ECLI:NL:RBZWB:2025:5896 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 2 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3851
(gemachtigde: mr. H.E.C.M. Nieland),
en
(gemachtigde: mr. J. Keur).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting Stadlander uit Bergen op Zoom.
1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de sluiting van de huurwoning van verzoeker voor een periode van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker is het niet eens met deze sluiting. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoeker.
Procesverloop
2. Met het bestreden besluit van 25 juli 2025 heeft de burgemeester verzoeker en zijn [zoon] op grond van artikel 13b van de Opiumwet gelast de woning aan de [adres] en het bijbehorende erf (hierna: de woning) te sluiten en gesloten te houden voor een periode van drie maanden, met ingang van 8 augustus 2025, om 12:00 uur, op straffe van toepassing van bestuursdwang. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1. De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn [zoon] . Namens verweerder is de gemachtigde verschenen, vergezeld door mr. M. Hultermans (jurist handhaving). Derde partij is niet verschenen.
Totstandkoming van het besluit
3. Verzoeker woont in de woning samen met zijn (meerderjarige) [dochter] ( [dochter] ). De (meerderjarige) zoon van verzoeker, [zoon] ( [zoon] ), woonde vanwege relatieproblemen tijdelijk ook in de woning, maar heeft de woning inmiddels weer verlaten. Verzoeker huurt de woning van Stichting Stadlander (de eigenaar).
3.1. Op 19 juni 2025 heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de woning, naar aanleiding van de navolgende melding bij de politie op 20 mei 2025: “Volgens melder zouden er wel wat kilo’s wiet en mogelijk ook andere drugs in de slaapkamer van [zoon] liggen op het [adres] . [zoon] zou ook dealen in drugs.”
3.2. Tijdens dit onderzoek heeft de politie de woning doorzocht en (in ieder geval) de volgende goederen aangetroffen:
In totaal gaat het om 83,94 gram hasj en 257,88 gram hennep, tezamen 341,82 gram softdrugs.
4. In een brief van 15 juli 2025 heeft de burgemeester zijn voornemen kenbaar gemaakt aan verzoeker en diens zoon om de woning met toepassing van artikel 13b, eerste lid, Opiumwet voor drie maanden te sluiten.
5. Op 23 juli 2025 heeft verzoeker zijn zienswijze ingediend.
6. De burgemeester heeft in de zienswijze geen aanleiding gezien om af te wijken van het voornemen. In het bestreden besluit is de burgemeester overgegaan tot sluiting van de woning voor een periode van drie maanden.
7. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
8. Op 8 augustus 2025 heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen en bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit geschorst tot uiterlijk twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Gronden van het verzoek
9. Verzoeker betwist dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs bestemd was voor drugshandel en stelt dat deze softdrugs van zijn [zoon] waren en bestemd voor eigen gebruik door zijn zoon en diens vriendin. Hij wijst er daarbij op dat de softdrugs alleen in de slaapkamer van zijn zoon is gevonden.
10. Verzoeker stelt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Hij voert in dat verband aan dat hij weliswaar wist dat zijn zoon wiet gebruikte op zijn kamer en dat zijn zoon al jaren softdrugs gebruikt, maar dat hij niet wist dat zijn zoon de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in zijn kamer bewaarde en dat hij daarvan ook geen enkel vermoeden had. Verzoeker stelt dat hij dat vermoeden ook niet hoefde te hebben, omdat hij nooit eerder een te grote hoeveelheid softdrugs bij zijn zoon heeft aangetroffen en dat zich nooit derden aan de deur hebben gemeld om zijn zoon te spreken en kort daarna weer vertrokken.
11. Verzoeker betwist de noodzaak tot sluiting. Hij voert daartoe aan dat geen sprake is van een aantasting van de openbare orde. Hij stelt dat aan geen van de in de wetsgeschiedenis genoemde criteria voor sluiting (onrust, onveiligheid, ‘loop’, handel, productie, intimidatie, frustratie omwonenden) is voldaan. Volgens verzoeker had ook een waarschuwing gegeven kunnen worden. Verzoeker wijst erop dat áls al sprake zou zijn geweest van handel door zijn zoon – hetgeen wordt betwist – de binding met de woning inmiddels niet meer bestaat, omdat zijn zoon is verhuisd.
12. Verzoeker stelt tot slot dat sluiting van de woning onevenredig is gelet op zijn persoonlijke (gezondheids)situatie en het feit dat zijn dochter en hij nergens terecht kunnen en door toedoen van de sluiting op straat terecht zullen komen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Spoedeisend belang
13. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
14. De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening aanwezig. Het gaat namelijk om een woningsluiting die een verregaande impact heeft op verzoeker en zijn dochter.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting over te gaan?
15. Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder aanhef en onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
16. Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, kan de burgemeester artikel 13b van de Opiumwet toepassen als er in of vanuit een woning in drugs wordt gehandeld (verkopen, afleveren, verstrekken) of als drugs met het oog op die handel in de woning aanwezig is. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs en/of 5 gram softdrugs op vijf (hennep)planten (het door het OM gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering en verstrekking.
17. Als het om een geringe overschrijding van de grens van 5,0 g softdrugs of vijf (hennep)planten gaat en de rechthebbende feiten en omstandigheden noemt die erop duiden dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik gaat, is er in beginsel geen overtreding en dus geen bevoegdheid om handhavend op te treden. Deze situatie doet zich voor als de rechthebbende een helder, consistent en overtuigend betoog heeft waarom hier sprake is van eigen gebruik en er geen andere voorwerpen in de woning zijn aangetroffen die wijzen op drugshandel en niet is gebleken van andere relevante feiten en omstandigheden die daarop wijzen.
18. De burgemeester heeft een bestuurlijke rapportage aan de sluiting ten grondslag gelegd. De daarin opgenomen aangetroffen hoeveelheden softdrugs worden door verzoeker niet betwist. De voorzieningenrechter is gelet hierop van oordeel dat de burgemeester bevoegd is om de woning te sluiten. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt immers dat de in de woning aangetroffen softdrugs de toegestane hoeveelheid van 5 gram ruim overschrijdt. Daarbij zijn er andere zaken in de woning aangetroffen die duiden op drugshandel, zoals de weegschaal, drugs verpakt in gripzakjes en ongebruikte gripzakjes. Gelet hierop acht de rechtbank de stelling van verzoeker dat de drugs voor eigen gebruik waren bestemd – in het kader van de vraag of de burgemeester bevoegd is en het daarmee samenhangende kader omtrent eigen gebruik – vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Mocht de burgemeester gebruik maken van zijn bevoegdheid? De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij zijn beslissing of en op welke wijze hij van die bevoegdheid gebruik maakt. De burgemeester heeft daartoe het Damoclesbeleid De Markiezaten, Gemeente Tholen 2020 vastgesteld (de beleidsregels).
19. In de beleidsregels wordt voor woningen in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van twee maanden bij een eerste overtreding en een handelshoeveelheid softdrugs. Op grond van de beleidsregels kan sprake zijn van verzwarende omstandigheden, waardoor een langere sluitingstermijn kan worden gehanteerd. De burgemeester stelt dat in dit geval sprake is van verzwarende omstandigheden in de zin van de beleidsregels, gezien de aangetroffen grote hoeveelheden softdrugs en attributen (weegschaal en gripzakjes) die duiden op drugshandel in of vanuit de woning. Die omstandigheden maken dat de burgemeester zich op grond van de beleidsregels bevoegd acht om de woning te sluiten voor een periode van drie maanden.
20. Dat de sluiting in overeenstemming is met de beleidsregels betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting heeft kunnen overgaan. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS moet de burgemeester alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
21. Bij die beoordeling dient in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is. De evenredigheidsbeoordeling bestaat uit een beoordeling van geschiktheid, noodzaak en evenwichtigheid van het besluit.
Is de sluiting geschikt?
22. Naar oordeel van de voorzieningenrechter is de sluiting van de woning een geschikt middel om de doelen te bereiken die de burgemeester voor ogen heeft, namelijk
het beëindigen van de overtreding van de Opiumwet, het beëindigen van de negatieve effecten van de overtreding en het voorkomen van herhaling van de overtreding. De geschiktheid is door verzoeker ook niet betwist.
23. Dit laat onverlet dat de woningsluiting een zeer ingrijpende maatregel is en dat niet tot sluiting mag worden overgegaan als dat gelet op de omstandigheden niet noodzakelijk en evenwichtig is. In dat geval zou de burgemeester in redelijkheid moeten afwijken van zijn beleid en met een minder ingrijpende maatregel, zoals een last onder dwangsom of een waarschuwing, moeten volstaan.
Is de sluiting noodzakelijk?
24. Bij beoordeling of sluiting van een woning noodzakelijk is, is de vraag aan de orde of de burgemeester, gegeven zijn bevoegdheid om bestuursdwang uit te oefenen, met een minder ingrijpend middel had kunnen en dus ook moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Een minder ingrijpend middel dan woningsluiting is het opleggen van een last onder dwangsom of het geven van een waarschuwing.
25. Bij de beoordeling of het noodzakelijk is om tot sluiting van de woning over te gaan en zo ja, voor hoe lang, zijn verschillende omstandigheden van belang. Bijvoorbeeld de aard en de hoeveelheid aangetroffen drugs en de daarmee mogelijk gepaard gaande risico’s op verdere criminaliteit, wat gevolgen heeft voor de veiligheid en de openbare orde in de omgeving. De burgemeester mag daarbij een onderscheid maken tussen hard- en softdrugs. Ook is relevant of de drugs feitelijk in of vanuit de woning worden verhandeld en of de woning feitelijke bekendheid heeft als drugspand. Dat drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij of onderzoek van de politie over mogelijke handel vanuit de woning, verklaringen van buurtbewoners daarover of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit de woning zoals gripzakjes, ponypacks, een (grammen)weegschaal en grote hoeveelheden contant geld en/of wapens. Wanneer sprake is van toeloop, overlast of (gevoelens van) onveiligheid in de omgeving, kan het noodzakelijk zijn om die met sluiting van de woning ongedaan te maken. Hierbij kan mede van belang zijn of in de nabije omgeving van de woning in het recente verleden al vaker sprake is geweest van drugsovertredingen of drugsgerelateerde criminaliteit. Verder kan sluiting van de woning noodzakelijk zijn als op grond van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel als professionele teeltlocatie, handelslocatie, opslaglocatie voor handel elders of omdat toegang tot de woning wordt verschaft aan derden om er te gebruiken. Met de sluiting wordt de woning aan de keten van drugshandel onttrokken.
26. De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat de burgemeester niet voldoende heeft onderbouwd dat de aangetroffen drugs feitelijk vanuit de woning werden verhandeld. Er zijn weliswaar een handelshoeveelheid softdrugs en attributen aangetroffen die kunnen duiden op drugshandel, maar er zijn geen politiewaarnemingen of meldingen van buurtbewoners bij de politie over drugshandel vanuit de woning of toeloop naar de woning bekend. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat de (zeer algemene) melding van 20 mei 2025 die tot het onderzoek heeft geleid hoogstwaarschijnlijk afkomstig is van een medewerker van Stadlander, nu medewerkers van Stadlander één dag voor die melding in de woning zijn geweest om de deur van de slaapkamer van de zoon van verzoeker te vervangen. Het is aannemelijk dat zij tijdens die werkzaamheden softdrugs hebben gezien en/of geroken en hier melding van hebben gemaakt. De bestuurlijke rapportage bevat nog één andere (relevante) melding, van 19 oktober 2024. Deze melding betreft (eenmalige) overlast van muziek en een sterke weedlucht tijdens een feestje in de woning. Beide meldingen duiden naar het oordeel van de voorzieningenrechter meer op gebruik van softdrugs dan op handel. Er is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende gebleken dat de openbare orde in de omgeving van het pand is verstoord.
27. De voorzieningenrechter betrekt bij zijn oordeel over de noodzaak ook de verklaringen die de zoon van verzoeker ter zitting heeft gegeven voor de aangetroffen hoeveelheid softdrugs en de aanwezige attributen. De zoon van verzoeker verklaarde ter zitting dat hij één keer per maand 200 gram wiet kocht en een voorraad aanhield voor zijn eigen gebruik en dat van zijn vriendin (die joints rookt). De zoon van verzoeker heeft toegelicht dat hij wiet gebruikt middels een vaporisor (die ook te zien is op de foto’s achter de bestuurlijke rapportage). Daarbij wordt per keer ongeveer 4 gram wiet in een bakje in de vaporisor verwarmd. De weegschaal gebruikt de zoon van verzoeker naar eigen zeggen om deze hoeveelheid van 4 gram af te wegen. Soms blijft een kleine hoeveelheid wiet achter in het zakje. Die zakjes heeft hij niet weggegooid. Het gaat volgens hem dus deels om resthoeveelheden die niet meer werden gebruikt. De ongebruikte gripzakjes die zijn aangetroffen, gebruikt hij naar eigen zeggen voor allerlei dingen, bijvoorbeeld ook het bewaren van kleine materialen die hij gebruikt voor zijn werk. Ook in het licht van deze verklaringen heeft de burgemeester niet voldoende onderbouwd dat de aangetroffen softdrugs feitelijk vanuit de woning werden verhandeld.
28. Met betrekking tot de briefjes met handgeschreven aantekeningen die zijn aangetroffen in de slaapkamer van de zoon van verzoeker is ter zitting gebleken dat dit grotendeels gaat om werkgerelateerde aantekeningen van afmetingen/diameters en namen van games en niet om een administratie van drugsverkopen, zoals de burgemeester heeft aangenomen. Slechts één van de aangetroffen briefjes (op de laatste foto achter de bestuurlijke rapportage) bevat volgens de zoon van verzoeker drugsgerelateerde aantekeningen. Dit is volgens de zoon van verzoeker een soort lijstje van de drugs die hij een paar dagen voor het onderzoek in de woning had gekocht, met daarop de prijs die hij daarvoor heeft betaald. Dat een administratie van drugsverkopen in de woning is aangetroffen, met soorten verdovende middelen, hoeveelheden en geldbedragen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus niet gebleken.
29. De voorzieningenrechter overweegt verder dat niet is gebleken van recidive of een vermoeden van betrokkenheid van een georganiseerd verband of een keten van drugshandel. Gelet op al deze omstandigheden plaatst de voorzieningenrechter vraagtekens bij de noodzaak tot sluiting. De burgemeester heeft onvoldoende gemotiveerd waarom sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat, waarom de openbare orde zou moeten worden hersteld en waarom niet kon worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel, zoals een last onder dwangsom of een waarschuwing. In de beslissing op bezwaar dient de burgemeester dit – indien hij na een volledige heroverweging wil vasthouden aan zijn besluit tot sluiting – nader te onderbouwen.
Is de sluiting evenwichtig?
30. Als de conclusie is dat de burgemeester zijn beoogde doelen niet met een minder ingrijpend middel dan sluiting van de woning voor een bepaalde duur kan bereiken en een woningsluiting dus het aangewezen middel is, betekent dit nog niet dat hij hiertoe steeds mag overgaan. Daarvoor moet hij zich ervan vergewissen dat de sluiting in de gegeven omstandigheden ook evenwichtig is.
31. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid moeten de voor bewoners nadelige gevolgen van de sluiting worden afgewogen tegen de doelen die de burgemeester met de sluiting wil bereiken. Deze laatste houden doorgaans verband met de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk acht. Een sluiting met zware nadelige gevolgen voor de bewoners is niet per definitie onevenwichtig. Wel dient de burgemeester aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning - die een inmenging in het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht kan vormen - een zwaar gewicht toe te kennen bij beantwoording van de vraag of hij van zijn bevoegdheid gebruikmaakt.
32. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn. De burgemeester moet bijvoorbeeld de mate van verwijtbaarheid van de degenen die door de sluiting worden getroffen beoordelen en beoordelen in hoeverre aan hen kan worden tegengeworpen dat zij zelf het risico op ingrijpende gevolgen van hun handelen of nalaten hebben genomen. Daarnaast is van belang of de bewoners een bijzondere binding met de woning hebben en wat de gevolgen voor hen zijn van het voor de duur van de sluiting elders moeten verblijven. Verder moet de burgemeester de aanwezigheid van minderjarige kinderen en de impact van de sluiting op hun welzijn in zijn besluitvorming betrekken. Ook is van belang hoelang de woning gesloten blijft en of de bewoners na de sluiting weer van de woning gebruik kunnen maken. Bij dat laatste dient de burgemeester zich er rekenschap van te geven dat de sluiting van een huurwoning de verhuurder de wettelijke grondslag biedt om de huurovereenkomst buitengerechtelijk, dus zonder tussenkomst van de kantonrechter, te ontbinden. En ook dat de huurder door sluiting van de woning veelal op een zogenoemde zwarte lijst bij een woningcorporatie komt te staan, als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio.
Verwijtbaarheid
33. Op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS geldt dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij een overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden met zich brengen kan dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
34. De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat verzoeker als huurder, (hoofd)bewoner en tevens ouder verantwoordelijk is voor wat er zich in de woning afspeelt en dat hij daarop toezicht had moeten houden. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat verzoeker heeft verklaard dat hij wist dat zijn zoon wiet gebruikte op zijn kamer en dat zijn zoon al jaren softdrugs gebruikt. Bovendien lag de aangetroffen drugs deels gewoon in het zicht in de slaapkamer van zijn zoon. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij nooit op de kamer van zijn zoon kwam en dat hij ook nooit met zijn zoon heeft gesproken over de aanwezigheid van softdrugs in de woning. Gelet op deze omstandigheden heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende toezicht gehouden. Verzoeker had redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van het feit dat er grote hoeveelheden softdrugs aanwezig waren in de woning en had meer maatregelen kunnen en moeten nemen om dit te voorkomen. Van het ontbreken van verwijtbaarheid is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dus geen sprake.
Bijzondere binding met de woning
35. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker zich op het standpunt stelt dat hij een bijzondere binding met de woning heeft. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij de woning al 20 jaar huurt, dat hij in de woning woonde samen met zijn echtgenote, die in 2018 is overleden en dat hij gehecht is aan de woning. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat hij 63 jaar oud is en twee jaar geleden door een knieprothese in de ziektewet terecht is gekomen. Vorig jaar is hij van zijn fiets gevallen op deze knieprothese en heeft daarbij ook twaalf rib breuken opgelopen. Zijn gezondheid is hierdoor nog meer achteruit gegaan. Verzoeker is honderd procent afgekeurd en stelt dat hij slecht ter been en aan huis gekluisterd is.
36. De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat uit voormelde omstandigheden niet blijkt van een bijzondere binding met de woning. De voorzieningenrechter neemt aan dat verzoeker gehecht is aan de woning nu hij hier al 20 jaar woont, maar dat is niet voldoende.
Gevolgen van de sluiting
37. Hoewel van een bijzondere binding met de woning geen sprake is, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wel duidelijk dat verzoeker kampt met gezondheidsproblemen, die een verhuizing voor hem heel belastend maken. Dit heeft hij met stukken onderbouwd. Daarbij is het risico dat Stadlander zal overgaan tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst als de woning zal worden gesloten en dat verzoeker op een zwarte lijst terecht zal komen naar het oordeel van de voorzieningenrechter reëel. Verzoeker zal na opheffing van de sluiting dus mogelijk niet kunnen terugkeren in de woning en voorlopig ook niet in aanmerking komen voor een andere sociale huurwoning. Uit het bestreden besluit blijkt onvoldoende dat de burgemeester deze bijzonder ingrijpende gevolgen voor verzoeker en zijn dochter in de besluitvorming heeft betrokken.
38. Gelet op voormelde omstandigheden, tezamen bezien met het feit dat verzoeker zijn zoon inmiddels uit huis heeft gezet en de beperkte noodzaak om tot sluiting over te gaan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester onvoldoende heeft onderbouwd dat sluiting van de woning voor een periode van 3 maanden evenwichtig is, ofwel dat deze sluiting niet onevenredig is in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. In de beslissing op bezwaar dient de burgmeester dit nader te motiveren.
Conclusie en gevolgen
39. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
40. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
41. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,‑ en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter
-
schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
-
bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden;
-
veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 2 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
BIJLAGE – wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Op grond van artikel 5:1, eerste lid, van de Awb wordt in deze wet onder overtreding verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
Opiumwet
Op grond van artikel 2 van de Opiumwet is het verboden om een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Damoclesbeleid De Markiezaten, Gemeente [plaats] 2020
Softdrugs
Indien zich een situatie voordoet zoals bedoeld in artikel 13b lid 1 onder a dan wel artikel 13b lid 1 onder b Opiumwet, treft de burgemeester de volgende maatregelen:
Een vervolgstap in de matrix wordt genomen indien de overtreding plaatsvindt binnen drie jaar na de datum van waarop het besluit voor een eerdere overtreding is genomen.
Bijzondere omstandigheden Bij een overtreding van artikel 13b Opiumwet kan sprake zijn van verzwarende dan wel verlichtende omstandigheden waardoor een langere/kortere sluitingstermijn wordt gehanteerd. Ook kan de burgemeester ervoor kiezen om in een specifiek geval een waarschuwing op te leggen.
De sluitingsduur die geldt bij de aanwezigheid van verzwarende omstandigheden wordt per geval bepaald. Echter zal de sluitingstermijn nooit langer zijn dan de termijn die bij een eerstvolgende overtreding toegepast zou worden. Bij de beoordeling van de vraag welke alternatieve sluitingsduur in een betreffend geval passend is, kan onder andere rekening worden gehouden met de bekendheid van een woning of lokaal als drugsadres, de noodzaak om de rust in de directe omgeving te doen wederkeren of herhaling van een ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen.
De belangrijkste feiten en omstandigheden die aangemerkt worden als verzwarende omstandigheden zoals hiervoor bedoeld, zijn (niet-limitatief):
ABRvS 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922 (r.o. 7-7.1).
ABRvS 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922 (r.o. 7.2).
ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (r.o. 7.11) en ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916.
ABRVS 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922 (r.o. 8.4), ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:335.
ABRvS 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922 (r.o. 10) en ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (r.o. 9.2).
ABRvS 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922 (r.o. 10.2) en ABRvS 5 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2856 (r.o. 3.1).
ABRvS 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922 (r.o. 11-11.2) en ABRvS 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3950 (r.o. 5.7).
ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 (r.o. 10.2-10.3), ABRvS 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:752 (r.o. 6.1-6.2), ABRvS 18 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3848 (r.o. 6.2) en ABRvS 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4731 (r.o. 4).
ABRvS 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:377 (r.o. 4.3.2).
ABRvS 7 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:472 (r.o. 6.2.4).