Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3318 - Raad van State - 21 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:331821 juli 2025

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtEuropees Recht

Uitspraak inhoud

202503045/1/V2.

Datum uitspraak: 21 juli 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 7 mei 2025 in zaak nr. NL24.266 in het geding tussen:

appellant

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn Tijdelijke Bescherming).

Bij besluit van 22 december 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 mei 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, advocaat in Arnhem, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk terecht geoordeeld dat appellant geen ontheemde is in de zin van artikel 2, onder c, van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Appellant heeft Oekraïne namelijk niet moeten verlaten door de Russische militaire invasie, maar heeft zich daaraan voorafgaand vrijwillig in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigd. Appellant behoort evenmin tot de aangewezen groep vreemdelingen die wordt gelijkgesteld met personen die als gevolg van de invasie ontheemd zijn. Appellant heeft Oekraïne namelijk verlaten vóór de peildatum van 26 november 2021 bedoeld in artikel 3.9a, eerste lid, aanhef en onder a, van het VV 2000, in samenhang met artikel 3.1a, eerste lid, aanhef en onder e, van het Vb 2000. Appellant komt daarom niet in aanmerking voor tijdelijke bescherming.

1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Zwinkels

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2025

309-1169