ECLI:NL:RBZWB:2025:6003 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 8 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9024
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom, de heffingsambtenaar.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten. Belanghebbende heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep. Het beroep ziet op de naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer]. Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken, omdat de heffingsambtenaar op 27 september 2023 de naheffingsaanslag heeft vernietigd.
1.1. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar af en wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling voor de beroepsfase toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
2.1. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
Is de heffingsambtenaar aan belanghebbende tegemoetgekomen?
2.2. De rechtbank moet dus beoordelen of de heffingsambtenaar geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen.
2.3. Op 10 augustus 2023 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar van belanghebbende ongegrond is verklaard. De heffingsambtenaar heeft op 27 september 2023 de naheffingsaanslag vernietigd. Hiermee is de heffingsambtenaar tegemoetgekomen aan het beroep van belanghebbende.
Moet de heffingsambtenaar proceskosten aan belanghebbende vergoeden?
2.4. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende het beroep heeft ingetrokken, omdat de heffingsambtenaar aan belanghebbende is tegemoetgekomen. De heffingsambtenaar bestrijdt dat belanghebbende gelet op de omstandigheden van het geval aanspraak kan maken op vergoeding van (proces)kosten. Bij de beoordeling van het verzoek maakt de rechtbank een onderscheid tussen de bezwaarfase en de beroepsfase.
De bezwaarfase
2.5. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het verzoek om een vergoeding van de kosten in bezwaar moet worden afgewezen, omdat in dit geval geen sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De naheffingsaanslag is opgelegd omdat verzoeker voor het kenteken waarmee hij geparkeerd stond, geen parkeerbelasting had betaald. In beroep is gebleken dat belanghebbende voor een ander kenteken wel parkeerbelasting had betaald.
2.6. De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslag is vernietigd, omdat belanghebbende wel had voldaan aan de verplichting tot het betalen van parkeerbelasting. Dat de naheffingsaanslag is opgelegd, is te wijten aan belanghebbende die een onjuist kenteken heeft ingevoerd. De heffingsambtenaar was hier niet mee bekend en heeft terecht vastgesteld dat voor het kenteken van de auto van belanghebbende geen parkeerbelasting was betaald. De rechtbank volgt belanghebbende niet dat de heffingsambtenaar in zijn systeem had kunnen zien dat was betaald, immers de heffingsambtenaar kon niet weten dat een ander kenteken was ingevoerd en welke. Dat de naheffingsaanslag in beroep is vernietigd betekent niet dat sprake is van een aan de naheffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid.
De beroepsfase
2.7. Volgens de heffingsambtenaar moet ook het verzoek om een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase worden afgewezen. De heffingsambtenaar was niet eerder dan in beroep ermee bekend dat belanghebbende wel parkeerbelasting had betaald voor een ander kenteken. Het instellen van beroep was uitsluitend te wijten aan belanghebbende. De heffingsambtenaar betwist de hoorplicht in bezwaar te hebben geschonden. De gemachtigde van belanghebbende heeft geen gebruik heeft gemaakt van het diverse malen gedane aanbod voor het houden van een hoorzitting en om die reden is uitspraak op bezwaar gedaan op basis van de bekende gegevens.
2.8. De rechtbank overweegt dat de proceskosten voor de beroepsfase als uitgangspunt worden vergoed als in de beroepsfase aan belanghebbende wordt tegemoetgekomen. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. Indien de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van belanghebbende zelf, is sprake van een bijzondere omstandigheid.
2.9. De rechtbank oordeelt dat de noodzaak om beroep in te stellen niet alleen te wijten is aan belanghebbende. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar verzocht om te worden gehoord. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende meerdere malen in de gelegenheid heeft gesteld om aan te geven wanneer hij wil worden gehoord. De heffingsambtenaar had aan het uitblijven van een reactie van de gemachtigde niet zonder meer mogen afleiden dat belanghebbende af zag van een hoorgesprek.
Krijgt belanghebbende een vergoeding van het griffierecht?
2.10. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.
Conclusie en gevolgen
- De rechtbank wijst het verzoek om veroordeling in de proceskosten voor de beroepsfase als kennelijk gegrond toe. Belanghebbende krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5 (licht), omdat het gaat om een parkeerbelastingzaak.
[7] De rechtbank wijst het verzoek voor het overige als kennelijk ongegrond af.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Dekkers, griffier, op 8 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, Awb.
Hoge Raad 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX0985.
Hoge Raad 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:59 en Hoge Raad 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3751.
Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.