Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk 3. Verblijf
Afdeling 1. Rechtmatig verblijf
Artikel 3.1a

Artikel 3.1a

Laatste versie

1. Het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft zo lang een besluit als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de richtlijn tijdelijke bescherming van kracht is, indien de vreemdeling:

a. behoort tot de specifieke groep vreemdelingen zoals omschreven in een besluit van de Raad van de Europese Unie als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de richtlijn tijdelijke bescherming; b. de echtgenoot is van de vreemdeling, bedoeld onder a, of de ongehuwde partner met wie die vreemdeling een duurzame relatie onderhoudt, en ten tijde van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het in de aanhef bedoelde besluit met die vreemdeling samenwoonde; c. het minderjarige, ongehuwde, al dan niet geadopteerde kind is van de vreemdeling, bedoeld onder a of b; d. een ander naast familielid is van de vreemdeling, bedoeld onder a, die ten tijde van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het in de aanhef bedoelde besluit volledig of grotendeels afhankelijk was van die vreemdeling en met het gezin samenwoonde, en wiens achterlating een schrijnende situatie zou vormen; of e. behoort tot de bij ministeriële regeling aan te wijzen groep vreemdelingen uit hetzelfde land of dezelfde regio als de vreemdeling, bedoeld onder a, die om dezelfde reden ontheemd zijn en die niet reeds bescherming genieten in een ander land dat partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

2. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister bepalen dat uitzetting niet achterwege blijft, indien:

a. de aanvraag met toepassing van artikel 30 van de Wet niet in behandeling is genomen; b. de vreemdeling reeds tijdelijke bescherming geniet in een ander land dat partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte; c. de vreemdeling met toepassing van de richtlijn tijdelijke bescherming wordt overgebracht naar een ander land dat partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte; d. de vreemdeling naar het land of regio van herkomst is teruggekeerd; e. ernstige redenen aanwezig zijn om aan te nemen dat de vreemdeling:

1°. een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan als omschreven in de internationale instrumenten die bepalingen inzake dergelijke misdrijven bevatten; 2°. buiten Nederland een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan alvorens hij tijdelijke bescherming verkreeg; 3°. zich schuldig heeft gemaakt aan daden die in strijd zijn met de doeleinden en beginselen van de Verenigde Naties;

f. de vreemdeling ingevolge een onherroepelijk geworden veroordeling wegens een bijzonder ernstig misdrijf een gevaar vormt voor de Nederlandse samenleving; of g. er redelijke gronden aanwezig zijn om de vreemdeling als gevaar voor de nationale veiligheid te beschouwen.

3. Bij de toepassing van het tweede lid, onderdeel e, onder 2°, wordt de ernst van de verwachte vervolging afgewogen tegen de aard van het misdrijf waarvan de vreemdeling wordt verdacht, en kunnen bijzonder wrede handelingen, ook indien deze met een vermeend politiek oogmerk zijn verricht, worden aangemerkt als ernstige, niet-politieke misdrijven. Dit geldt voor alle deelnemers aan het misdrijf, met inbegrip van hen die het misdrijf hebben uitgelokt.

4. Een besluit op grond van het tweede lid, onder e tot en met g, wordt met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel gebaseerd op het persoonlijke gedrag van de vreemdeling.

Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd

5 uitspraken gevonden
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17212 - Herhaalde asielaanvraag vlak voor uitzetting misbruik van recht - 17 september 2025

ECLI:NL:RBDHA:2025:1721217 september 2025Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak

De voorzieningenrechter oordeelt dat een opvolgende asielaanvraag, ingediend kort voor een geplande uitzetting, misbruik van recht kan zijn. Dit is het geval als er duidelijke aanwijzingen zijn dat de aanvraag enkel dient om het vertrek te frustreren, zoals het niet tijdig of onderbouwd indienen.

BestuursrechtVreemdelingenrecht, Bestuursprocesrecht
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17219 - Voorlopige voorziening afgewezen bij opvolgende asielaanvraag vlak voor uitzetting - 17 september 2025

ECLI:NL:RBDHA:2025:1721917 september 2025Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak

De voorzieningenrechter wijst een verzoek om een voorlopige voorziening af. De opvolgende asielaanvraag, ingediend kort voor de geplande uitzetting en zonder onderbouwing, wordt beschouwd als een poging om het vertrek te frustreren, zoals bedoeld in artikel 3.1 Vreemdelingenbesluit en artikel 3.49 Voorschrift Vreemdelingen.

BestuursrechtVreemdelingenrecht, Bestuursprocesrecht
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:16381 - Rechtbank Den Haag - 3 september 2025

ECLI:NL:RBDHA:2025:163813 september 2025Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
BestuursrechtVreemdelingenrecht, Bestuursprocesrecht
Internationaal PubliekrechtEuropees Recht
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3318 - Raad van State - 21 juli 2025

ECLI:NL:RVS:2025:331821 juli 2025Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
BestuursrechtVreemdelingenrecht, Bestuursprocesrecht
Internationaal PubliekrechtEuropees Recht
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13749 - Rechtbank Den Haag - 15 juli 2025

ECLI:NL:RBDHA:2025:1374915 juli 2025Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
BestuursrechtVreemdelingenrecht, Bestuursprocesrecht