouwd en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object aanwezig zal zijn. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat in het algemeen een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt niet onredelijk wordt geacht. Het is mogelijk deze afstand te verkleinen indien daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag ligt. Die motivering moet gebaseerd zijn op een zorgvuldig op de locatie toegesneden onderzoek. Zie bijvoorbeeld onder 11.3 van de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3018.
12.3. De gronden die met het wijzigingsplan de bestemming "Wonen - Koloniewoning" (kennelijk is bedoeld: "Wonen - Koloniewoningen") hebben gekregen, zijn omgeven door gronden die in het bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch" hebben. Op grond van het bestemmingsplan mag op gronden met die bestemming een agrarisch bedrijf worden uitgeoefend. Een agrarisch bedrijf is gelet op de definitie in dat plan onder meer een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen. Dit betekent dat op de gronden direct aansluitend op de gronden die de bestemming "Wonen - Koloniewoningen" hebben gekregen en waar gewoond mag worden, gewassen mogen worden geteeld en gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt. Het college heeft zich er geen rekenschap van gegeven dat met het wijzigingsplan wonen mogelijk wordt gemaakt op een afstand van 0 m tot gronden waarop gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt. Weliswaar maakt het bestemmingsplan het mogelijk om de bestemming op deze plekken te wijzigen in een woonbestemming, maar het college had moeten nagaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is. Daarbij had het college moeten uitgaan van de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan geeft en is, anders dan het college kennelijk veronderstelt, niet van belang welk gebruik op dat moment van de agrarische gronden wordt gemaakt en evenmin dat het gebruik van de agrarische gronden contractueel is of zal worden beperkt.
Uit wat het college heeft opgemerkt in zijn schriftelijke reactie op het betoog van [appellant sub 2] leidt de Afdeling af dat het college van oordeel is dat in dit geval een afstand van 50 m zou moeten worden aangehouden tussen de gronden met een woonfunctie en de gronden waarop gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Zoals uit het vorenstaande blijkt, ontstaat met het wijzigingsplan een situatie waarin die afstand niet wordt gewaarborgd.
Het college heeft zich dan ook niet op het standpunt mogen stellen dat het wijzigen van de bestemming "Agrarisch" in de bestemming "Wonen - Koloniewoningen" in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt.
12.4. Het slagen van dit betoog leidt ertoe dat het wijzigingsplan in zijn geheel niet in stand kan blijven. Verder kan het college het gebrek ook niet herstellen door het nemen van een nieuw besluit, omdat het er met het vaststellen van een wijzigingsplan niet voor kan zorgen dat de hiervoor genoemde afstand van 50 m alsnog wordt gerespecteerd. Met een wijzigingsplan kunnen de gebruiksmogelijkheden van de omliggende agrarische gronden immers niet worden beperkt. Verder moet worden aangenomen dat het college het aanhouden van een afstand van 0 m niet alsnog kan motiveren, zodat ook het op die wijze herstellen van het gebrek niet aan de orde is. In deze omstandigheden ziet de Afdeling aanleiding om de overige gronden van het beroep van [appellant sub 2] hierna niet meer te bespreken. Het vorenstaande betekent ook dat de Afdeling geen aanleiding ziet voor toepassing van een bestuurlijke lus of het geven van een opdracht om een nieuw besluit te nemen.
Conclusie
13. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] en anderen ongegrond.
14. Gelet op wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, in samenhang met artikel 3.6, derde lid, van die wet. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
15. Het college moet de proceskosten van [appellant sub 2] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en anderen ongegrond;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westerveld van 8 maart 2022 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Nieuwbouw koloniewoningen Hooiweg Noord";
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westerveld tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Westerveld aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 voor de behandeling van het beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lap
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025
288-1057