ECLI:NL:RBZWB:2025:5662 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 21 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3320
[eiseres] als erfgename van [naam] , uit [plaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. L.L. Ross),
en
Dienst Toeslagen, verweerder.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek (aanvraag) van 6 juli 2021 om herbeoordeling van de situatie van [naam] met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.
1.1. Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Beoordeling door de rechtbank
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 6 juli 2021. Niet in geschil is dat de beslistermijn is overschreden.
Verweerder voert in zijn verweerschrift van 6 augustus 2025 aan dat eiseres geen gelijk heeft. Hoewel verweerder nog niet op de aanvraag heeft beslist, is hij van mening dat hij geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd aan eiseres, omdat op voorhand vaststaat dat het verzoek niet tot een ander oordeel kan leiden dan dat de aanvraag van eiseres kennelijk ongegrond is. Eiseres kan namelijk geen compensatie krijgen op grond van artikel 2.1, eerste lid van de Wet hersteloperatie Toeslagen, omdat zij niet de aanvrager is geweest van de kinderopvangtoeslag, maar haar ouder.
4. De rechtbank stelt vast dat, zoals verweerder terecht aangeeft, er nog steeds niet is beslist op de aanvraag van eiseres. Dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd zou zijn voor het niet op tijd nemen van een besluit op de aanvraag van eiseres, omdat de aanvraag volgens verweerder kennelijk ongegrond is,
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
5.1. Gelet op het standpunt van verweerder in het verweerschrift van 6 augustus 2025, ziet de rechtbank geen aanleiding om een langere termijn toe te kennen.
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd? 6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 5. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 21 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen, voorheen artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
Zoals genoemd in artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb.