Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.31472

(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),

en

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

  1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek van eiseres om aanspraak te maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG[1] (de Richtlijn). Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar verzoek. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

Procesverloop

  1. Eiseres heeft een verzoek ingediend om aanspraak te maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. De minister heeft dit verzoek met het besluit van 11 december 2023 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 16 juli 2024 (het bestreden besluit) is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit 3. In het besluit van 11 december 2023 is bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn omdat zij voor de peildatum van 26 november 2021 is vertrokken uit Oekraïne. In zijn beslissing op bezwaar heeft de minister dit besluit gehandhaafd.

3.1. De minister legt de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag aan het besluit. Eiseres heeft verklaard sinds september 2021 in Polen te hebben gewoond en gewerkt. Zij heeft ook verklaard na haar vertrek uit Oekraïne nog tweemaal[2] voor een korte periode te zijn teruggekeerd. Dit is na de peildatum. Uit de verklaringen van eiseres blijkt niet dat zij op die momenten naar Oekraïne terugkeerde om daar duurzaam te verblijven. De minister concludeert dat eiseres niet valt onder de Richtlijn omdat zij niet ontheemd is geraakt door het conflict.

Toetsingskader 4. De Richtlijn biedt minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming bij massale toestroom van ontheemden. Deze Richtlijn kan worden toegepast als het risico bestaat dat het asielsysteem de toestroom van deze ontheemden niet op een goede manier kan verwerken. Het geeft in dat geval een snelle en eenvoudige procedure waarmee vreemdelingen kunnen aantonen dat zij recht hebben op tijdelijke bescherming.[3] De toepasselijkheid van de Richtlijn is opgenomen in artikel 3.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Hierin is bepaald dat het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot gevolg heeft dat de uitzetting achterwege blijft zo lang een besluit van de Raad van de Europese Unie (de Raad) als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Richtlijn van kracht is en de vreemdeling behoort tot de specifieke groep vreemdelingen zoals omschreven in dat besluit.

4.1. Als gevolg van de inval van Rusland in Oekraïne op 24 februari 2022 werd de Europese Unie geconfronteerd met een groeiende toestroom van Oekraïense burgers en derdelanders die op dat moment al dan niet legaal in Oekraïne verbleven. De Raad heeft daarop in een uitvoeringsbesluit van 4 maart 2022 (het Uitvoeringsbesluit[4]) besloten de Richtlijn toe te passen op ontheemden uit Oekraïne.

4.2. Uit artikel 22 van het Uitvoeringsbesluit blijkt dat Oekraïense onderdanen die voor 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven tijdelijke bescherming moeten krijgen. Nederland heeft gebruik gemaakt van de optie[5] om die bescherming uit te breiden door te bepalen dat ook tijdelijke bescherming wordt toegekend aan Oekraïners die Oekraïne na 26 november 2021 zijn ontvlucht of in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Unie zijn gereisd. De uitwerking van deze keuze is opgenomen in artikel 3.9a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000). Oekraïners die vóór 27 november 2021 elders in Europa[6] verbleven vallen niet onder de Richtlijn.

Komt eiseres in aanmerking voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn? 5. Eiseres betoogt primair dat zij zich niet permanent in een ander land dan Oekraïne heeft gevestigd. Ook niet in Polen. Eiseres heeft Oekraïne in juni 2021 verlaten om in Polen te gaan werken. Zij verbleef in Polen aanvankelijk in een hostel en heeft daar later een appartement gehuurd. Zij heeft echter nog altijd een eigen woning in Oekraïne. Haar vader verblijft daar op dit moment, maar ook zij staat daar ingeschreven.[7] Als zij echt had willen verhuizen naar Polen had eiseres zich volgens de Oekraïense wet binnen 30 dagen na die verhuizing moeten uitschrijven en dat heeft zij niet gedaan. Subsidiair betoogt eiseres dat zij in de periode van 7 oktober tot 22 november 2023 is teruggekeerd naar Oekraïne. Zij heeft ook bewijzen overgelegd van haar verblijf in Oekraïne in die periode.[8] De stelling van de minister dat niet zou blijken dat ze is teruggekeerd naar Oekraïne om zich daar duurzaam te vestigen bestrijdt zij. Het feit dat zij relatief kort is teruggekeerd naar Oekraïne om haar paspoort te verlengen en haar familie te bezoeken betekent in haar visie niet dat zij niet valt onder de Richtlijn. De minister geeft een te stringente uitleg aan de Richtlijn die afbreuk doet aan het doel en nuttig effect daarvan. In de Richtlijn staat nergens dat iemand langdurig in Oekraïne moet verblijven om onder de werking daarvan te kunnen vallen. Om tijdelijke bescherming te krijgen is bepalend of iemand is vertrokken na aanvang van het conflict en eiseres is, na haar terugkeer in 2023, vertrokken na de start van het conflict.

5.1. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming omdat zij Oekraïne al vóór de peildatum van 26 november 2021[9] heeft verlaten. Uit het feit dat eiseres heeft verklaard dat zij in juni 2021 uit Oekraïne is vertrokken om in Polen te gaan werken en daar een appartement heeft gehuurd[10] blijkt dat zij in Polen heeft gewoond en gewerkt. Zij had naar het oordeel van de rechtbank daarom, vanaf dat moment, haar hoofdverblijf buiten Oekraïne. Dat eiseres haar verhuizing niet als zodanig heeft geregistreerd, maakt dit niet anders, omdat het enkele feit dat eiseres nog wel geregistreerd stond in Oekraïne, terwijl ze daar niet feitelijk verbleef, onvoldoende is om aan te nemen dat zij daar nog altijd duurzaam woonachtig was ten tijde van het uitbreken van de oorlog. Die enkele registratie maakt immers de feitelijke situatie niet anders. Haar primaire standpunt slaagt dus niet.

5.1.1. Ook haar subsidiaire standpunt slaagt niet. Eiseres is niet ontheemd geraakt na haar terugkeer naar Oekraïne in de periode van 7 oktober tot 22 november 2023. Immers, die terugkeer is na de peildatum en na de in artikel 3.9a, eerste lid, onder a, van het VV 2000 genoemde periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022. Het verandert dus niets aan het feit dat eiseres voor de peildatum uit Oekraïne is vertrokken. Bovendien blijkt uit haar verklaringen niet dat eiseres is teruggekeerd naar Oekraïne om zich daar duurzaam te vestigen. Zij ging terug naar Oekraïne om haar ouders te bezoeken en een nieuw paspoort aan te vragen omdat zij het oude was verloren.[11] Eiseres is dus niet ontheemd geraakt als gevolg van de militaire invasie door Russische strijdkrachten.[12] Zij voldoet dus niet aan de criteria om in aanmerking te komen voor tijdelijke bescherming.[13] De beroepsgrond slaagt niet.

Had de minister onderzoek moeten doen naar de tijdelijke bescherming in Duitsland? 6. Eiseres betoogt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat de minister ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar het feit dat zij tijdelijke bescherming heeft gekregen in Duitsland. Hieruit blijkt dat zij volgens Duitsland wel uit Oekraïne is vertrokken als gevolg van de inval van Rusland in Oekraïne. Eiseres meent dan ook dat de minister niet zonder nadere onderbouwing de tijdelijke bescherming in Nederland kan afwijzen. Hij had, om die nadere onderbouwing te kunnen geven, nader onderzoek moeten doen naar de voorwaarden voor toekenning in Duitsland en de elementen die daartoe hebben geleid. Om dat onderzoek mogelijk te maken had de minister informatie moeten uitwisselen met Duitsland. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 18 juni 2024.[14] Dit arrest gaat weliswaar over een asielaanvraag en niet over tijdelijke bescherming, maar het moet naar analogie worden toegepast omdat unierechtelijke begrippen door het Hof van Justitie doorgaans voor verschillende richtlijnen hetzelfde worden uitgelegd. Uit een ander arrest van het Hof van Justitie, dat van 27 februari 2025[15], volgt dat een beoordeling door een andere lidstaat niet automatisch moet leiden tot een niet-ontvankelijkheid van een nieuw verzoek. Ook daarom neemt eiseres aan dat de minister gehouden was tot het doen van nader onderzoek naar haar status in Duitsland.

6.1. De minister stelt zich op het standpunt dat het voor zijn beoordeling niet relevant is dat eiseres nadat zij zich in Polen had gevestigd naar Duitsland is vertrokken. Het is voor de beoordeling enkel relevant dat zij zich voor de peildatum buiten Oekraïne heeft gevestigd en pas na die peildatum weer kortstondig naar dat land is teruggekeerd. Het betoog van eiseres over haar tijdelijke bescherming in Duitsland is ook niet onderbouwd. Het document dat zij heeft overgelegd toont aan dat zij een verblijfsstatus had in Duitsland, maar toont niet aan dat zij tijdelijke bescherming had op grond van de Richtlijn. Dat wat volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 18 juni 2024 speelt hier niet. Dat is van toepassing op situatie van asielzoekers en niet op die van personen die tijdelijke bescherming vragen onder de Richtlijn.

6.2. De rechtbank oordeelt dat uit de uitspraak van het Hof van Justitie van 18 juni 2024 niet volgt dat de minister de informatie over de (gestelde) tijdelijke beschermingsstatus in Duitsland op moest vragen. Zij stelt vast dat daaruit wel volgt dat, als de vreemdeling stelt en onderbouwt dat hij in een andere lidstaat een vluchtelingenstatus heeft, de minister in een asielprocedure gehouden is die andere lidstaat te informeren en met die lidstaat informatie uit te wisselen om na te gaan of hij op basis van die informatie tot eenzelfde conclusie komt. Voor een toepassing naar analogie in deze procedure, zoals eiseres beoogt, is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte. De Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit voorzien in een snelle en eenvoudige procedure waarmee vreemdelingen kunnen aantonen dat zij aanspraak hebben op tijdelijke bescherming.[16] Personen die bescherming vragen moeten zelf kunnen aantonen dat zij voldoen aan de criteria en de daarvoor relevante documenten overleggen. Kunnen zij dat niet, dan moeten de lidstaten hen doorverwijzen naar de toepasselijke procedure.[17] Op deze wijze wordt voorkomen dat de beoordeling van een aanspraak op tijdelijke bescherming het karakter krijgt van een complexe en uitgebreide beoordeling. Dat zou het nuttig effect ontnemen aan de Richtlijn, die juist beoogt lidstaten bij massale instroom te ontlasten.[18]

6.2.1. Ook dat wat volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 27 februari 2025 impliceert niet dat de minister gehouden was informatie op te vragen over de (gestelde) tijdelijke beschermingsstatus in Duitsland. Uit dat arrest volgt dat een aanvraag voor tijdelijke bescherming niet zonder meer niet-ontvankelijk verklaard mag worden als blijkt dat de aanvrager al in een ander land tijdelijke bescherming heeft aangevraagd, maar dat nog niet heeft verkregen.[19] Het vereist niet dat onderzoek wordt gedaan naar de lopende procedure in die andere lidstaat, maar het vereist dat de minister zelf inhoudelijk beoordeelt of eiseres in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. En die beoordeling heeft de minister hier gemaakt. Er is getoetst aan de criteria uit artikel 3.9a van het VV 2000 en geconcludeerd dat eiseres daaraan niet voldoet. De beroepsgrond slaagt niet.

Kan eiseres alsnog onder de werking van de Richtlijn vallen op grond van het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en/of het recht op respect voor gezinsleven? 7. Eiseres betoogt dat de minister op grond van het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel een kenbare belangenafweging had moeten maken waarin haar specifieke persoonlijke belangen zijn betrokken. Eiseres voert daartoe aan dat zij belang heeft bij het verkrijgen van tijdelijke bescherming omdat zij dan mag werken op grond van artikel 12 van de Richtlijn. Zij kan dan zichzelf en haar familieleden in Oekraïne onderhouden. Dit volgt volgens eiseres uit de uitspraak van het Hof van Justitie van 14 januari 2021[20], waarin het Hof zich heeft uitgesproken over het recht op arbeid voor asielzoekers. Ook voert eiseres aan dat zij er belang bij heeft niet te worden overgeplaatst naar een noodopvanglocatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. omdat deze opvanglocaties niet aan de minimale normen voldoen. Dit volgt uit een uitspraak van deze rechtbank van 6 oktober 2022.[21] Voorts betoogt eiseres dat het feit dat zij als gevolg van het bestreden besluit het risico loopt te worden overgeplaatst naar een andere opvanglocatie in strijd is met haar recht op respect voor gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het EU Handvest. Bij een overplaatsing zal zij worden gescheiden van haar partner die nu bij haar in de opvang verblijft. Dat de rechten die volgen uit artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het EU Handvest ook door de Richtlijn moeten worden geëerbiedigd volgt volgens eiseres uit overweging 24 van de preambule bij het Uitvoeringsbesluit.

7.1. De rechtbank stelt vast dat eiseres als gevolg van het bestreden besluit niet langer gebruik kan maken van de rechten die gelden voor personen die recht hebben op tijdelijke bescherming omdat daarin is bepaald dat zij geen recht heeft op tijdelijke bescherming. Zij heeft dan niet langer recht op verblijf in de gemeentelijke opvang onder de GOO[22] of op het verrichten van arbeid op grond van artikel 12 van de Richtlijn. Dit betekent niet dat eiseres terug moet naar Oekraïne of dat zij geen recht meer heeft op opvang. Het bestreden besluit is geen terugkeerbesluit. Eiseres mag de uitkomst van haar asielprocedure afwachten in Nederland en zij heeft recht op, onder meer, opvang. Ook mag zij als asielzoeker, onder bepaalde voorwaarden, arbeid verrichten. Dat eiseres liever gebruik wil (blijven) maken van de rechten die gelden voor tijdelijk beschermden en twijfelt aan de kwaliteit van de noodopvang, maakt niet dat het besluit onevenredig is of een overplaatsing in strijd zou zijn met haar recht op respect voor gezinsleven. Het leidt er ook niet toe dat eiseres alsnog onder de werking van de Richtlijn zou moeten vallen.[23]

7.1.1. Dit volgt ook niet uit overweging 24 van de preambule van het Uitvoeringsbesluit. Hierin is slechts bepaald dat dat besluit de grondrechten eerbiedigt en de beginselen in acht neemt die worden erkend door het EU Handvest. Dit betekent dat de bepalingen die daarin zijn opgenomen en de criteria op grond waarvan wordt bepaald of iemand tijdelijke bescherming moet krijgen niet in strijd zijn met die rechten en beginselen. Het geeft geen verplichting om een besluit over tijdelijke bescherming te toetsen aan die rechten en beginselen om te beoordelen of iemand die niet voldoet aan de criteria alsnog tijdelijke bescherming zou moeten krijgen of dat aan die persoon rechten zouden moeten worden toegekend die gelden voor tijdelijk beschermden. Tijdelijke bescherming (en de rechten die voor hen gelden) wordt alleen toegekend aan die personen die vallen onder de in de regeling aangewezen groep.[24] Dit past ook bij het doel van de Richtlijn: het bieden van een snelle en eenvoudige procedure om vast stellen of iemand die ontheemd is geraakt als gevolg van het gewapende conflict in Oekraïne recht heeft op tijdelijke bescherming. Personen die niet kunnen aantonen dat zij onder de regeling vallen moeten door de minister worden doorverwezen naar de toepasselijke procedure.[25] In die procedure zal een integrale toets plaatsvinden van alle relevante omstandigheden die een rol kunnen speken bij de beoordeling van de aanvraag. Daarin zullen ook de persoonlijke en individuele belangen van eiseres worden betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de minister de aanvraag om tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van der Lee, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.

Ter zitting heeft eiseres benadrukt dat zij eenmaal is teruggekeerd. De rechtbank volgt dat.

Rb. Den Haag, zp. Arnhem 23 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:22138.

Uitvoeringsbesluit EU 2022/382 van 4 maart 2022.

Die wordt geboden door artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit.

Buiten Nederland, zie artikel 3.9a, eerste lid onder b van het VV 2000.

Daar heeft zij ook een bewijs van overgelegd.

Eiseres heeft een vervoerbewijs met haar naam erop waaruit blijkt dat zij op 23 november 2023 naar Oekraïne is gereisd, bonnetjes van de supermarkt en de drogisterij in Oekraïne van 4 en 11 november 2023 en haar paspoort die zij op 1 november 2023 in persoon heeft opgehaald.

En dat zij dus ook vóór 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie is gereisd.

Dat was haar doel, zie p. 1 en 2 van het verslag van de hoorzitting van 5 juni 2024.

Dat was haar doel, zie p. 2 van het verslag van de hoorzitting van 5 juni 2024.

Ook Rb. Den Haag, zp. Arnhem 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10438, r.o. 4.1.3.

ABRvS 28 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1351, r.o. 1.

HvJEU van 18 juni 2024, ECLI:EU:C:2024:524.

HvJEU van 27 februari 2025, ECLI:EU:C:2025:133.

Rb. Den Haag, zp. Arnhem 23 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:22138, r.o. 5.1.

Uitvoeringsbesluit EU 2022/382 van 4 maart 2022, overweging 12 van de preambule.

Rb. Den Haag, zp. Arnhem 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10438, r.o. 4.3.1.

HvJEU van 27 februari 2025, ECLI:EU:C:2025:133, r.o. 29.

HvJEU van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:11.

Rb. Den Haag, 6 oktober 2022, ECLI:RBDHA:2022:10210.

Gemeentelijke opvang Oekraïense ontheemden.

Ook Rb. Den Haag, zp. Groningen 6 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1243, r.o. 9.2.

ABRvS 28 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1351.

Dit volgt uit artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit EU 2022/382 van 4 maart 2022.


Voetnoten

Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.

Ter zitting heeft eiseres benadrukt dat zij eenmaal is teruggekeerd. De rechtbank volgt dat.

Rb. Den Haag, zp. Arnhem 23 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:22138.

Uitvoeringsbesluit EU 2022/382 van 4 maart 2022.

Die wordt geboden door artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit.

Buiten Nederland, zie artikel 3.9a, eerste lid onder b van het VV 2000.

Daar heeft zij ook een bewijs van overgelegd.

Eiseres heeft een vervoerbewijs met haar naam erop waaruit blijkt dat zij op 23 november 2023 naar Oekraïne is gereisd, bonnetjes van de supermarkt en de drogisterij in Oekraïne van 4 en 11 november 2023 en haar paspoort die zij op 1 november 2023 in persoon heeft opgehaald.

En dat zij dus ook vóór 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie is gereisd.

Dat was haar doel, zie p. 1 en 2 van het verslag van de hoorzitting van 5 juni 2024.

Dat was haar doel, zie p. 2 van het verslag van de hoorzitting van 5 juni 2024.

Ook Rb. Den Haag, zp. Arnhem 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10438, r.o. 4.1.3.

ABRvS 28 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1351, r.o. 1.

HvJEU van 18 juni 2024, ECLI:EU:C:2024:524.

HvJEU van 27 februari 2025, ECLI:EU:C:2025:133.

Rb. Den Haag, zp. Arnhem 23 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:22138, r.o. 5.1.

Uitvoeringsbesluit EU 2022/382 van 4 maart 2022, overweging 12 van de preambule.

Rb. Den Haag, zp. Arnhem 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10438, r.o. 4.3.1.

HvJEU van 27 februari 2025, ECLI:EU:C:2025:133, r.o. 29.

HvJEU van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:11.

Rb. Den Haag, 6 oktober 2022, ECLI:RBDHA:2022:10210.

Gemeentelijke opvang Oekraïense ontheemden.

Ook Rb. Den Haag, zp. Groningen 6 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1243, r.o. 9.2.

ABRvS 28 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1351.

Dit volgt uit artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit EU 2022/382 van 4 maart 2022.