Uitspraak inhoud

202305584/1/R1.

Datum uitspraak: 13 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.       Stichting DOEH, gevestigd in Ermelo, en [appellant sub 1], wonend in Harderwijk (hierna: DOEH en [appellant sub 1]),

2.       [appellante sub 2A] en [appellant sub 2B], gevestigd en wonend in Harderwijk, Delta Berging en Transport B.V., [appellant sub 2C] en [appellant sub 2D], gevestigd en wonend in Ermelo en [appellant sub 2E], wonend in Ermelo (hierna: [appellant sub 2] en anderen),

3.       [appellant sub 3], wonend in Ermelo,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juli 2023 in zaken nrs. 22/2115, 22/2120, 22/2138 en 22/2143 in het geding tussen onder andere:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2022 heeft het college aan WeLiving B.V. (hierna: WeLiving) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een permanente logies voorziening voor tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten (hierna: arbeidershotel) op het perceel Goede Reede 6 in Harderwijk (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 18 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep van [appellant sub 3] ongegrond en de door DOEH en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard. De rechtbank heeft het aan de vergunning van 9 maart 2022 verbonden voorschrift over de ontsluiting van het perceel vernietigd en zelf in de zaak voorzien door twee andere voorschriften aan de vergunning te verbinden.

Tegen deze uitspraak hebben DOEH en [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] hoger beroep ingesteld.

Het college en WeLiving hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3] en DOEH en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 juni 2025, waar DOEH, vertegenwoordigd door mr. J.H. van Keeken, advocaat in Harderwijk, en vergezeld van [persoon], en [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door mr. S.J.H.G.M. Schils, advocaat in Urmond, en [appellant sub 2E en [appellant sub 2C] zijn verschenen. Ook zijn [appellant sub 3], bijgestaan door mr. J.C.M. Damming, rechtsbijstandverlener in Assen, en het college, vertegenwoordigd door C. van den Bedem en M.F. den Braven, verschenen. Verder is op de zitting WeLiving, vertegenwoordigd door mr. A. Daan, advocaat in Deventer, en [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 29 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding

2.       WeLiving heeft een aanvraag ingediend om een arbeidershotel te mogen realiseren op het perceel. In de aanvraag staat dat het gaat om een voorziening voor 150 personen. Het arbeidershotel is een L-vormig gebouw dat grotendeels uit twee verdiepingen bestaat. Tot de aanvraag behoort het stuk "Ruimtelijke onderbouwing", opgesteld door Lycent op 29 december 2020 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing). Hierin staat dat het gebouw voor het grootste gedeelte bestaat uit voornamelijk zelfstandige wooneenheden met eigen sanitair voor één of twee personen. Daarnaast zijn er éénpersoons slaapkamers. Er zijn 15 woonkamers, waar de arbeidsmigranten buiten de eigen kamer kunnen verblijven. Ook is er onder andere een fitnessruimte, een gezamenlijke eetzaal en een gezamenlijke verblijfsruimte/lobby.

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Drielanden-Werklandschap-Oost". Het perceel heeft de bestemming "Bedrijf". Op grond van artikel 3.1 van de planregels, in verbinding met de Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging, zijn op het perceel onder meer toegestaan hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra. Het bouwplan is in strijd met de bestemming, omdat tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten, ook wel shortstay genoemd, ter plaatse is niet toegestaan. Ook is het arbeidershotel in strijd met de planregels omdat het gedeeltelijk buiten het bouwvlak zal worden gebouwd.

Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten "bouwen van een bouwwerk" en "gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan" als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo. Dit heeft het college gedaan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van die wet. Aan zijn besluit heeft het college onder meer het stuk "Commentaar op de zienswijzen omgevingsvergunning "Huisvesting arbeidsmigranten Goede Reede" (hierna: de zienswijzennota) ten grondslag gelegd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de gevraagde omgevingsvergunning mocht verlenen. De rechtbank heeft het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift dat moet worden voorzien in een ontsluiting op de Groene Zoomweg vernietigd. De rechtbank heeft aan de omgevingsvergunning alsnog de voorschriften verbonden dat maximaal 150 arbeidsmigranten gelijktijdig mogen worden gehuisvest en dat de maximale verblijfsduur één jaar is.

Heeft de rechtbank terecht gronden wegens strijd met de goede procesorde niet behandeld?

3.       DOEH en [appellant sub 1] betogen dat de rechtbank ten onrechte hun gronden over stikstofdepositie en strijd met de Verordening op het gebruik van woningen als tweede woning buiten beschouwing heeft gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Zij voeren aan dat het college en WeLiving voldoende tijd hadden om op deze gronden te reageren. Wat betreft de grond dat geen stikstofdepositie mag plaatsvinden in de bouwfase, omdat de bouwvrijstelling niet meer mag worden toegepast, was geen nader onderzoek nodig. Voor uitleg van de eigen verordening had het college verder evenmin tijd nodig, aldus DOEH en [appellant sub 1].

3.1.    Behalve in geschillen waarin de wet het niet toestaat, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na de termijn bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), nieuwe gronden worden ingediend. Deze mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. De goede procesorde laat het indienen van een nieuwe beroepsgrond niet toe als andere partijen onvoldoende op die beroepsgrond kunnen reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.

3.2.    De Afdeling stelt vast dat DOEH en [appellant sub 1] bij nader stuk van 9 juni 2023 voor het eerst bij de rechtbank de beroepsgronden over stikstofdepositie en strijd met de Verordening op het gebruik van woningen als tweede woning naar voren hebben gebracht. De zitting bij de rechtbank was op 22 juni 2023. Het stuk is dertien dagen voor de zitting ingediend.

Zoals de Afdeling in de uitspraak van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:363, onder 4.6, heeft overwogen, zal bij de vraag of aan de eisen van een goede procesorde wordt voldaan, de bestuursrechter acht slaan op de procespositie van de overige partijen. Zo zullen nieuwe gronden niet worden toegelaten als de andere partij(en) te weinig tijd hebben om zich daarover inhoudelijk uit te laten, of als in een (te) laat stadium een geheel nieuw onderwerp aan de orde wordt gesteld.

De rechtbank mocht naar het oordeel van de Afdeling oordelen dat het aanvoeren van de nieuwe beroepsgronden kort voor de zitting in strijd is met de goede procesorde en dat deze gronden daarom buiten beschouwing moesten blijven. Met de gronden worden geheel nieuwe onderwerpen aan de orde gesteld. Niet valt in te zien dat DOEH en [appellant sub 1] deze beroepsgronden niet eerder hebben kunnen aanvoeren.

Het betoog slaagt niet.

Is van belang of het toegestane gebruik is te beschouwen als wonen of logies?

4.       [appellant sub 3] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat het vergunde gebruik voor arbeidsmigranten geen logies is, maar wonen. [appellant sub 3] voert aan dat het bestemmingplan geen woonfunctie toestaat. Op gronden met de bestemming "Bedrijf" is huisvesting slechts toegestaan als het om logies gaat. [appellant sub 3] wijst op uitspraken waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat arbeidsmigranten die één jaar op een perceel mogen wonen, daar wonen.

4.1.    Het college heeft voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten een omgevingsvergunning verleend. Dat dit gebruik in strijd is met de bestemming "Bedrijf" heeft het college onderkend. De vraag of het vergunde gebruik logies of wonen is, is daarom niet van belang. In de door [appellant sub 3] genoemde uitspraken gaat het om de vraag of bepaald gebruik al dan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Deze rechtsvraag ligt hier niet voor.

Het betoog slaagt niet.

Ladder voor duurzame verstedelijking

5.       DOEH en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen dat het arbeidershotel op het perceel een nieuwe stedelijke ontwikkeling is. De ruimtelijke gevolgen van het vergunde gebruik zijn volgens DOEH en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen groter dan bij een regulier hotel. Volgens [appellant sub 2] en anderen blijken de grote ruimtelijke gevolgen van de functiewijziging uit het 24-uurs toezicht dat volgens WeLiving nodig is, uit meer en andersoortige verkeersbewegingen en minder verbondenheid tussen bewoners onderling en met de omgeving.

5.1.    Op grond van artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) zijn, voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo, de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) van toepassing.

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, luidt:

"In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

5.2.    Bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling die de voorliggende omgevingsvergunning mogelijk maakt, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre de omgevingsvergunning, in vergelijking met het geldende bestemmingsplan waarvan wordt afgeweken, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte de omgevingsvergunning mogelijk maakt in vergelijking met het bestemmingsplan. Deze beoordeling heeft de rechtbank gemaakt onder 10.4, tweede alinea, en 10.5 van de uitspraak.

Het college mocht stellen dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Afdeling verwijst naar de overweging van de rechtbank onder 10.5, waarin de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld dat de toegestane oppervlakte aan gebouwen niet toeneemt. De rechtbank heeft daarbij terecht betrokken dat de functiewijziging niet leidt tot zodanig grotere ruimtelijke gevolgen voor de omgeving dat de vergunning daarom een nieuwe stedelijke ontwikkeling is.

De betogen slagen niet.

Is de huisvesting van arbeidsmigranten in strijd met de structuurvisie?

6.       DOEH en [appellant sub 1] betogen dat het college niet mocht afwijken van het bestemmingsplan, omdat het toegestane gebruik in strijd is met de Structuurvisie Groene Zoom (hierna: structuurvisie). DOEH en [appellant sub 1] betogen dat de arbeidsmigranten op het perceel wonen en wijzen op paragraaf 4.1.1 van de structuurvisie waarin staat dat wonen in het meest oostelijke deel van de Groene Zoom (deelgebied F) om milieutechnische redenen niet mogelijk is. Omdat het gebied in de structuurvisie als werklandschap is aangewezen, zijn uitsluitend winkels, kantoren of bedrijfsbebouwing toegestaan. Ook achten zij het bouwplan in strijd met de overwegingen in de structuurvisie over architectuur en geïntegreerd parkeren.

6.1.    De gronden die DOEH en [appellant sub 1] in hoger beroep over de structuurvisie hebben aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is hier gemotiveerd op ingegaan in de overwegingen onder 11.1 tot en met 11.3. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank.  Het college heeft in wat DOEH en [appellant sub 1] hebben aangevoerd over de structuurvisie geen aanleiding  hoeven zien om de gevraagde omgevingsvergunning niet te verlenen.

Het betoog slaagt niet.

Is de omgevingsvergunning verleend in strijd met een goede ruimtelijke ordening?

7.       DOEH en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen dat het college de omgevingsvergunning heeft verleend in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Volgens DOEH en [appellant sub 1] is de ruimtelijke impact van het gebruik gelijk aan de impact van wonen. Volgens DOEH en [appellant sub 1] heeft het college niet inzichtelijk gemaakt of met het arbeidershotel een acceptabel woon- en leefklimaat voor omwonenden kan worden gegarandeerd. Volgens DOEH en [appellant sub 1] heeft het college de gevolgen van gedragingen van arbeidsmigranten voor omwonenden onvoldoende bij de besluitvorming betrokken. Zij vrezen ernstige overlast van de arbeidsmigranten en vrezen voor onveilige situaties.

De in de omgeving aanwezige bedrijven worden volgens DOEH en [appellant sub 1] door het arbeidershotel beperkt in hun bedrijfsvoering.

Volgens DOEH en [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen mocht het college de omgevingsvergunning verder niet verlenen omdat het de gevolgen voor het verkeer in de omgeving onvoldoende heeft onderzocht.

[appellant sub 2] en anderen voeren aan dat het arbeidershotel tot aanzienlijk meer verkeersbewegingen en verkeersonveilige situaties zal leiden. Volgens hen heeft de rechtbank ten onrechte de extra ontsluiting van het perceel vanaf de Groene Zoomweg niet nodig gevonden. Zij wijzen erop dat er door deze ontsluiting minder verkeer zou rijden over de Fokko Kortlanglaan. De rechtbank heeft het voorschrift dat WeLiving verplicht tot het realiseren van een ontsluiting op die weg daarom ten onrechte vernietigd.

7.1     Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

  • woon- en leefklimaat

7.2     De Afdeling constateert dat de rechtbank er terecht van is uitgegaan dat het college de ruimtelijke gevolgen van een arbeidershotel op het perceel voor het woon- en leefklimaat in de omgeving bij zijn afweging heeft betrokken. In de ruimtelijke onderbouwing van het besluit staat dat er geen onevenredige aantasting is van de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de fysieke en externe veiligheid of de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Over de vraag of het college het arbeidershotel ruimtelijk aanvaardbaar heeft mogen achten, overweegt de Afdeling dat uitsluitend de feitelijke ruimtelijke gevolgen van het gebruik als arbeidershotel van belang zijn. Of dit gebruik als logies of wonen moet worden beschouwd, is voor de aanvaardbaarheid van deze gevolgen in dit geval niet van belang.

Het college stelt terecht dat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden niet onevenredig zullen zijn. Het arbeidershotel wordt voorzien van 24-uurs beheer en service en heeft faciliteiten om op het perceel te ontspannen. DOEH en [appellant sub 1] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het arbeidershotel overlast zal veroorzaken en dus ook niet dat het arbeidshotel het woon- en leefklimaat zal aantasten.

  • gevolgen bedrijfsvoering

7.3     DOEH en [appellant sub 1] hebben hun betoog dat de in de omgeving aanwezige bedrijven door het arbeidershotel onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt, niet geconcretiseerd. Het college mocht dus stellen dat deze bedrijfsvoering niet onevenredig zal worden beperkt.

  • verkeer van en naar het arbeidershotel

7.4     Het college heeft bij de verlening van de omgevingsvergunning gesteld dat de extra verkeersbewegingen eenvoudig zijn te verwerken en niet tot problemen in de verkeersafwikkeling zullen leiden.

Het perceel ligt aan de Goede Reede. Dit is een ondergeschikte weg op het bedrijventerrein waarop het perceel ligt. Deze weg sluit aan op de Fokko Kortlanglaan. De aanvraag veronderstelt dat de verkeersafwikkeling plaatsvindt via deze wegen en vervolgens via de Meerboerserf en de Groene Zoomweg.

Paragraaf 4.7.1 van de ruimtelijke onderbouwing gaat in op de verkeersgevolgen van het arbeidershotel. Daaraan ligt een onderzoek ten grondslag. Het betoog van DOEH en [appellant sub 1] dat de verkeersgevolgen niet zijn onderzocht, is dan ook onjuist.

In de ruimtelijke onderbouwing staat dat er gemiddeld maximaal 105 verkeersbewegingen per etmaal zullen zijn. Het aanliggende weggennet (Goede Reede, Fokko Kortlanglaan en Meeboerserf, Groene Zoomweg) kan dit aantal verwerken. De verkeerssituatie blijft dus veilig.

In opdracht van WeLiving is in de beroepsfase nader onderzoek verricht naar de verkeersgevolgen. In het rapport "Verkeersonderzoek logiesvoorziening arbeidsmigranten ‘Goede Reede Harderwijk’" van BVA verkeersadviezen van 23 mei 2023 (hierna: het verkeersrapport) zijn de resultaten van dat onderzoek opgenomen. Het verkeersrapport is door de rechtbank wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. De Afdeling betrekt het verkeersrapport wel in dit hoger beroep. De bestaande verkeersintensiteit op de Meerboerserf en Fokko Kortlanglaan is door verkeerstellingen onderzocht. Ook is in het verkeersrapport een berekening gemaakt van de te verwachte verkeersbewegingen. Daarbij is  een vergelijking gemaakt met hotelfuncties en kamerverhuur te verwachten verkeersbewegingen.

Het verkeersrapport bevestigt het aantal te verwachten verkeersbewegingen waarvan de ruimtelijke onderbouwing uitgaat. Volgens het verkeersrapport kunnen de bestaande wegen het verkeer eenvoudig en veilig afwikkelen. Een extra ontsluiting vanaf de Groene Zoomweg is niet nodig en ontlast de bestaande wegen maar beperkt. Een ontsluiting op de Groene Zoomweg vermindert de verkeersveiligheid door de beperkte afstand tot de rotonde Harderwijkerweg. [appellant sub 2] en anderen hebben niet geconcretiseerd dat het onderzoek niet deugdelijk is waardoor niet van de resultaten mag worden uitgegaan.

Daarom heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college geen ontsluiting op de Groene Zoomweg mocht voorschrijven.

  • conclusie goede ruimtelijke ordening

7.5     De Afdeling komt tot de slotsom dat er geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat het college de omgevingsvergunning heeft verleend in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.

De betogen slagen niet.

Is het perceel geschikt voor verblijf door arbeidsmigranten?

8.       DOEH en [appellant sub 1] betogen dat er op het perceel geen goed woon- en leefklimaat is voor de arbeidsmigranten. Het perceel is milieutechnisch ongeschikt voor bewoning. Volgens DOEH en [appellant sub 1] is de geluidsbelasting op de gevel van het pand die is gericht naar de Harderwijkerweg meer dan de toelaatbare geluidbelasting op grond van de Wet geluidhinder. Volgens DOEH en [appellant sub 1] handelt het college daarmee in strijd met de voorwaarden die in het stuk "Afwegingskader huisvesting arbeidsmigranten" aan de huisvesting worden gesteld.

8.1.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

8.2.    Blijkens haar statuten stelt DOEH zich ten doel de bescherming en verbetering van de natuur en de woon- en leefomgeving van de bewoners en dieren in de meest brede zin van het woord, voor zover woonachtig of verblijvend in het gebied Julianalaan, Horsterweg, Buiten Brinkweg, Groene Zoomweg, Horloseweg inclusief de Driehoek en Drielanden te Ermelo en Harderwijk. Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb staat eraan in de weg dat een rechtspersoon, die in rechte opkomt voor een algemeen belang, zich succesvol kan beroepen op de schending van rechtsnormen die kennelijk niet strekken tot de bescherming van de algemene belangen die zij krachtens haar statutaire doelstelling in het bijzonder behartigt. Het betoog over het woon- en leefklimaat van de arbeidsmigranten houdt geen verband met de belangen die DOEH krachtens haar statutaire doelstelling in het bijzonder behartigt.

Ook voor [appellant sub 1] geldt dat het betoog geen verband houdt met haar eigen belang, maar uitsluitend met belangen van de arbeidsmigranten. De Afdeling komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke bespreking van dit betoog.

Mocht de rechtbank alleen het voorschrift over de ontsluiting vernietigen?

9.       [appellant sub 2] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte alleen het vergunningvoorschrift over de ontsluiting op de Groene Zoomweg heeft vernietigd. Zij vinden dat de rechtbank het hele besluit had moeten vernietigen. Zij stellen dat de rechtbank, door alleen het voorschrift over de ontsluiting te vernietigen, de belangen schaadt van derden die juist wegens dit voorschrift geen beroep hebben ingesteld.

Ook menen [appellant sub 2] en anderen dat de enkele vernietiging van het voorschrift in strijd is met het verbod van reformatio in peius. Zij zijn daardoor in een ongunstiger positie komen te verkeren, omdat zij ontsluiting via de Groene Zoomweg wenselijk vinden.

9.1.    Zoals onder 7.4 is overwogen, zijn de verkeersgevolgen geen reden voor het oordeel dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend.

De rechtbank mocht volstaan met vernietiging van het voorschrift over de ontsluiting. Dat andere belanghebbenden misschien door dit voorschrift hebben afgezien van beroep maakt dit niet anders. Belanghebbenden die het niet eens zijn met de uitspraak van de rechtbank konden daartegen ingevolge artikel 8:104, eerste lid, van de Awb hoger beroep instellen.

Evenmin heeft de rechtbank in strijd met het verbod van  reformatio in peius gehandeld door alleen het voorschrift te vernietigen. Dit verbod geldt niet als een beroep van een andere partij - in dit geval WeLiving - tot een wijzing ten nadele van andere belanghebbenden leidt.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.     De hoger beroepen zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, moet worden bevestigd.

11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. N.H. van den Biggelaar en mr. M.J.M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Verheij

voorzitter

w.g. Van Heusden

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025

163-1093