Uitspraak inhoud

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

Parketnummer: 02.102305.25

Vonnis (vul parketnummer in)van de meervoudige kamer van 10 oktober 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992 wonende te [woonplaats] .

1 Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 september 2025 waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel hebben opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair tenlastegelegde, de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Door te rijden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en een verkeerslicht te negeren dat op rood stond, is volgens de officier van justitie sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben bij het ongeluk zwaar lichamelijk letsel opgelopen en [slachtoffer 3] heeft vanwege zijn letsel tijdelijk niet kunnen werken en is een aantal weken niet naar school geweest.

4.2. Het standpunt van de verdediging Verdachte heeft verklaard dat hij was afgeleid, niet naar het verkeerslicht keek en daardoor door rood was gereden. Hij zegt niet harder te hebben gereden dan ter plaatse was toegestaan. Hij reed met de stroom mee.

4.3. Het oordeel van de rechtbank

4.3.1. De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2. De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Artikel 6 WVW Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW, zoals primair ten laste is gelegd, is vereist dat vast komt te staan dat verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van dit artikel komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In dit verband zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en de omstandigheden waaronder die overtreding(en) is/zijn begaan. Daarbij geldt dat één verkeersovertreding in beginsel nog niet voldoende is voor schuld in vorenbedoelde zin. De schuldvraag kent verder verschillende gradaties: aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos, welke laatste variant geldt als de zwaarste aan opzet grenzende vorm van schuld. Naast de schuldvraag dient op grond van artikel 6 WVW de vraag te worden beantwoord of een ander (het slachtoffer van het verkeersongeval) zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het rijgedrag van verdachte De rechtbank stelt op basis van het dossier en het besprokene ter zitting vast, dat verdachte op 7 oktober 2024 als bestuurder van een personenauto op de [straat 1] te [plaats 1] , ter hoogte van de kruising met de [straat 2] , een voor hem bestemd verkeerslicht dat rood licht uitstraalde heeft genegeerd. Hierdoor is verdachte in aanrijding gekomen met [slachtoffer 1] , als bestuurder van een fiets, en met [slachtoffer 2] en de [slachtoffer 3] als -respectievelijk- bestuurder en passagier van een bromfiets. Zij staken de voormelde kruising over, bij een (brom)fietsoversteekplaats, terwijl het voor hen geldende verkeerslicht groen licht uitstraalde.

De rechtbank neemt in aanmerking de omstandigheden waaronder de verkeersovertreding, te weten het niet stoppen voor een rood verkeerslicht, is begaan. Verdachte naderde een kruising waar (brom)fietsers kunnen oversteken, een omstandigheid waarmee verdachte rekening moest houden en die naar het oordeel van de rechtbank van een bestuurder van een motorrijtuig extra alertheid vraagt, zodat in ieder geval kan worden geanticipeerd op hetgeen zich voordoet in het verkeer. Daarbij weegt mee dat verdachte bekend is met de situatie ter plaatse, zo ook met de (brom)fietsoversteekplaats. Hij woont daar in de buurt en rijdt er vrijwel dagelijks. Voorts weegt de rechtbank mee dat de onoplettendheid van verdachte langere tijd heeft geduurd. Immers straalde het verkeerslicht eerst ongeveer vier seconden oranje licht uit en stond het aansluitend ongeveer vier seconden op rood voordat verdachte de stopstreep passeerde. Ongeveer twee seconden later vond de aanrijding plaats. De maximumsnelheid ter plaatse is 70 kilometer per uur. Verdachte reed tussen de 60 en 70 kilometer per uur maar hij heeft zijn snelheid bij het naderen van de kruising en het passeren van de stopstreep niet verminderd. Pas op het allerlaatste moment, ongeveer gelijktijdig met de aanrijding heeft verdachte geremd. De auto van verdachte kwam verderop tot stilstand. Dit betekent dat de aandacht van verdachte maar liefst ongeveer tien seconden in onvoldoende mate op het verkeer was gericht, waardoor hij niet heeft geanticipeerd op het verkeersgedrag van de voornoemde (brom)fietsers en hen niet (tijdig) heeft waargenomen.

Letsel Fietser [slachtoffer 1] heeft als gevolg van het ongeval onder andere een klaplong, een verlamde rechteraangezichtszenuw, een open beenfractuur, een schedelbasisfractuur en breuken in de nek, het sleutelbeen, het slaapbeen, de ruggenwervels en de ribben opgelopen. De rechtbank kwalificeert deze verwondingen, zeker in hun totaliteit bezien, als zwaar lichamelijk letsel. Zij heeft daarbij niet alleen acht geslagen op de aard van het letsel, maar ook op het feit dat operatief ingrijpen noodzakelijk was. In het onderbeen is een pin geplaatst en in het sleutelbeen een plaat. Verder weegt mee dat [slachtoffer 1] een intensief revalidatietraject heeft gehad en dat hij nog altijd verschillende (blijvende) klachten door het ongeval ervaart. Zo heeft hij oogproblemen, lijdt hij aan gehoorverlies en heeft hij geen reukvermogen meer.

Het letsel dat de bestuurster van de bromfiets [slachtoffer 2] werd toegebracht, bestond onder meer uit een gekneusd onderbeen, gekneusde ribben, een hersenschudding, bulten op het hoofd en het verlies van een stukje tand. [slachtoffer 3] , die achterop de bromfiets zat, had onder andere een bult op het hoofd, een dikke enkel en een gekneusde voet. Het letsel van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] is naar het oordeel van de rechtbank niet dermate ernstig dat het in juridische zin als zwaar lichamelijk letsel kan worden beschouwd. Evenwel is gebleken dat bij beiden sprake is geweest van tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden, als bedoeld in artikel 6 WVW. [slachtoffer 2] heeft enige tijd niet volledig kunnen werken en de lessen op school niet kunnen volgen. [slachtoffer 3] heeft aangegeven dat hij vijf weken niet heeft gewerkt en zes weken niet naar school is geweest.

Conclusie Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

4.4. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

primair: op 7 oktober 2024 te [plaats 1] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [straat 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten voor die [slachtoffer 1] een gebroken sleutelbeen en een gebroken onderbeen en gebroken ribben en een gebroken halswervel en gebroken ruggenwervels en een klaplong en een schedelbasisfractuur en een verlamde rechteraangezichtszenuw en gehoorafname rechteroor en reukverlies en die [slachtoffer 2] gekneusde onderbenen en enig letsel aan het rechteronderbeen en gekneusde ribben en een hersenschudding en pijn in de rug en elleboog en een gebroken tand, en die [slachtoffer 3] enig hoofdletsel en schaafwonden op een elleboog en de rug en een gekneusde/zere enkel en voet.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.

6.2. Het standpunt van de verdediging Verdachte kan zich verenigen met de gevorderde taakstraf. Daarnaast heeft verdachte aangevoerd dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk in [plaats 2].

6.3. Het oordeel van de rechtbank De ernst van het feit Verdachte heeft een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Als bestuurder van een auto heeft hij niet op zitten letten en is hij op een kruising door rood gereden en vervolgens in botsing gekomen met een overstekende fietser, een bromfietser en de passagier achterop de bromfiets. De slachtoffers hebben alle drie letsel opgelopen. Bij de fietser, [slachtoffer 1] , is sprake van zwaar lichamelijk letsel. Hij heeft onder andere botbreuken in zijn hele lichaam opgelopen. Het mag een wonder heten dat [slachtoffer 1] het ongeval heeft overleefd. [slachtoffer 1] heeft ter zitting een slachtofferverklaring voorgelezen, waaruit volgt dat de gevolgen van het ongeval zeer ingrijpend zijn geweest. Niet alleen voor [slachtoffer 1] zelf, maar ook voor zijn gezin en zijn directe omgeving. Hij ervaart nog steeds diverse (fysieke) klachten en is niet in staat om hele dagen te werken. De slachtoffers op de bromfiets, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , hebben diverse kneuzingen en pijnklachten opgelopen. [slachtoffer 2] had ook een hersenschudding. Zij zijn allebei enige tijd uit de running geweest.

De persoonlijke omstandigheden De rechtbank slaat acht op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in 2024, voor onderhavig ongeval, met justitie in aanraking is gekomen voor rijden onder invloed.

De rechtbank houdt verder rekening met de persoonlijke omstandigheden die uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, zoals de omstandigheid dat verdachte als zzp’er momenteel in [plaats 2] werkzaam is en daarvoor zijn rijbewijs nodig heeft terwijl de persoon die geregeld met hem meerijdt niet over een rijbewijs beschikt.

De op te leggen straf(fen) Bij haar beslissing over de strafmodaliteit en de hoogte van de straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten gaan in dit geval uit van de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur in combinatie met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden. Omdat verdachte zijn rijbewijs voor zijn werk nodig heeft en bij een ontzegging van de rijbevoegdheid onevenredig hard geraakt zal worden, zal de rechtbank in afwijking van de oriëntatiepunten de voornoemde rijontzegging geheel voorwaardelijk opleggen. Deze straf dient bovendien te gelden als een stevige stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw de fout in gaat. Daar staat tegenover dat de rechtbank de voormelde taakstraf zal verhogen. De rechtbank acht het van belang dat het tot verdachte doordringt dat hij met zijn handelen een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd en dat hij de slachtoffers fors leed en schade heeft berokkend.

Verdachte zal conform de eis van de officier van justitie worden veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een rijontzegging van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8 Beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd;

Strafoplegging

  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 160 uren;

  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;

Bijkomende straf

  • veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

  • bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, en mrs. M.E.I. Beudeker en mr. P.K.J. van der Wal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter de openbare zitting op 10 oktober 2025.