Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4357 - Raad van State: Grensdetentie langer dan dertien weken is onrechtmatig - 15 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:435715 september 2025

Essentie

De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat grensdetentie onrechtmatig wordt zodra deze de termijn van dertien weken, zoals vastgelegd in de Opvangrichtlijn, overschrijdt. Een vreemdeling wiens detentie langer duurt, heeft recht op schadevergoeding voor de periode die de dertien weken overschrijdt.

Uitspraak inhoud

202501832/1/V3.

Datum uitspraak: 15 september 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 maart 2025 in zaak nr. NL25.11094 in het geding tussen:

appellant

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2025 heeft de minister appellant een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.

Bij uitspraak van 21 maart 2025 heeft de rechtbank het met een kennisgeving vanwege de minister daartegen aanhangig gemaakte beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J.W.F. Menick, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.

Overwegingen

1.       Grief 2 is onder meer gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de grensdetentie niet te lang zou voortduren. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 1 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2925, onder 3.8, geoordeeld dat grensdetentie op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 niet langer mag voortduren dan dertien weken, gelet op artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn. De rechtbank heeft in deze grensdetentiezaak terecht overwogen dat er op het moment dat zij uitspraak deed nog geen reden was voor het oordeel dat de grensdetentie te lang zou voortduren, omdat zij het asielberoep van appellant binnen dertien weken op een zitting zou behandelen. Maar de minister heeft de grensdetentie pas op 31 mei 2025 opgeheven, 23 dagen nadat appellant dertien weken in grensdetentie was gehouden. De grensdetentie was onrechtmatig vanaf 9 mei 2025, de dag nadat de grensdetentie dertien weken had voortgeduurd.

1.1.    De grief slaagt, voor zover deze gaat over de duur van de grensdetentie.

2.       Wat appellant verder in het hogerberoepschrift aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraken van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258, onder 4 tot en met 4.4.2, en 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789, onder 3 tot en met 3.7.2, over de detentieomstandigheden in het Justitieel Complex Schiphol). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.

3.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist en de Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de grensdetentie vanaf een eerdere datum dan 9 mei 2025 onrechtmatig te achten. Het beroep is gegrond. Omdat de grensdetentie al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. Appellant heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan appellant toegekend. De minister moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 maart 2025 in zaak nr. NL25.11094;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.      kent aan appellant een vergoeding toe van € 2.300,00 over de periode van 9 mei 2025 tot en met 31 mei 2025, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;

V.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.

w.g. Soffers

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Kraak

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2025

1020