ECLI:NL:RBDHA:2025:13749 - Rechtbank Den Haag - 15 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31472
(gemachtigde: mr. R.H.T. van Boxmeer),
en
(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek van eiseres om aanspraak te maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG
[1] (de Richtlijn). Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar verzoek. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
Procesverloop
- Eiseres heeft een verzoek ingediend om aanspraak te maken op tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn. De minister heeft dit verzoek met het besluit van 11 december 2023 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 16 juli 2024 (het bestreden besluit) is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
Het bestreden besluit 3. In het besluit van 11 december 2023 is bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn omdat zij voor de peildatum van 26 november 2021 is vertrokken uit Oekraïne. In zijn beslissing op bezwaar heeft de minister dit besluit gehandhaafd.
3.1. De minister legt de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag aan het besluit. Eiseres heeft verklaard sinds september 2021 in Polen te hebben gewoond en gewerkt. Zij heeft ook verklaard na haar vertrek uit Oekraïne nog tweemaal
Toetsingskader
4. De Richtlijn biedt minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming bij massale toestroom van ontheemden. Deze Richtlijn kan worden toegepast als het risico bestaat dat het asielsysteem de toestroom van deze ontheemden niet op een goede manier kan verwerken. Het geeft in dat geval een snelle en eenvoudige procedure waarmee vreemdelingen kunnen aantonen dat zij recht hebben op tijdelijke bescherming.
4.1. Als gevolg van de inval van Rusland in Oekraïne op 24 februari 2022 werd de Europese Unie geconfronteerd met een groeiende toestroom van Oekraïense burgers en derdelanders die op dat moment al dan niet legaal in Oekraïne verbleven. De Raad heeft daarop in een uitvoeringsbesluit van 4 maart 2022 (het Uitvoeringsbesluit
4.2. Uit artikel 22 van het Uitvoeringsbesluit blijkt dat Oekraïense onderdanen die voor 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven tijdelijke bescherming moeten krijgen. Nederland heeft gebruik gemaakt van de optie
Komt eiseres in aanmerking voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn?
5. Eiseres betoogt primair dat zij zich niet permanent in een ander land dan Oekraïne heeft gevestigd. Ook niet in Polen. Eiseres heeft Oekraïne in juni 2021 verlaten om in Polen te gaan werken. Zij verbleef in Polen aanvankelijk in een hostel en heeft daar later een appartement gehuurd. Zij heeft echter nog altijd een eigen woning in Oekraïne. Haar vader verblijft daar op dit moment, maar ook zij staat daar ingeschreven.
5.1. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming omdat zij Oekraïne al vóór de peildatum van 26 november 2021
5.1.1. Ook haar subsidiaire standpunt slaagt niet. Eiseres is niet ontheemd geraakt na haar terugkeer naar Oekraïne in de periode van 7 oktober tot 22 november 2023. Immers, die terugkeer is na de peildatum en na de in artikel 3.9a, eerste lid, onder a, van het VV 2000 genoemde periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022. Het verandert dus niets aan het feit dat eiseres voor de peildatum uit Oekraïne is vertrokken. Bovendien blijkt uit haar verklaringen niet dat eiseres is teruggekeerd naar Oekraïne om zich daar duurzaam te vestigen. Zij ging terug naar Oekraïne om haar ouders te bezoeken en een nieuw paspoort aan te vragen omdat zij het oude was verloren.
Had de minister onderzoek moeten doen naar de tijdelijke bescherming in Duitsland?
6. Eiseres betoogt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat de minister ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar het feit dat zij tijdelijke bescherming heeft gekregen in Duitsland. Hieruit blijkt dat zij volgens Duitsland wel uit Oekraïne is vertrokken als gevolg van de inval van Rusland in Oekraïne. Eiseres meent dan ook dat de minister niet zonder nadere onderbouwing de tijdelijke bescherming in Nederland kan afwijzen. Hij had, om die nadere onderbouwing te kunnen geven, nader onderzoek moeten doen naar de voorwaarden voor toekenning in Duitsland en de elementen die daartoe hebben geleid. Om dat onderzoek mogelijk te maken had de minister informatie moeten uitwisselen met Duitsland. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 18 juni 2024.
6.1. De minister stelt zich op het standpunt dat het voor zijn beoordeling niet relevant is dat eiseres nadat zij zich in Polen had gevestigd naar Duitsland is vertrokken. Het is voor de beoordeling enkel relevant dat zij zich voor de peildatum buiten Oekraïne heeft gevestigd en pas na die peildatum weer kortstondig naar dat land is teruggekeerd. Het betoog van eiseres over haar tijdelijke bescherming in Duitsland is ook niet onderbouwd. Het document dat zij heeft overgelegd toont aan dat zij een verblijfsstatus had in Duitsland, maar toont niet aan dat zij tijdelijke bescherming had op grond van de Richtlijn. Dat wat volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 18 juni 2024 speelt hier niet. Dat is van toepassing op situatie van asielzoekers en niet op die van personen die tijdelijke bescherming vragen onder de Richtlijn.
6.2. De rechtbank oordeelt dat uit de uitspraak van het Hof van Justitie van 18 juni 2024 niet volgt dat de minister de informatie over de (gestelde) tijdelijke beschermingsstatus in Duitsland op moest vragen. Zij stelt vast dat daaruit wel volgt dat, als de vreemdeling stelt en onderbouwt dat hij in een andere lidstaat een vluchtelingenstatus heeft, de minister in een asielprocedure gehouden is die andere lidstaat te informeren en met die lidstaat informatie uit te wisselen om na te gaan of hij op basis van die informatie tot eenzelfde conclusie komt. Voor een toepassing naar analogie in deze procedure, zoals eiseres beoogt, is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte. De Richtlijn en het Uitvoeringsbesluit voorzien in een snelle en eenvoudige procedure waarmee vreemdelingen kunnen aantonen dat zij aanspraak hebben op tijdelijke bescherming.
6.2.1. Ook dat wat volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 27 februari 2025 impliceert niet dat de minister gehouden was informatie op te vragen over de (gestelde) tijdelijke beschermingsstatus in Duitsland. Uit dat arrest volgt dat een aanvraag voor tijdelijke bescherming niet zonder meer niet-ontvankelijk verklaard mag worden als blijkt dat de aanvrager al in een ander land tijdelijke bescherming heeft aangevraagd, maar dat nog niet heeft verkregen.
Kan eiseres alsnog onder de werking van de Richtlijn vallen op grond van het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en/of het recht op respect voor gezinsleven?
7. Eiseres betoogt dat de minister op grond van het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel een kenbare belangenafweging had moeten maken waarin haar specifieke persoonlijke belangen zijn betrokken. Eiseres voert daartoe aan dat zij belang heeft bij het verkrijgen van tijdelijke bescherming omdat zij dan mag werken op grond van artikel 12 van de Richtlijn. Zij kan dan zichzelf en haar familieleden in Oekraïne onderhouden. Dit volgt volgens eiseres uit de uitspraak van het Hof van Justitie van 14 januari 2021
7.1. De rechtbank stelt vast dat eiseres als gevolg van het bestreden besluit niet langer gebruik kan maken van de rechten die gelden voor personen die recht hebben op tijdelijke bescherming omdat daarin is bepaald dat zij geen recht heeft op tijdelijke bescherming. Zij heeft dan niet langer recht op verblijf in de gemeentelijke opvang onder de GOO
7.1.1. Dit volgt ook niet uit overweging 24 van de preambule van het Uitvoeringsbesluit. Hierin is slechts bepaald dat dat besluit de grondrechten eerbiedigt en de beginselen in acht neemt die worden erkend door het EU Handvest. Dit betekent dat de bepalingen die daarin zijn opgenomen en de criteria op grond waarvan wordt bepaald of iemand tijdelijke bescherming moet krijgen niet in strijd zijn met die rechten en beginselen. Het geeft geen verplichting om een besluit over tijdelijke bescherming te toetsen aan die rechten en beginselen om te beoordelen of iemand die niet voldoet aan de criteria alsnog tijdelijke bescherming zou moeten krijgen of dat aan die persoon rechten zouden moeten worden toegekend die gelden voor tijdelijk beschermden. Tijdelijke bescherming (en de rechten die voor hen gelden) wordt alleen toegekend aan die personen die vallen onder de in de regeling aangewezen groep.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de minister de aanvraag om tijdelijke bescherming als bedoeld in de Richtlijn terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van der Lee, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
Ter zitting heeft eiseres benadrukt dat zij eenmaal is teruggekeerd. De rechtbank volgt dat.
Rb. Den Haag, zp. Arnhem 23 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:22138.
Uitvoeringsbesluit EU 2022/382 van 4 maart 2022.
Die wordt geboden door artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit.
Buiten Nederland, zie artikel 3.9a, eerste lid onder b van het VV 2000.
Daar heeft zij ook een bewijs van overgelegd.
Eiseres heeft een vervoerbewijs met haar naam erop waaruit blijkt dat zij op 23 november 2023 naar Oekraïne is gereisd, bonnetjes van de supermarkt en de drogisterij in Oekraïne van 4 en 11 november 2023 en haar paspoort die zij op 1 november 2023 in persoon heeft opgehaald.
En dat zij dus ook vóór 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Europese Unie is gereisd.
Dat was haar doel, zie p. 1 en 2 van het verslag van de hoorzitting van 5 juni 2024.
Dat was haar doel, zie p. 2 van het verslag van de hoorzitting van 5 juni 2024.
Ook Rb. Den Haag, zp. Arnhem 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10438, r.o. 4.1.3.
ABRvS 28 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1351, r.o. 1.
HvJEU van 18 juni 2024, ECLI:EU:C:2024:524.
HvJEU van 27 februari 2025, ECLI:EU:C:2025:133.
Rb. Den Haag, zp. Arnhem 23 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:22138, r.o. 5.1.
Uitvoeringsbesluit EU 2022/382 van 4 maart 2022, overweging 12 van de preambule.
Rb. Den Haag, zp. Arnhem 4 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10438, r.o. 4.3.1.
HvJEU van 27 februari 2025, ECLI:EU:C:2025:133, r.o. 29.
HvJEU van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:11.
Rb. Den Haag, 6 oktober 2022, ECLI:RBDHA:2022:10210.
Gemeentelijke opvang Oekraïense ontheemden.
Ook Rb. Den Haag, zp. Groningen 6 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1243, r.o. 9.2.
ABRvS 28 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1351.
Dit volgt uit artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit EU 2022/382 van 4 maart 2022.