Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
ECLI:NL:RBZWB:2025:6006 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 8 september 2025
Uitspraak
ECLI:NL:RBZWB:2025:6006•8 september 2025
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Artikel 4:17 AWB (Dwangsom bij niet tijdig beslissen)Artikel 4:18 AWB (Vaststelling verschuldigdheid en hoogte dwangsom)Artikel 6:12 AWB (Beroep niet tijdig besluit termijnvereisten)Artikel 8:54 AWB (Vereenvoudigde behandeling sluiten onderzoek bestuursrechter)Artikel 8:55c AWB (Vaststelling dwangsom gegrond beroep niet tijdig handelen)Artikel 8:55d AWB (Uitspraak bestuursrechter bij niet-tijdig besluit)Artikel 236 GEMW (Niet-toepassing Awr gemeentelijke belastingen bezwaarafhandeling)
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 25/36
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde])
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld, omdat de inspecteur volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 18 december 2023 tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2022, met aanslagnummer [BSN].H.26.01.
1.1. Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) maakt dat mogelijk.
Beoordeling door de rechtbank
- Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat zij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op haar aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.
[1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
- De inspecteur moet binnen zes weken beslissen op een bezwaarschrift.
[2] Belanghebbende heeft het bezwaar ingediend op 18 december 2023. Hoewel de inspecteur in de brief van 21 november 2024 de datum van de ingebrekestelling als datum van het bezwaarschrift noemt, heeft de rechtbank geen reden eraan te twijfelen dat belanghebbende al veel eerder bezwaar heeft gemaakt met het bezwaarschrift gedagtekend 18 december 2023. De inspecteur heeft deze termijn bij brief van 21 november 2024 met zes weken verdaagd. Dit is echter niet mogelijk, nu de oorspronkelijke beslistermijn reeds is verstreken. Een eenmaal verstreken beslistermijn kan niet opnieuw worden verlengd. De termijn waarbinnen de inspecteur had moet beslissen is inmiddels voorbij. Belanghebbende heeft de inspecteur op 30 oktober 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij. Het beroep is daarom ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn moet aan de inspecteur worden opgelegd?
- De rechtbank stelt vast dat de inspecteur niet heeft gereageerd op meerdere verzoeken van de rechtbank (8 januari 2025 en 30 januari 2025) om te reageren ten aanzien van het beroep niet tijdig beslissen.
- Omdat, voor zover bij de rechtbank bekend, de inspecteur nog steeds geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de inspecteur dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de inspecteur dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de inspecteur opgelegd?
- De rechtbank bepaalt dat de inspecteur een dwangsom van € 100, - moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de inspecteur. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
- Belanghebbende heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23, - per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35, - per dag en de overige dagen € 45, - per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
[3]
7.1. De inspecteur heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De maximale dwangsom is in dit geval verschuldigd en bedraagt € 1.442,-.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat belanghebbende gelijk krijgt, de inspecteur twee weken krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de inspecteur de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door de inspecteur al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442.
8.1. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, omdat een daartoe strekkend verzoek niet is gedaan.
Beslissing
De rechtbank: - bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 100, - moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000, - ; - stelt de door de inspecteur te betalen dwangsom vast op € 1.442,-; - bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 53, - aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
M.M.I. van Dijk-Saris, griffier, 8 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Dit staat in artikel 236 van de Gemeentewet.
Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb. - - - ## Voetnoten