ECLI:NL:RBZWB:2025:6041 - Geen uitzondering op heffing overdrachtsbelasting bij doorverkoop bouwgrond - 12 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat de heffing van overdrachtsbelasting bij de verkrijging van een bouwkavel, die eerder met omzetbelasting was belast, niet onevenredig is. De wetgever heeft bewust geen uitzondering gemaakt en de rechter mag de wet niet toetsen aan algemene rechtsbeginselen zonder uitzonderlijke omstandigheden.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/7136
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 5 september 2024.
1.1. Belanghebbende en haar partner hebben aangifte overdrachtsbelasting gedaan naar een bedrag van in totaal € 41.080 en hebben de overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Tegen de voldoening op aangifte hebben zij bezwaar gemaakt.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met de zaak van de partner van belanghebbende (met zaaknummer 24/7135) op 1 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en haar partner en namens de inspecteur mr. drs. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Van hetgeen op de zitting is besproken is één proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met de uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt of belanghebbende en haar partner terecht een bedrag van € 41.080 op aangifte hebben voldaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
- In het kader van een [project] zijn in 2022 negentien kavels (het [plan]) verkocht aan particulieren met de verplichting om op de kavels woningbouw te realiseren. Mevrouw [naam] heeft voor een bedrag van € 405.000 (€ 334.710 plus € 70.290 omzetbelasting) [kavel] gekocht. Door ziekte heeft zij de bouwplannen niet kunnen realiseren.
3.1. Belanghebbende en haar partner hebben de in 3 bedoelde kavel op 5 juni 2024 van mevrouw [naam] gekocht voor een bedrag van € 395.000. Zij hebben op aangifte 10,4% overdrachtsbelasting afgedragen.
Beoordeling door de rechtbank
Vooraf 4. Belanghebbende en haar partner hebben elk € 51 griffierecht betaald. Zij verzoeken om in ieder geval éénmaal het griffierecht terug te krijgen, waarbij het hen niet uitmaakt aan wie het griffierecht wordt teruggegeven.
4.1. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende en haar partner, op grond van artikel 8:41, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, éénmaal griffierecht zijn verschuldigd. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de beroepen van belanghebbende en haar partner zien op één voldoening op aangifte en dat hun bezwaren en beroepen telkens waren vervat in één geschrift. De rechtbank zal de griffier gelasten het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar te vergoeden, nu aan haar zaak het hoogste zaaknummer is toegekend.
Ten aanzien van het materiële geschil
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de heffing conform de wet is verlopen. Belanghebbende stelt echter dat de verschuldigdheid van overdrachtsbelasting onevenredig is en niet is bedoeld door de wetgever. Zij stelt dat op de ondergrond van een nieuwbouwwoning slechts omzetbelasting hoort te drukken en niet ook nog overdrachtsbelasting. Daarbij speelt ook dat niet alleen overdrachtsbelasting is verschuldigd over de door mevrouw [naam] betaalde koopsom, maar ook in feite over de door haar betaalde omzetbelasting. Belanghebbende stelt uitdrukkelijk dat op grond van de wet en het geldend beleid geen recht bestaat op teruggaaf van overdrachtsbelasting, maar dat dit niet de bedoeling kan zijn. Primair verzoekt belanghebbende om volledige teruggaaf van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting en subsidiair om een teruggaaf van € 34.710.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad op 6 oktober 2023
4.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.3, waarvoor bij hoge uitzondering wetstoepassing achterwege kan blijven.
De wetgever heeft, met het invoeren van artikel 15, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBRV) (tekst 2024), cumulatie van omzetbelasting en overdrachtsbelasting willen voorkomen. Van een dergelijke cumulatie is in het onderhavige geval geen sprake nu belanghebbende ter zake van de verkrijging van het kavel geen omzetbelasting heeft betaald. De wetgever heeft de anticumulatiebepaling niet willen uitbreiden naar een vrijstelling die niet is gebonden aan de staat van de onroerende zaak, maar aan de motieven van de verkrijger.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt wel het griffierecht terug. Zij krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 12 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
ECLI:NL:HR:2023:1371, r.o. 5.5.1.
Kamerstukken II, 1994-95, 24 172, nr. 5, blz. 18.
Kamerstukken II, 1994-95, 24 172, nr. 7, blz. 15.