Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6143 - Rechtbank verlengt beslistermijn UWV wegens structureel tekort aan verzekeringsartsen - 12 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:614312 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt een beroep wegens het niet tijdig beslissen gegrond, maar stelt een langere beslistermijn vast dan de standaard twee weken. Een structureel tekort aan verzekeringsartsen bij het UWV rechtvaardigt een termijn van vier maanden om een zorgvuldige herbeoordeling te waarborgen, met oplegging van een dwangsom.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 25/3663

[eiseres] B.V., uit [plaats], eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat het UWV volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 16 mei 2024, ontvangen door het UWV op 17 mei 2024, om herbeoordeling van de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uikering) van [naam], een (ex-)werkneemster van eiseres.

1.1. Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.[1]

Is het beroep kennelijk gegrond?

  1. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 16 mei 2024 en het UWV heeft de aanvraag op 17 mei 2024 ontvangen. Het UWV moet binnen acht weken, na ontvangst van de aanvraag, beslissen op de aanvraag.[2] Het UWV had dus uiterlijk op 12 juli 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het UWV moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiseres heeft het UWV op 14 maart 2025 in gebreke gesteld en het UWV heeft de ingebrekestelling op 18 maart 2025 ontvangen. Sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.

Welke beslistermijn moet aan het UWV worden opgelegd?

  1. Omdat het UWV nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het UWV dit alsnog moet doen.

4.1. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.

4.2. In het verweerschrift van 19 augustus 2025 heeft het UWV uitgelegd dat vanwege een structureel tekort aan verzekeringsartsen nog geen herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Het UWV heeft zijn primaire afdeling Sociaal-Medische Zaken verzocht om een zo spoedig mogelijke afronding van de aanvraag van eiseres. Het UWV kan nog niet aangeven wanneer hij een besluit kan nemen.

4.3. Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het belang van een zorgvuldige herbeoordeling. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat het UWV vier maanden de tijd krijgt de beslissing te nemen.

Welke dwangsom wordt aan het UWV opgelegd? 5. De rechtbank bepaalt dat het UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het UWV de onder 4.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het UWV de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.

6.1. Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • bepaalt dat het UWV aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 12 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.

Dit staat in artikel 102, derde lid, van de Wet WIA.


Voetnoten

Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.

Dit staat in artikel 102, derde lid, van de Wet WIA.