Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5880 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 29 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:588029 augustus 2025

Rechtsgebieden

BelastingrechtProcesrecht Belastingen
BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 24/5509 en 24/5510

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 mei 2024. De beroepen zien op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2020 met [aanslagnummer 1] en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over het jaar 2020 met [aanslagnummer 2].

1.1. Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn omdat het griffierecht niet is betaald en het niet betalen niet verontschuldigbaar is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Toetsingskader

  1. Iemand die beroep instelt, moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41 van de Awb. In een zaak als deze is het griffierecht € 51,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Het hele bedrag moet binnen die termijn zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dan zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is. Dat betekent dat er een goede reden moet zijn waarom het griffierecht niet (tijdig) is betaald.

Betalingsonmacht

  1. Bij brief van 8 september 2024 heeft de gemachtigde aangegeven dat belanghebbende niet in staat is het griffierecht te voldoen wegens betalingsonmacht. Bij bericht van 9 september 2024 is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken het beroep op betalingsonmacht te onderbouwen. Hier is niet op gereageerd. De griffier heeft vervolgens bij bericht van 26 september 2024 het beroep op betalingsonmacht afgewezen.

Heeft belanghebbende het griffierecht tijdig betaald?

  1. De griffier heeft op 26 september 2024 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst. Belanghebbende is hierbij nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van het bericht. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan de gemachtigde van belanghebbende verzonden naar het door hem voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 26 september 2024 heeft ontvangen.[1]

  2. Belanghebbende heeft het griffierecht niet op tijd betaald.

Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?

  1. Belanghebbende heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

  1. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de beroepen niet inhoudelijk beoordeelt en dat de bestreden besluiten in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van R.M. Rosta, griffier, op 29 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).


Voetnoten

Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).