ECLI:NL:RBDHA:2025:16381 - Rechtbank Den Haag - 3 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48166
(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen)
en
de minister van Asiel en Migratie,
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet (langer) verlenen van tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB).
[2] Dit doet zij aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Procesverloop
- Eiser heeft zich op 6 juni 2022 ingeschreven in de gemeente Pekela en aanspraak gemaakt op tijdelijke bescherming op grond van de RTB. Op 23 augustus 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft op enig moment de Oekraïneopvang verlaten en is met ingang van 13 februari 2023 uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP). Op 11 juni 2024 heeft eiser zich in de gemeente Haren opnieuw laten inschrijven in de BRP. De minister heeft deze inschrijving opgevat als een nieuwe aanspraak op tijdelijke bescherming op grond van de RTB. De minister heeft bij besluit van 12 (of 15) juli 2024 bepaald dat eiser geen recht meer heeft op tijdelijke bescherming omdat hij met ingang van 12 april 2023 is uitgeschreven uit de BRP. Tevens is bepaald dat eiser geen nieuwe aanspraak op tijdelijke bescherming in Nederland kan maken omdat de facultatieve bepaling uit de RTB niet langer wordt toegepast. De bevriezingsmaatregel is niet van toepassing en aan eiser is een terugkeerbesluit opgelegd.
2.1. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Met het bestreden besluit van 11 november 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven, met dien verstande dat de einddatum van de aanspraak op tijdelijke bescherming is bepaald op 13 februari 2023. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
2.2. Bij uitspraak van 4 maart 2025
2.3. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4. De rechtbank heeft het beroep op 17 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.
Overwegingen
Juridisch kader
- Naar aanleiding van de Russische invasie in Oekraïne op 24 februari 2022 heeft de Raad van de Europese Unie met het Uitvoeringsbesluit 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit)
[4] op 4 maart 2022 de RTB in werking gesteld.
3.1. In artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat het besluit (en daarmee de RTB) van toepassing is op de volgende categorieën personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie van Oekraïne: a. Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven; b. staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten; c. gezinsleden van de in punten a. en b. genoemde personen.
3.2. In artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat de lidstaten het besluit of passende bescherming uit hoofde van hun eigen nationale recht toepassen op staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij vóór 24 februari 2022 legaal in Oekraïne verbleven op basis van een geldige permanente verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven, en die niet in staat zijn in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong terug te keren.
3.3. Naast deze aangewezen categorieën van personen biedt artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit de mogelijkheid aan de lidstaten om overeenkomstig artikel 7 van de RTB het Uitvoeringsbesluit ook toe te passen op andere personen, onder wie staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne, die legaal in Oekraïne verbleven en die niet in veilige en duurzame omstandigheden naar hun land of regio van oorsprong kunnen terugkeren.
3.4. In Nederland is de RTB in 2005 geïmplementeerd.
3.5. In een Kamerbrief van 30 maart 2022 heeft de minister toegelicht hoe hij de RTB en het Uitvoeringsbesluit in Nederland op de ontheemden uit Oekraïne zal toepassen.
3.6. De minister heeft op 18 juli 2022 opnieuw een Kamerbrief gestuurd, waarin staat dat de tijdelijke bescherming van de facultatieve groep zal worden beëindigd.
3.7. Als uitwerking van de hiervoor genoemde Kamerbrieven heeft de minister op 17 augustus 2022 het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) gewijzigd en daarin een nieuw artikel 3.9a gevoegd.
3.8. De minister heeft op 10 februari 2023 opnieuw een Kamerbrief gestuurd, waarin hij zijn besluit heeft toegelicht dat de tijdelijke bescherming van de facultatieve groep niet eindigt op 4 maart 2023, maar op 4 september 2023.
3.9. Op 2 september 2023 heeft de minister wederom een Kamerbrief gestuurd, met daarbij een afschrift van het bericht aan de Nederlandse gemeenten naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (de Afdeling) van 1 september 2023.
Besluit
- De minister stelt zich op het standpunt dat de inschrijving van 11 juni 2024 in de BRP van de gemeente Haren dient te worden gezien als een nieuw verzoek van eiser om in Nederland mogen te verblijven onder de RTB. De minister meent echter dat eiser niet valt onder de doelgroep die op grond van de RBT tijdelijke bescherming kan krijgen, omdat hij geen permanente verblijfsvergunning had in Oekraïne. De tijdelijke bescherming die eiser eerder in Nederland had is beëindigd met de uitschrijving van eiser uit de BRP van de gemeente Pekela op 13 februari 2023. De minister stelt dat inschrijving in de BRP een voorwaarde is voor het verkrijgen van tijdelijke bescherming. Verder stelt de minister dat eiser niet in aanmerking komt voor de bevriezingsmaatregel als bedoeld in de Kamerbrief van de minister van 25 april 2024
[13] omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden dat hij tussen 13 februari 2023 en 11 juni 2024 in Nederland ingeschreven stond en ook niet op 4 mei 2024. Het besluit geldt als een terugkeerbesluit.
Gronden
- Eiser heeft aangevoerd dat hij zich op 13 februari 2023 heeft laten uitschrijven uit de BRP omdat hij meende niet langer in de opvang van de gemeente Pekela te mogen verblijven. Hij heeft geen afstand willen doen van zijn tijdelijke bescherming en heeft Nederland na zijn uitschrijving ook niet verlaten. Hij meent dan ook nog steeds onder de bescherming van de RTB te vallen. Zijn inschrijving in de BRP op 11 juni 2024 was uitsluitend bedoeld om weer voor voorzieningen in aanmerking te komen. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat zijn verblijfstitel op grond van de RTB een verblijfsvergunning zou moeten zijn. In dat kader verwijst hij naar de Spaanse taalversie van de RTB waaruit zou blijken dat een verblijfsvergunning wordt verstrekt. Nederland heeft de RTB niet correct geïmplementeerd door, op grond van de asielaanvraag, procedureel verblijfsrecht te verlenen. Voorts stelt eiser dat tijdelijke bescherming moet worden geboden aan iedere ontheemde die legaal in Oekraïne verbleef op basis van een geldige verblijfsvergunning, ongeacht of dit een tijdelijke of permanente vergunning was, in welk kader eiser verwijst naar de Hongaarse taalversie van de RTB. Dit zou ook maken dat de einddatum van eisers tijdelijke bescherming dient te worden vastgesteld op 4 maart 2026 omdat hij onder de verlengingsregeling
[14] valt. Verder is eiser van mening dat hij onder de bevriezingsmaatregel van 20 december 2024 valt en dat de minister geen terugkeerbesluit had mogen nemen omdat hij tijdelijke bescherming heeft tot 4 maart 2026.
De beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet (meer) in aanmerking komt voor de voorzieningen waarop eiser recht zou hebben als hij onder de bescherming van RTB zou vallen. Hoewel de minister ten onrechte meent dat de uitschrijving van eiser uit de BRP van de gemeente Pekela valt aan te merken als beëindiging van eisers beroep op de tijdelijke bescherming van de RTB - de inschrijving in de BRP is nodig om aanspraak te kunnen maken op de voorzieningen, maar is geen voorwaarde om in aanmerking te komen voor tijdelijke bescherming op grond van de RTB - betekent dat niet dat eiser, toen hij zich opnieuw meldde door inschrijving in de BRP op 11 juni 2024, weer beroep kon doen op tijdelijke bescherming en/of aanspraak kon maken op de voorzieningen. De tijdelijke bescherming van de facultatieve groep is immers op 4 maart 2024 geëindigd.
[15] De rechtbank zal dit gebrek in de motivering - dat het recht op tijdelijke bescherming op grond van de RTB met de uitschrijving uit de BRP op 13 februari 2023 is beëindigd - met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren omdat zij van oordeel is dat eiser niet is benadeeld. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
6.1 Het standpunt van eiser dat hem, gezien de verschillen in de diverse taalversies van de RTB, ten onrechte een verblijfstitel op grond van procedureel rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is verleend in plaats van een verblijfsvergunning, volgt de rechtbank niet. Zoals de minister in het bestreden besluit terecht opmerkt volgt uit alle taalversies van de RTB dat onder verblijfstitel wordt verstaan een “vergunning of toestemming, op grond waarvan het een onderdaan van een derde land is toegestaan op het grondgebied van die lidstaat te verblijven.” Deze terminologie sluit tevens aan bij artikel 9, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, die is geïmplementeerd in artikel 8, onder f, van de Vw. De verwijzing van eiser naar de Spaanse taalversie van de RTB maakt dit niet anders.
6.2. Voor zover eiser stelt dat de tijdelijke bescherming niet geëindigd is op 4 maart 2024 omdat de tijdelijke bescherming op grond van de RTB en het Uitvoeringsbesluit moet worden geboden aan elke onderdaan van een ander derde land dan Oekraïne die legaal in Oekraïne verbleef, ongeacht of het ging om een tijdelijke of permanente verblijfsvergunning, overweegt de rechtbank dat deze stelling evenmin doel treft. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 17 januari 2024 in de overwegingen 5 tot en met 7.1 de achtergrond van de RTB, het Uitvoeringsbesluit en de toepassing hiervan in Nederland uiteengezet. Kort gezegd komt het erop neer dat bescherming moet worden geboden aan Oekraïense onderdanen, staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne met een asielstatus in Oekraïne, en de gezinsleden van deze personen. Hetzelfde geldt voor staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne met een permanente verblijfsvergunning in Oekraïne. Nederland heeft verder de facultatieve bepaling in artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit toegepast om onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne (met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne) tijdelijke bescherming te verlenen. Dat de onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne op grond van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit reeds in aanmerking zouden komen voor tijdelijke bescherming, is niet gebleken. Dat in de Hongaarse taalversie van de RTB en het Uitvoeringsbesluit niet gesproken wordt over tijdelijke verblijfsvergunning laat zich verklaren door de toelichting die de minister daarvoor heeft gegeven, te weten dat in Hongarije geen gebruik is gemaakt van de facultatieve bepaling en (mogelijk) ruimere toepassing aan de regelingen heeft gegeven door de tijdelijke bescherming uit te breiden tot andere groepen ontheemden dan de aangewezen categorieën. Ook de enkele stelling van eiser dat zijn verblijfsrecht van dusdanig duurzame aard is dat hij als een Oekraïense ontheemde (in de zin van de RTB) aangemerkt moet worden slaagt niet.
6.3. Voor zover eiser stelt dat hij na 4 maart 2024 recht had op voorzieningen omdat hij onder de bevriezingsmaatregel valt, heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen beroep kan doen deze maatregel. De bevriezingsmaatregel gold immers als aan de volgende voorwaarden werd voldaan, te weten de tijdelijke bescherming van de onderdaan van een ander derde land dan Oekraïne is geëindigd op 4 maart 2024 en de onderdaan van een ander derde land dan Oekraïne staat ingeschreven bij de gemeente in de BRP. Is de onderdaan van een ander derde land dan Oekraïne na 4 maart 2024 uitgeschreven, dat moet hij de gemeente voor 4 mei 2024 hebben laten weten dat hij zich opnieuw wil inschrijven. Het maakt dan niet uit als de gemeente de onderdaan van een andere derde land dan Oekraïne pas na 4 mei 2024 weer inschrijft, aldus de maatregel. Niet in geschil is dat eiser op 13 februari 2023 is uitgeschreven uit de BRP en zich pas op 11 juni 2024 weer bij een gemeente heeft gemeld, waarbij niet is aangetoond dat eiser zich voor 4 mei 2024 heeft gemeld bij de gemeente om zich te laten inschrijven. Gesteld noch gebleken is dat eiser in de periode van 13 februari 2023 tot 4 maart 2024 op enigerlei wijze aanspraak heeft willen maken op de voorzieningen voortvloeiend uit het recht op tijdelijke bescherming op grond van de RTB. Gelet hierop heeft de minister de inschrijving van eiser in de BRP van de gemeente Haren op 11 juni 2024 mogen aanmerken als een (hernieuwde) aanspraak op (tijdelijke bescherming en) de voorzieningen en deze aanvraag mogen afwijzen omdat eiser niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te kunnen komen voor de (tijdelijke bescherming en de) bevriezingsmaatregel.
6.4. Het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit is door de gemachtigde van de minister ter zitting ingetrokken en behoeft daarom geen bespreking meer.
Conclusie en gevolgen
-
De rechtbank passeert met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het in het bestreden besluit geconstateerde motiveringsgebrek en zal het beroep ongegrond verklaren.
-
Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzitter, en mr. M. Munsterman en mr. A. Sibma, leden, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
ECLI:NL:RBDHA:2025:3223.
Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
Staatsblad 2005, 59, van 10 februari 2005.
Brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 30 maart 2022, Kamerstukken II 2021/22, 19637, nr. 2839.
Brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 18 juli 2022, Kamerstukken II 2021/22, 19637, nr. 2945.
Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 17 augustus 2022, nummer 4123685, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 in verband met het aanpassen van de doelgroep ontheemden uit Oekraïne, waaraan tijdelijke bescherming wordt verleend, Staatscourant 2022, 22623, van 25 augustus 2022.
Brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 10 februari 2023, Kamerstukken II 2022/23, 19637, nr. 3070.
Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 1 maart 2023, nummer 4507236, in verband met de verlenging van de duur van tijdelijke bescherming aan een groep ontheemden uit Oekraïne, Staatscourant 2023, 7193, van 3 maart 2023.
ECLI:NL:RVS:2023:3349.
Brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 2 september 2023, Kamerstukken II 2022/23, 19637, 3161.
Brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 25 juli 2024, kenmerk: 5431272.
Uitvoeringsbesluit (EU) 2024/1836 van de Raad van 25 juni 2024 tot verlenging van de tijdelijke bescherming zoals ingevoerd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382.
Zie ECLI:NL:RVS:2025:1826 en 1827.