Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats Breda

Zaaknummer: C/02/437735 / KG ZA 25-372

Vonnis in kort geding van 2 september 2025

in de zaak van

1 MV NEDERLAND B.V.,

te Schiedam,2. CENTENARIO HOLDING & INVESTMENTS B.V., te Schiedam,3. [naam 1], te [plaats 1] ,4. [naam 2], te [plaats 1] , eisende partijen in conventie, sub 3 en 4: verweersters in voorwaardelijke reconventie, hierna gezamenlijk te noemen MV c.s., hierna afzonderlijk te noemen: MV , Centenario , [naam 1] en [naam 2] , advocaat: mr. H.J. School ,

tegen

MR. [de bijzondere curator] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf] HQ B.V, te [plaats 2] , gedaagde partij in conventie, eisende partij in voorwaardelijke reconventie, hierna te noemen: de curator , mr. E. van der Kolk .

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding met producties genummerd 1 tot en met 5,

  • de brief van 22 juli 2025 van de zijde van de curator met producties genummerd 1 tot en met 12 (“procesdossier Centenario ”),

  • de producties van de curator , aangeduid met 12014, 1 tot en met 23 en 40 tot en met 88 (“procesdossier MV Nederland”),

  • de brief van 7 augustus 2025 van de zijde van de curator met producties genummerd 13 tot en met 30,

  • de brief van 13 augustus 2025 van de zijde van de curator met producties genummerd 31 tot en met 36, - de mondelinge behandeling van 19 augustus 2025- de spreekaantekeningen van de zijde van eisers, - de spreekaantekeningen tevens houdende akte van eis in voorwaardelijke reconventie van de zijde van de curator .

2 De feiten in conventie en in reconventie

2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de onbetwiste inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:

o onroerende zaak aan [adres 1] te [plaats 1] (hierna: het woonhuis) o onroerende zaak aan [adres 2] te [plaats 3] o onroerende zaak aan [adres 3] te [plaats 4] o een voertuig, Lamborghini Centenario (Aventador) ( [kenteken 1] ) o een voertuig, Ferrari ( [kenteken 2] ) Ook heeft de curator conservatoir beslag gelegd onder de verzekeraar in verband met de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering van [naam 1] en [naam 2] . De vordering die zij hebben op de verzekeraar is daarnaast ook verpand ten gunste van de curator .

De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen: “(…) 4.24. De rechtbank zal hierna dan ook voor recht verklaren dat [naam 1] c.s. zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement van HQ is geweest. De rechtbank zal hierna [naam 1] c.s. voorts hoofdelijk veroordelen om het faillissementstekort aan de curator te betalen voor zover dit tekort niet door de baten van de boedel kan worden voldaan nader op te maken bij staat. Immers, de omvang van het tekort kan nog niet nauwkeurig worden bepaald. De rechtbank acht wel opportuun om een voorschot op deze veroordeling toe te wijzen. Dit voorschot zal de rechtbank bepalen op het bedrag van € 2.000.000,00 tot welk bedrag [naam 1] c.s. derhalve hoofdelijk zal worden veroordeeld. (…)

4.27. De rechtbank zal het vonnis hierna uitvoerbaar bij voorraad verklaren onder de voorwaarde dat de curator zekerheid stelt voor elke opbrengst die hij uit hoofde van de executie van dit vonnis ontvangt. De door de curator te stelten zekerheid bestaat hieruit dat deze opbrengst(-en) op de Rabobankrekening van de ' [stichting 2] ' te [plaats 2] dient te worden overgeboekt of afgestort. Hierdoor is het restitutierisico voldoende geëcarteerd en is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs niet langer bezwaar kan bestaan tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad verklaring van dit vonnis. (…)''

3 Het geschil in conventie

3.1. MV c.s. vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

Primair: I. de uitvoerbaarheid van de twee vonnissen van 14 mei 2025 tussen partijen gewezen, schorst tot het moment dat deze vonnissen in kracht van gewijsde zullen zijn gegaan; II. de curator verbiedt de vonnissen van 14 mei 2025 tussen partijen gewezen te executeren en te bevelen om de executie van de vonnissen gestaakt te houden en voor zover met de tenuitvoerlegging is begonnen, deze te staken en, voor zover executoriaal beslag is gelegd, dat op te heffen en/of niet voort te zetten, zulks op straffe van een aan eisers te betalen dwangsom van € 2.000.000,- per overtreding, te vermeerderen met een bedrag van € 100.000,- per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, één en ander met een maximum van € 5.000.000,-, althans een dwangsom die de voorzieningenrechter in goede justitie vaststelt of juist acht;

Subsidiair: III. indien en voor zover de curator niet verboden zou worden om te executeren, om aan executie (in welke vorm dan ook) door de curator van de vonnissen van 14 mei 2025 tussen partijen gewezen, de voorwaarde te verbinden dat de curator daaraan voorafgaand als zekerheid, in aanvulling op de voorwaarden die reeds aan executie zijn verbonden in de vonnissen van 14 mei 2025, een bankgarantie stelt met eisers als begunstigden bij een eersteklas, te goeder naam en faam staande Nederlandse bank ter hoogte van € 2.000.000,-, of een in goede justitie te bepalen bedrag, welke bankgarantie dusdanig moet zijn verwoord dat eisers deze bankgarantie kunnen trekken voor welke schade dan ook als gevolg van die executie, indien later komt vast te staan dat die executie ten onrechte heeft plaatsgevonden.

Zowel primair als subsidiair: IV. de curator te veroordelen in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen drie dagen na dagtekening van de in deze procedure te geven uitspraak, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze proceskosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der feitelijke en algehele voldoening.

3.2. Eisers gronden hun vorderingen op artikel 438 lid 2 Rv. Zij stellen dat de curator misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid ex artikel 3:13 BW, nu de executiebevoegdheid van de curator wordt uitgeoefend met geen ander doel dan eisers te schaden.

3.3. De curator voert verweer. De curator concludeert tot niet-ontvankelijkheid, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van eisers in de kosten van deze procedure.

4 Het geschil in voorwaardelijke reconventie

4.1. De curator verzoekt dat de voorzieningenrechter in reconventie, onder de voorwaarde dat de in conventie gevorderde schorsing cq verbod van de executie worden afgewezen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

I. [naam 1] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, primair: aan de beslaglegende gerechtsdeurwaarder, te weten mr. [naam 3] , af te geven de motorvoertuigen Lamborghini Aventador met [kenteken 1] en Ferrari SF 90 Spider met [kenteken 2] met de daarbij behorende papieren, sleutels en overigens bijbehorende zaken ten behoeve van de verkoop; subsidiair: contact op te nemen met het kantoor van deurwaarder mr. [naam 3] , voor het feitelijk afgeven van de motorvoertuigen en de daarbij behorende papieren, voor de verkoop, alles op straffe van een dwangsom ad € 10.000,00 per dag met een maximum van € 2.700.000,00 althans alles onder zodanige voorwaarden en bedingen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeend te behoren; II. [naam 1] en [naam 2] veroordeelt om uiterlijk veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan de betekenend deurwaarder volledig zijn bronnen van inkomsten, alsmede zijn bronnen van vermogen en voor verhaal vatbare goederen op te geven, welke dienen te zijn onderbouwd met bewijsstukken, waaronder:

alles op straffe van een dwangsom ad € 10.000,00 per dag met een maximum van € 1.000.000,00 althans alles onder zodanige voorwaarden en bedingen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeend te behoren

4.2. [naam 1] en [naam 2] voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen van de curator , met veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure.

5 De beoordeling in conventie

Belang

5.1. De door eisers ingestelde vorderingen tot schorsing van de executie van de vonnissen van 14 mei 2025 zien feitelijk op staking van executie en/of het opheffen van executoriaal beslag betreffende vermogensbestanddelen van [naam 1] en [naam 2] , namelijk hun woning en de Lamborghini en Ferrari. Er liggen daarnaast conservatoire beslagen, eveneens ten laste van [naam 1] en [naam 2] , op andere onroerende zaken en op een vordering. Er zijn geen argumenten aangevoerd waarom de uitvoerbaarheid van de vonnissen van 14 mei 2025 ten aanzien van Centenario en MV zouden moeten worden geschorst of waarom de executie van deze vonnissen ten laste van Centenario en MV zou moeten worden gestaakt. De vorderingen die zijn ingesteld door Centenario en MV zullen dan ook worden afgewezen wegens gebrek aan belang.

Spoedeisend belang

5.2. Het gaat hier om een executiegeschil als bedoeld in artikel 438 Rv. Met de aard van de gevorderde voorziening is het spoedeisend belang van [naam 1] en [naam 2] bij hun vorderingen gegeven.

Toetsingskader

5.3. Vooropgesteld moet worden dat de curator beschikt over twee uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnissen waarin [naam 1] en [naam 2] – onder meer – zijn veroordeeld om een voorschot van € 2.000.000,00 op het vast te stellen tekort in het faillissement van HQ aan de curator te betalen. Nu dit bedrag niet is betaald heeft de curator aangegeven over te willen gaan tot executie van de vonnissen. De vraag die in dit kort geding voorligt, is of voldoende grond bestaat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van de vonnissen van 14 mei 2025.

5.4. De Hoge Raad heeft op 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026 (De Zeester) een overzichtsarrest gewezen over onder meer de mogelijkheden om tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak te komen in het kader van een kort geding. Onder verwijzing naar zijn eerdere uitspraken (HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575 rov. 3.2 (Ritzen/Hoekstra, HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012 (Newbay/Staat) en HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688, rov. 3.3.1.) is onderscheid gemaakt tussen de situatie dat nog wel en dat geen rechtsmiddel openstaat. De Hoge Raad komt voor wat de betreft de toetsingsmaatstaf voor een vordering in kort geding terug van zijn rechtspraak zoals ingezet met het arrest van 22 april 1983 (Ritzen/Hoekstra), maar alleen voor zover het gaat om de tenuitvoerlegging van een uitspraak waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat. Het beroep van [naam 1] en [naam 2] op de maatstaf uit het arrest Ritzen/Hoekstra wordt daarom gepasseerd. Er is in deze zaak immers een rechtsmiddel ingesteld.

5.5. In zaken waarin een rechtsmiddel openstaat of is ingesteld is het uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.

Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, met dien verstande dat de voorzieningenrechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.

Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan én die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.

5.6. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vonnissen van 14 mei 2025 uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard én dat de rechtbank die beslissing in deze vonnissen ook nader heeft gemotiveerd. Dat betekent dat de voorzieningenrechter, overeenkomstig het hiervoor vermelde criterium, alleen tot schorsing van de tenuitvoerlegging dient over te gaan indien sprake is van feiten en omstandigheden die de rechtbank bij haar beslissingen niet in aanmerking heeft kunnen nemen, doordat zij zich eerst daarna hebben voorgedaan én die maken dat het belang van [naam 1] en [naam 2] zwaarder weegt dan het belang van de curator bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de vonnissen, afgezien van het geval dat het vonnis op een kennelijke misslag berust. Feiten en omstandigheden ná 14 mei 2025

5.7. Dat sprake zou zijn van een kennelijke misslag is niet gesteld of gebleken. [naam 1] en [naam 2] hebben naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin feiten en omstandigheden aangevoerd die de rechtbank bij haar beslissingen in de vonnissen van 14 mei 2025 niet in aanmerking heeft kunnen nemen, doordat zij zich ná de uitspraken hebben voorgedaan én die maken dat een belangafweging in het voordeel van [naam 1] en [naam 2] moeten uitvallen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.

5.8. [naam 1] en [naam 2] stellen dat in de bodemprocedures de discussie over de belangen van partijen nog niet is gevoerd. Zij doen een beroep artikel 8 EVRM, eerbiediging van de woning, omdat bij verkoop van de woning te [plaats 1] [naam 1] en [naam 2] op straat komen te staan. Ook stellen zij dat de Ferrari en Lamborghini zeer exclusieve privé vermogensbestanddelen zijn, waar bij executoriale verkoop een miljoenenschade zal ontstaan. Tot slot wordt, in dit kader, aangevoerd dat er een enorm restitutierisico bestaat, omdat de voorwaarde die de rechtbank heeft verbonden aan het executeren er slechts voor zorgt dat [naam 1] een deel van de waarde van de executoriaal verkochte zaken terug krijgt.

5.9. Hoewel de vordering van [naam 1] en [naam 2] breed is geformuleerd door schorsing van de executie van de vonnissen van 14 mei 2025 te vorderen, richten de standpunten en argumenten van [naam 1] en [naam 2] zich met name op het staken van de uitwinning van de gelegde beslagen op de Ferrari, Lamborghini en hun woonhuis te [plaats 1] . Vast staat dat het conservatoir beslag op deze vermogensbestanddelen voorafgaand aan de vonnissen van 14 mei 2025 is gelegd en ten tijde van het oordeel omtrent de uitvoerbaarheid bij voorraad in deze vonnissen dus reeds bekend was.

Uit de overgelegde processtukken van de procedures volgt bovendien dat er een specifiek debat is gevoerd rondom de uitvoerbaarheid bij voorraad. Door [naam 1] en [naam 2] is, gelet op het restitutierisico, primair gevorderd om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en subsidiair is gevorderd om aan de uitvoerbaarheid bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat de curator zekerheid stelt voor de terugbetaling van hetgeen uit hoofde van een veroordelend vonnis zou moeten worden voldaan. Deze zelf door [naam 1] en [naam 2] gevorderde vorm van zekerheid is door de rechtbank toegewezen.

5.10. Dat het hier om bijzondere exclusieve vermogensobjecten gaat, zoals is betoogd, maakt niet dat dit een omstandigheid is waarmee de rechtbank geen rekening kon houden of waarmee [naam 1] en [naam 2] pas na het vonnis bekend zijn geworden. Dat de discussie over deze exclusiviteit niet gevoerd is, is evenmin relevant omdat wel bekend was dat er beslag lag op deze vermogensbestanddelen.

5.11. Gelet op het oordeel dat geen sprake is van feiten en omstandigheden die de rechtbank bij haar beslissingen niet in aanmerking heeft kunnen nemen, doordat zij zich eerst daarna hebben voorgedaan, is evenmin sprake van feiten en omstandigheden die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. In het midden kan dus blijven of de curator , zoals is betoogd door [naam 1] en [naam 2] en overigens betwist door de curator , feitelijk al voldoende zekerheid heeft en/of een uitstekende uitgangspositie heeft en/of bij executie slechts de ene harde zekerheid voor de andere harde zekerheid inwisselt, en daarom een minimaal zou hebben bij executie. Ook de tussen partijen gevoerde discussie over de vraag of de voertuigen geschikt zijn voor executieverkoop is in dit verband niet relevant en evenmin het tussen partijen gevoerde debat over de vermoedelijke hoogte van het tekort in het faillissement.

5.12. [naam 1] en [naam 2] hebben nog een beroep gedaan op het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op privéleven, waarbij zij hebben gesteld in de woning in [plaats 1] te wonen. Bij executieverkoop staat het gezin op straat. [naam 2] heeft artritis en woont nu gelijkvloers. Executieverkoop zou ertoe leiden dat dat de opbrengst van de woning door de curator ingewisseld wordt voor een geblokkeerd saldo op een derdengeldenrekening, in afwachting van de uitkomst in hoger beroep.

5.13. Dit beroep kan hen allereerst niet baten, nu zoals hiervoor al is overwogen, ten tijde van het wijzen van de vonnissen reeds bekend was dat er conservatoir beslag lag op het woonhuis en dit beslag executoriaal zou kunnen worden bij een veroordelend vonnis. Overigens is dit beroep op artikel 8 EVRM onvoldoende onderbouwd, met name op het punt dat bij [naam 1] en [naam 2] een noodsituatie zou ontstaan bij executoriale verkoop van hun woonhuis. Een beroep op artikel 8 EVRM ten aanzien van de overige onroerende zaken, zoals ter zitting gedaan, wordt ook gepasseerd, nu niet is onderbouwd is waarom hen met betrekking tot die onroerende zaken, waar zij feitelijk niet wonen, een beroep op 8 EVRM zou toekomen.

5.14. Het voorgaande maakt dat de primaire vorderingen van [naam 1] en [naam 2] onder I. en II. zullen worden afgewezen.

Zekerheidstelling

5.15. De subsidiair gevorderde aanvullende zekerheid op de zekerheid die reeds aan de executie is verbonden in de vonnissen van 14 mei 2025 zal eveneens worden afgewezen. Deze vordering is gebaseerd op de stelling dat, indien het gerechtshof de vorderingen van de curator zou afwijzen, de eventuele executieopbrengst op de derdengeldenrekening die dan terugbetaald moet worden, de totale schade niet zal dekken, omdat [naam 1] en [naam 2] de voertuigen en woningen nooit zullen kunnen terugkopen, of enkel voor meer dan waarvoor ze in executie geveild zouden worden. De schade is nog niet exact te berekenen maar zal in de miljoenen lopen, aldus [naam 1] en [naam 2] .

5.16. Met de curator is de rechtbank van oordeel dat de gestelde bijkomende schade door een mogelijke tenuitvoerlegging onvoldoende is onderbouwd. De stelling dat het om bijzondere vermogensobjecten gaat is daartoe onvoldoende. Niet gebleken is dus dat de al aan een eventuele executie verbonden zekerheidsstelling in het vonnis van 14 mei 2025, waarmee het restitutierisico is ondervangen, ontoereikend is. Bovendien geldt ook hier dat op dit punt reeds gemotiveerd is beslist door de rechtbank.

Proceskosten

5.17. Eisers zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:

6 De beoordeling in reconventie

Spoedeisend belang

6.1. Het spoedeisend belang van de curator bij zijn vorderingen tot afgifte van de beslagen Ferrari en Lamborghini volgt uit de aard van de vordering. Dit geldt ook voor de gevorderde opgave van inkomsten, vermogen en voor verhaal vatbare goederen aan de deurwaarder.

Geldigheid beslag

6.2. De curator vordert afgifte van de Ferrari en Lamborghini aan de deurwaarder, nu [naam 1] niet vrijwillig aan het bevel van de deurwaarder van 17 juli 2025 heeft voldaan.

6.3. [naam 1] en [naam 2] voeren aan dat het proces-verbaal waarin [naam 1] is aangezegd om binnen 10 dagen contact op te nemen met de deurwaarder een fout bevat, waardoor op grond van artikel 442 Rv het beslag nietig is. In de aanzegging is verzuimd te vermelden met welke deurwaarder [naam 1] contact op moet nemen om het voertuig in te leveren. [naam 1] en [naam 2] stellen zich op het standpunt dat hierdoor feitelijk geen aanzegging is gedaan, zodat [naam 1] er ook niet aan moet en kan voldoen en om die reden de reconventionele vordering afgewezen dient te worden.

6.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 442 lid 1 Rv bepaalt wat er, op straffe van nietigheid, dient te worden vermeld in het proces-verbaal van beslaglegging op motorrijtuigen. Artikel 442 lid 1 sub e Rv bepaalt: “indien nodig, instructies inzake het afgeven van het motorrijtuig of de aanhangwagen aan de deurwaarder ten behoeve van de executie”. Deze instructie is in het proces-verbaal van 17 juli 2025 gegeven door te vermelden dat [naam 1] binnen 10 dagen contact op moet nemen met de gerechtsdeurwaarder voor het feitelijk afgeven van het motorvoertuig en de daarbij behorende papieren voor de verkoop. Dat de naam van de gerechtsdeurwaarder hierbij niet is genoemd, maakt de beslaglegging nog niet nietig. Het proces-verbaal vermeldt in de kop de naam van de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd, namelijk mr. R.J.V.M. [naam 3] en daarnaast is het proces-verbaal op briefpapier afgedrukt van Flanderijn Gerechtsdeurwaarders, waarbij zowel de naam van het gerechtsdeurwaarderskantoor als de contactgegevens staan vermeld. Voor [naam 1] was dan ook duidelijk, of had ten minste duidelijk moeten zijn, met welke deurwaarder, of in ieder geval welk deurwaarderskantoor, hij contact op had moeten nemen om te voldoen aan de in het proces-verbaal gegeven instructie. Van nietigheid van het beslag is dus geen sprake.

Afgifte Ferrari en Lamborghini

6.5. Nu [naam 1] niet heeft voldaan aan het in het proces-verbaal van 17 juli 2025 vermeldde bevel, ligt de vordering tot afgifte van de Ferrari en Lamborghini voor toewijzing gereed. Aan het verweer van [naam 1] dat afgifte feitelijk niet mogelijk is, omdat de voertuigen zich in het buitenland bevinden gaat de voorzieningenrechter voorbij. Ter zitting heeft [naam 1] bevestigd dat hij, ondanks dat de voertuigen zich in het buitenland bevinden, hij wel de beschikking over beide voertuigen heeft en hij deze dus terug naar Nederland kan halen.

Dwangsom

6.6. Omdat [naam 1] eerder niet vrijwillig heeft voldaan aan de instructie van de deurwaarder, zal de gevorderde dwangsom worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding deze te matigen en maximeren zoals in de beslissing is vermeld. In de onbetwiste stelling van [naam 1] dat de auto’s zich nu nog in het buitenland bevinden ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de termijn tot het voldoen aan de instructie van de deurwaarder te verlengen zoals in de beslissing is weergegeven.

Opgave bronnen van inkomsten, vermogen, voor verhaal vatbare goederen

6.7. De curator grondt de vordering tot opgave van bronnen van inkomsten, vermogen en voor verhaal vatbare goederen aan de deurwaarder op artikel 475g Rv. Ondanks daartoe verzocht te zijn hebben [naam 1] en [naam 2] hier geen gehoor aan gegeven.

6.8. [naam 1] en [naam 2] voeren aan dat de Hoge Raad heeft bepaald dat de verplichting om informatie te verstrekking op grond van artikel 474g Rv enkel ziet op bronnen van inkomsten en niet op vermogen, zodat de deurwaarder het informatieverzoek te ruim heeft geformuleerd. Daarnaast stellen [naam 1] en [naam 2] dat de curator al één dag na ontvangst van het verzoek aan de rechtbank heeft gemeld dat [naam 1] niet heeft voldaan aan het informatieverzoek. Terwijl daarbij ook geen enkel reactietermijn is genoemd. [naam 1] en [naam 2] stellen zich dan ook op het standpunt dat zij niet in verzuim zijn.

Reikwijdte informatieverzoek

6.9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de verplichting van de schuldenaar op grond van artikel 474g Rv slechts betrekking heeft op zijn bronnen van inkomsten en niet zijn vermogen. Dit volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 26 november 2011 (ECLI:NL:HR:2021:1776, r.o. 3.3.). De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het informatieverzoek van de deurwaarder te ruim is geformuleerd en alleen betrekking mag hebben op bronnen van inkomsten.

Onwil

6.10. Met [naam 1] en [naam 2] is de voorzieningenrechter eveneens van oordeel dat de curator deze vordering te snel heeft ingediend, omdat concrete aanwijzingen dat [naam 1] en [naam 2] geen inlichtingen over hun bronnen van inkomsten willen opgeven aan de deurwaarder ontbreken ten tijde van het instellen van de eis in reconventie. De brief met het informatieverzoek dateert van vrijdag 8 augustus 2025. Naar zeggen van [naam 1] en [naam 2] heeft deze brief hen op 12 augustus 2025 bereikt. In deze brief wordt overigens geen termijn genoemd voor het verstrekken van de informatie. De curator heeft al bij brief van 13 augustus 2025 aan de rechtbank medegedeeld de reconventionele vordering tot verstrekking van informatie op grond van artikel 475g Rv te willen instellen. [naam 1] en [naam 2] is dan ook geen (redelijke) termijn gegund tot nakoming van het verzoek. Gelet hierop zal deze vordering worden afgewezen.

Proceskosten

6.11. [naam 1] is grotendeels in het ongelijk gesteld, de curator is in zijn vordering jegens [naam 2] in het ongelijk gesteld. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren.

7 De beslissing

De voorzieningenrechter

in conventie

7.1. wijst de vorderingen af;

7.2. veroordeelt eisers in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de curator niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

in reconventie

7.3. veroordeelt [naam 1] om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan de beslaglegende gerechtsdeurwaarder, te weten mr. [naam 3] , af te geven de motorvoertuigen Lamborghini Aventador met [kenteken 1] en Ferrari SF90 Spider met [kenteken 2] met de daarbij behorende papieren, sleutels en overigens bijbehorende zaken ten behoeve van de verkoop;

7.4. veroordeelt [naam 1] om aan de curator een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de veroordelingen in 7.3. voldoet, tot een maximum van € 400.000,00 is bereikt;

7.5. compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;

in conventie en in reconventie

7.6. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

7.7. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025.