ECLI:NL:RBZWB:2025:5412 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 11 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/437886 / FA RK 25-3726
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 en op het verzoek tot schadevergoeding ex artikel 10:11 lid 2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Beschikking van 8 augustus 2025van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda op het ingediende verzoekschrift van
[verzoeker], geboren op [geboortedag] 1947 in [geboorteplaats] , hierna te noemen verzoeker, wonend in [plaats] , advocaat mr. J. Nederlof te Tilburg.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
de zorgverantwoordelijke psychiater van [accommodatie] mevrouw [naam 1] ;
-
de geneesheer-directeur van [accommodatie] .
De zorgaanbieder en de zorgverantwoordelijke worden hierna gezamenlijk aangeduid als de verweerder.
1 Het procesverloop
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
-
het verzoekschrift ex artikel 10:7 lid 1 en artikel 10:11 lid 2 Wvggz, bij de griffie van deze rechtbank ontvangen op 17 juli 2025, met bijlagen;
-
de op 22 juli 2025 ontvangen e-mail vanuit de geneesheer-directeur;
-
het verweerschrift van [accommodatie] met bijlagen, bij de griffie van deze rechtbank ontvangen op 28 juli 2025;
-
de op 30 juli 2025 ontvangen e-mail van mr. J. Nederlof met bijlagen.
1.2 De behandeling van het verzoek heeft op 31 juli 2025 plaatsgevonden in het gerechtsgebouw te Breda. Gehoord zijn:
-
advocaat mr. J. Nederlof;
-
de heer dr. [naam 2] , psychiater;
-
mevrouw [naam 3] , verpleegkundig specialist [accommodatie] ;
-
mevrouw [naam 4] , sociaal psychiatrisch verpleegkundige in opleiding.
1.3 Uit voormelde e-mail van 22 juli 2025 van de geneesheer-directeur blijkt dat de geneesheer-directeur niet aanwezig zal zijn bij de zitting, omdat de klacht in beroep zich niet richt tegen een GD-beslissing of -verantwoordelijkheid. Evenmin verschenen is verzoeker.
2 De feiten
2.1 Bij beschikking van 12 september 2024 is een zorgmachtiging verleend voor verzoeker tot en met 12 september 2025. De volgende vormen van verplichte zorg zijn daarin opgenomen:
-
het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
-
aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen voor de duur van maximaal zes maanden.
2.3 Bij beschikking van 30 januari 2025 is de zorgmachtiging van 12 september 2024 gewijzigd, inhoudende dat bij wijze van verplichte zorg de volgende maatregelen kunnen worden getroffen:
-
het toedienen van vocht en voeding;
-
het toedienen van medicatie;
-
het verrichten van medische controles;
-
het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
-
het beperken van de bewegingsvrijheid;
-
aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
-
opnemen in een accommodatie.
2.4 Op 3 februari 2025 heeft de zorgverantwoordelijke besloten tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van opneming in de accommodatie. Op 7 februari 2025 heeft de zorgverantwoordelijke besloten tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van depotmedicatie.
2.5 Van 3 februari 2025 tot 18 maart 2025 is verzoeker op grond van voormelde beslissing opgenomen geweest bij [accommodatie] .
2.6 Op 1 mei 2025 heeft verzoeker bij de klachtencommissie een klachtschrift ingediend. Zijn klachten zien op de besluiten van de zorgverantwoordelijken tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van opneming in de accommodatie (klacht 1) en toediening van depotmedicatie (klacht 2) en op de beoordeling van verzoeker als wilsonbekwaam ten aanzien van beslissingen over medicatie (klacht 3).
2.7 Bij beslissing van 22 mei 2025, verzonden op 5 juni 2025, heeft de klachtencommissie alle drie deze klachten ongegrond verklaard.
2.8 Op 17 juli 2025 is onderhavig verzoek bij de rechtbank ingediend.
3 Het verzoek en verweer
3.1 Verzoeker verzoekt de klachten alsnog gegrond te verklaren. Tevens verzoekt verzoeker om hem een schadevergoeding toe te kennen van € 7.460,- te vermeerderen met de dagen dat de dwangmedicatie voortduurt en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2025 tot en met de dag van betaling.
3.2 Verweerder voert gemotiveerd verweer, strekkende tot ongegrondverklaring van de klacht en afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding.
4 De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1 De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien het verzoek binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn van zes weken na de dag waarop de beslissing van de klachtencommissie aan verzoeker is meegedeeld bij de rechtbank is ingediend.
Standpunt van verzoeker Verzoeker kan zich niet verenigen met de beslissing van de klachtencommissie en voert het volgende aan:
Klacht 1
4.2 Verzoeker stelt dat de opname in de kliniek, welke heeft plaatsgevonden van 3 februari 2025 tot 18 maart 2025, onnodig is geweest. Daartoe brengt verzoeker naar voren dat de opname in strijd is geweest met de wettelijke eisen van proportionaliteit, subsidiariteit, effectiviteit en veiligheid. De opname had voorkomen kunnen worden door verzoeker in de gelegenheid te stellen zelf zijn medicatie te slikken. Doordat deze mogelijkheid aan verzoeker is ontnomen, is voorbijgegaan aan artikel 2:1 lid 2 Wvggz, waarin is vastgelegd dat verplichte zorg alleen als uiterste middel kan worden overwogen, indien er geen mogelijkheden meer zijn voor vrijwillige zorg. In het recente verleden was verzoeker goed ingesteld op orale medicatie en nam hij deze medicatie ook in. Hoewel verzoeker betwist dat er sprake is van een psychische stoornis en eveneens betwist dat er sprake is van daaruit volgend ernstig nadeel, had er in zijn visie moeten worden ingezet op vrijwillige zorg, ter voorkoming van de opname. Er is immers overeenstemming over medicatie, alleen niet over de wijze waarop. Omdat verzoeker in de thuissituatie had kunnen stabiliseren, is de opname in de kliniek ook in strijd met het subsidiariteitsbeginsel. Er had immers kunnen worden ingezet op minder ingrijpende middelen, te weten het motiveren van verzoeker tot het nemen van zijn medicatie, zoals hij in het verleden ook heeft gedaan.
Klacht 2
4.3 Verzoeker heeft bezwaren tegen de wijze waarop de medicatie wordt verstrekt, namelijk het depot. De klachtencommissie heeft de visie van de psychiaters overgenomen waarbij zij gesteld hebben dat bij het nemen van orale medicatie geen effectieve behandeling is gebleken. De psychiaters verliezen daarbij echter uit het oog dat in het recente verleden verzoeker goed heeft gefunctioneerd en toentertijd zijn orale medicatie trouw heeft geslikt. Onjuist is de stelling van psychiaters dat verzoeker niet consistent is in het gebruik en dat hij stopt met medicatie in de thuissituatie. Het toedienen van medicatie door middel van een depot is niet proportioneel en in strijd met het subsidiariteitsbeginsel. Immers verzoeker heeft in het verleden laten zien dat hij consequent is met betrekking tot de inname van de medicatie. Het depot is voor verzoeker ingrijpend. Elke maand is het voor verzoeker paniek, omdat hij geforceerd (met politieassistentie) de depotmedicatie toegediend krijgt. Hij wordt hierbij tegen zijn wil in op zijn buik gelegd en dat is voor hem steeds een zeer nare ervaring. Een minder ingrijpende maatregel, namelijk het toestaan van orale medicatie, is mogelijk.
Klacht 3
4.4 Verzoeker wordt ten onrechte wilsonbekwaam beschouwd ten aanzien van de verplichte zorg betreffende medicatie. Hij acht zich wilsbekwaam met betrekking tot beslissingen over zijn medicatie. Verzoeker stelt dat hij wel degelijk in staat is om de gevolgen van zijn beslissing te overzien. Hij is immers bereid om orale medicatie te slikken, maar niet om in te stemmen met depotmedicatie. Onvoldoende is onderzocht in hoeverre de visie van verzoeker maakt dat hij wilsonbekwaam is ten opzichte van zijn medicatie. Indien verzoeker niet tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake van de uitoefening van zijn rechten en plichten op grond van de wet in staat is en er geen vertegenwoordiger is moet de GGz op grond van artikel 1:3 lid 4 Wvggz een verzoek voor mentorschap indienen. Dat is niet gebeurd. Er is slechts een bereidverklaring van 11 juli 2025. Daarmee kleeft er een gebrek aan de beslissingen tot het verlenen van verplichte zorg. De mentor moet bovendien zijn benoemd voordat verplichte zorg wordt toegepast, omdat de mentor over het voornemen tot toepassing van verplichte zorg gehoord moet worden. Het verzoek voor een mentorschap moet gezien worden in het kader van zorgvuldige besluitvorming als neergelegd in artikel 8:9 Wvggz. Verwezen wordt naar ECLI:NL:RBAMS:2022:2146.
schadevergoeding
4.5 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er een gebrek kleeft aan de beslissingen tot het verlenen van verplichte zorg, zodat verplichte zorg niet kon worden ingezet. Hij verzoekt schadevergoeding. Volgens de oriëntatiepunten is een vergoeding van € 100,- per dag bij een opname op een gesloten afdeling zonder geldige titel het uitgangspunt en € 20,- per dag in het kader van dwangmedicatie. Daarom vordert verzoeker een schadevergoeding van in totaal € 4.200,- voor de periode van 3 februari 2025 tot 18 maart 2025 (42 dagen) en voor wat betreft de dwangmedicatie vanaf 3 februari 2025 tot heden ad € 3.260,- , zijnde 163 dagen.
Standpunt van de verweerder Verweerder voert het volgende aan.
Klacht 1
4.6 Nadat in januari gebleken was dat opname noodzakelijk was en de enige mogelijkheid om het ernstig nadeel af te wenden, is -met een medische verklaring d.d. 22 januari 2025- een wijziging van de zorgmachtiging verzocht en toegewezen. [accommodatie] is van mening dat het inzetten van verplichte zorg in de vorm van opname het laatste redmiddel was om het ernstig nadeel af te kunnen wenden en dat de verplichte opname voldoet aan alle overige criteria die rechtens zijn vereist waaronder ook de bepalingen van hoofdstuk 2 en dat er is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:9 Wvggz om tot uitvoering van de verplichte zorg bestaande uit opname over te gaan. Het besluit is door de zorgverantwoordelijke genomen, het is schriftelijk en gemotiveerd aan klager medegedeeld en het besluit bevat informatie over het klachtrecht van verzoeker en het recht om zich te laten bijstaan door de patiënten vertrouwenspersoon. Ook heeft de zorgverlener zich op de hoogte gesteld van de actuele gezondheidstoestand van verzoeker. In de bestreden beslissing staat vermeld dat het onderzoek naar de gezondheidssituatie in overleg op 8 januari heeft plaatsgevonden. Er is een continue lijn van contact geweest tussen de zorgverantwoordelijke en verzoeker alsook tussen andere zorgverleners en verzoeker, bestaande uit wekelijkse telefonische contacten en een huisbezoek op 16 januari 2025. Ook uit de uitgebreide mails van verzoeker in die periode kon de zorgverantwoordelijke actuele informatie omtrent zijn gesteldheid afleiden. Uit deze contacten blijkt van een bestendige situatie, waarbij de gesteldheid van verzoeker en zijn houding ten opzichte van het behandelaanbod niet is veranderd en de conclusie van psychiater [naam 1] , zoals getrokken op 8 januari, nog immer van toepassing was. Gesteld kan worden dat de zorgverantwoordelijke afdoende op de hoogte was van de actuele gezondheidssituatie van verzoeker. Tevens blijkt uit het dossier dat verzoeker in die periode onwillig was om persoonlijk contact toe te laten. [accommodatie] is van mening dat de opname noodzakelijk is geweest en er geen andere mogelijkheden waren om het ernstig nadeel af te wenden anders dan door een korte opname. Verzoeker was op geen enkele wijze bereid om zijn medicatie zelf betrouwbaar uit eigen beweging in te nemen of zich te laten opnemen, ook niet na wijziging van de zorgmachtiging. Zijn toestandsbeeld, het feit dat hij gestopt was met eten en drinken en de noodzaak om op dwangmedicatie over te gaan maakten dat verzoeker niet meer in de thuissituatie was te stabiliseren.
Klacht 2
4.7 [accommodatie] is van mening dat het inzetten van verplichte zorg in de vorm van medicatie het laatste redmiddel was om het ernstig nadeel af te kunnen wenden en dat het voldoet aan alle overige criteria die rechtens zijn vereist waaronder ook de bepalingen van hoofdstuk 2 en dat er is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:9 Wvggz om tot uitvoering van de verplichte zorg over te gaan. Deze beslissing voldoet aan de eisen van artikel 8:9 Wvggz. Het besluit is door de zorgverantwoordelijke genomen, het is schriftelijk en gemotiveerd aan verzoeker medegedeeld en het besluit bevat informatie over het klachtrecht van verzoeker en het recht om zich te laten bijstaan door de patiënten vertrouwenspersoon. Ook heeft de zorgverlener zich op de hoogte gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene. De keuze voor de depotmedicatie was noodzakelijk en voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en doelmatigheid. Verzoeker was gestopt met de orale medicatie tegen medisch advies, ondanks dat deze was opgelegd in de zorgmachtiging, en er was sprake van een ernstig en onbehandeld toestandsbeeld. Ter zitting is daaraan nog toegevoegd dat verzoeker in 2024 ook opgenomen is geweest. Nadat hij met ontslag was gegaan stopte hij met de voorgeschreven orale medicatie, waarna zijn toestandsbeeld verslechterde. Uit de medische verslaglegging blijkt dat in ieder geval op 24 december 2024 nog door de ambulante hulpverlening geprobeerd is verzoeker te bewegen tot het nemen van orale medicatie, maar dat hij dat weigerde.
Klacht 3
4.8 De wilsbekwaamheid wordt beoordeeld per onderliggende beslissing en is afhankelijk van de ernst van de gestelde diagnose die in tijd kan fluctueren. In januari en februari 2025 was het toestandsbeeld dermate ernstig dat verzoeker niet wilsbekwaam kan worden geacht ten aanzien van de medicatie en zijn diagnose. Zowel ten tijde van de zorgmachtiging als ten tijde van de bestreden beslissingen waarin werd overgegaan tot verplichte zorg en medicatie is de wilsbekwaamheid terzake medicatie en de diagnose beoordeeld en alle deskundigen kwamen tot de conclusie dat verzoeker op dat moment wilsonbekwaam was. Ten tijde van de uitvoering van de verplichte zorg was er nog geen mentor voor zover bij [accommodatie] bekend. Ter zitting is daaraan toegevoegd dat in het kader van de beantwoording van de vraag of betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is een gesprek met betrokkene is gevoerd om te beoordelen of hij begrijpt waar het over gaat. Op dat moment ontkende betrokkene dat bij hem sprake was van een stoornis en zag hij geen enkel nut of noodzaak voor behandeling. Op grond daarvan werd hij wilsonbekwaam geacht ten aanzien van medicatie. Met betrekking tot het mentorschap is ter zitting verklaard dat de zoon van betrokkene als vertegenwoordiger optrad. Omdat de zoon op Bonaire woont was het soms lastig om contact met hem te krijgen. Daarom is op de bestreden beslissingen aangevinkt “Er is op dit moment geen vertegenwoordiger” en is, na overleg met de zoon, besloten een aanvraag voor mentorschap in gang te zetten. Hiermee is in februari 2025 een begin gemaakt, leidend tot indiening van de aanvraag op 11 juli 2025. Voorafgaand aan en tijdens de opname van verzoeker is regelmatig contact geweest met de zoon. De zoon was in november 2024 in Nederland en op 18 december was hij er ook nog. In die periode bezocht hij betrokkene en is overleg geweest over betrokkene. In een bericht van de zoon van 22 december 2024, weergegeven in het zorgplan van 8 augustus 2024 dat is aangevuld op 9 januari 2025, is te lezen dat de zoon zich ernstig zorgen maakt over de situatie van verzoeker en dat hij voorstelt om verzoeker ergens te plaatsen met medicijnen en meer zorg. Uit de aantekeningen in het dossier kan worden afgeleid dat op 13 januari 2025 telefonisch contact is geweest met de zoon over de toestand van betrokkene.
Schadevergoeding
4.9 [accommodatie] stelt dat er geen grond is tot schadevergoeding omdat rechtens juist is gehandeld en alle bepalingen genoemd in de Wvggz in acht zijn genomen. Voor zover de rechtbank van mening mocht zijn dat niet alle bepalingen van de Wvggz in acht zijn genomen (hetgeen wordt betwist) gaat het om de overtreding van een formeel voorschrift waaraan geen schadevergoeding moet worden gekoppeld althans een veel lager bedrag dan het door verzoeker gestelde bedrag. Mocht de rechtbank van mening zijn dat een schadevergoeding op zijn plaats is, dient dit bedrag gelet op de geringe ernst van de overtreding niet meer dat € 5,00 per dag te bedragen gelet de Oriëntatiepunten van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
Klachten 1 en 2
4.10 Vooropgesteld wordt dat de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
4.11 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Bij verzoeker is sprake van een jarenlange psychiatrische hulpverleningsgeschiedenis met meerdere klinische opnames. Ook in 2024 is verzoeker opgenomen geweest vanwege een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld. Na ontslag van die opname is de behandeling voortgezet middels ambulante hulpverlening en orale medicatie. In oktober 2024 werd duidelijk dat verzoeker gestopt was met inname van zijn medicatie. De ambulante hulpverlening heeft in een periode van vier tot vijf maanden geprobeerd om verzoeker alsnog te bewegen zijn medicatie weer te gaan nemen. Ondertussen verslechterde zijn toestandsbeeld en werd hij toenemend psychotisch. De complottheorieën kwamen steeds sterker op de voorgrond te staan en verzoeker vertoonde meer boosheid, achterdocht en wantrouwen. Dat bleek ook uit het feit dat hij vaker instanties ging bellen en mailen. Ook zijn zelfzorg verslechterde. Hij kwam zijn woning niet meer uit. Psychiaters die tot twee keer toe aan de deur kwamen werd de toegang geweigerd. Voor de hulpverlening werd het steeds moeilijker om met verzoeker in contact te komen. In ieder geval op 24 december 2024 is nog geprobeerd om verzoeker ertoe te bewegen zijn medicatie weer te gaan nemen. Verzoeker was op dat moment echter op geen enkele wijze bereid om zijn medicatie uit eigen beweging te nemen en dreigde te stoppen met eten en drinken wanneer zou worden overgegaan op dwang, waardoor de hulpverlening geen mogelijkheden meer zag om hem in de thuissituatie te stabiliseren. Daarop is wijziging van de zorgmachtiging verzocht en op 30 januari 2025 toegewezen. Uit die beschikking blijkt dat het toedienen van medicatie noodzakelijk wordt geacht, maar dat dit in een klinische setting moet gebeuren gelet op het gevaar dat verzoeker stopt met eten en drinken. Op 3 februari 2025 is, na onderzoek door psychiater [naam 1] op 8 januari 2025, besloten tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van opname. In die beslissing is overwogen dat verzoeker de kans krijgt om in samenwerking met de behandelaren van de afdeling weer te starten met de medicatie. Aangekondigd is dat bij aanhoudende weigering ook besloten zal worden om te starten met dwangmedicatie. In het kader van en voorafgaand aan de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van depotmedicatie is verzoeker opnieuw onderzocht. Bij dat onderzoek ontkende verzoeker dat bij hem sprake is van een stoornis. Hij zag dan ook niet het nut of de noodzaak van een behandeling. Vervolgens is op 7 februari 2025 besloten om verzoeker verplichte zorg te verlenen in de vorm van het toedienen van depotmedicatie.
4.12 Uit het voorgaande volgt, anders dan verzoeker stelt, dat hij op geen enkel moment bereid was om orale medicatie tot zich te nemen om zijn toestandsbeeld te herstellen en te stabiliseren, ondanks meerdere pogingen vanuit de hulpverlening om hem hiertoe te bewegen. Er resteerde dan ook geen andere optie dan het toedienen van depotmedicatie. Aangezien het, gelet op het steeds verder verslechterende toestandsbeeld van verzoeker en het feit dat hij dreigde te stoppen met eten en drinken, niet verantwoord was om in de thuissituatie depotmedicatie toe te dienen, was de behandelaar genoodzaakt verzoeker daarvoor klinisch op te nemen. In dat verband is nog van belang dat ook na klinische opname nog een aantal dagen is geprobeerd verzoeker op vrijwillige basis te bewegen weer te starten met medicatie, voordat werd besloten tot het toedienen van depotmedicatie. Ook in die periode heeft verzoeker volhard in zijn standpunt dat hij geen medicatie nodig had, omdat hem niets mankeerde.
4.13 Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft besloten tot het verlenen van verplichte zorg in de vorm van de opname van verzoeker en het toedienen van depotmedicatie aan verzoeker en dat bij die beslissingen is voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De klachten 1 en 2 worden daarom ongegrond verklaard.
Klacht 3:
4.14 Deze klacht valt uiteen in twee delen. Allereerst wordt gesteld dat onvoldoende is onderzocht in hoeverre de visie van verzoeker, die stelt dat hij bereid is om orale medicatie te slikken, maakt dat hij wilsonbekwaam is als het gaat om beslissingen over het gebruik van medicatie.
4.15 De rechtbank begrijpt dat verzoeker doelt op het bepaalde in artikel 8:9 lid 4 onder a Wvggz. Daarin staat, voor zover hier van belang, dat de zorgverantwoordelijke, indien verplichte zorg anders dan opname op grond van een zorgmachtiging wordt toegepast, schriftelijk vastlegt in het dossier of betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is. Blijkens de bestreden beslissing heeft in het kader van beantwoording van die vraag onderzoek plaatsgevonden waaruit is geconcludeerd dat verzoeker wilsonbekwaam is ten aanzien van verplichte zorg in de vorm van medicatie en is een aantekening van de beoordeling gemaakt in het dossier van verzoeker. Anders dan verzoeker thans stelt, heeft hij bij dat onderzoek, aldus de behandelaar ter zitting, aangegeven geen nut of noodzaak te zien voor enige behandeling, omdat bij hem geen sprake is van een stoornis. Ook anderszins vindt de stelling van verzoeker, dat hij bereid is orale medicatie te slikken, op geen enkele wijze steun in het dossier of in de verklaringen van de behandelaars ter zitting. Reeds om die reden kan de klacht niet slagen. Overigens heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling door de behandelaar en zijn conclusie ten aanzien van de vraag of verzoeker in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen.
4.16 Voorts is aangevoerd dat een gebrek kleeft aan de beslissing(en) tot het verlenen van verplichte zorg, omdat verplichte zorg pas ingezet had mogen worden op het moment dat verzoeker een mentor had, die hierover voorafgaand gehoord had moeten worden.
4.17 In artikel 1:3 lid 3 Wvggz is, voor zover hier van belang, bepaald dat als vertegenwoordiger ter zake van de uitoefening van de rechten en plichten op grond van deze wet van een meerderjarige betrokkene optreedt: b. indien betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de uitoefening van deze rechten en plichten in staat is: – de curator of mentor, of indien deze ontbreekt, – de gemachtigde, bedoeld onder a, of indien deze ontbreekt, – de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, of indien deze dat niet wenst of deze ontbreekt, – een ouder, kind, broer, zus, grootouder of kleinkind, tenzij deze dat niet wenst, of deze ontbreekt. Lid 4 van artikel 1:3 Wvggz bepaalt dat, indien betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van de uitoefening van zijn rechten en plichten op grond van deze wet in staat is en geen vertegenwoordiger als bedoeld in de vorige leden optreedt, de zorgaanbieder een verzoek doet voor een mentorschap als bedoeld in artikel 451, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
4.18 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in februari 2025 (na opname) een aanvang is gemaakt met de procedure voor het aanvragen van een mentorschap voor verzoeker. Uiteindelijk is de aanvraag op 11 juli 2025 ingediend bij de rechtbank. Voor zover ten tijde van de zitting bekend, is op die aanvraag nog niet beslist. Al die tijd, dus ook voorafgaand aan en tijdens de duur van de opname, was/is de zoon van verzoeker zijn vertegenwoordiger. De reden om toch een mentorschap aan te vragen is gelegen in het feit dat de zoon op Bonaire woont, waardoor het voor de behandelaars soms lastig bleek om met hem in contact te komen. In overleg met de zoon is daarom besloten om voor verzoeker een mentorschap aan te vragen. Met de zoon is op regelmatige basis contact geweest over de stand van zaken met betrekking tot verzoeker. In november/december 2024 was de zoon in Nederland en heeft hij verzoeker bezocht. Blijkens het zorgplan d.d. 9 januari 2025 gaf de zoon op 22 december 2024 bij de behandelaar aan: ”De situatie met mijn vader is zeer schrijnend. Hij gebruikt geen medicijnen en is totaal zichzelf aan verwaarlozen zonder enige zelf hygiëne.(…) Hij is totaal niet meer in staat om te doen wat goed voor hem is. Ook een normaal gesprek met hem dat verbetering zou kunnen brengen kan niet meer hij laat niets toe. Moet er daarom niet nagedacht worden dat hij snel ergens komt met medicijnen en meer zorg. Nu is het een man die niet meer kan doen wat goed voor hem is en daardoor alleen wegkwijnt thuis”. Ook op 13 januari 2025 is er nog telefonisch overleg geweest tussen de GGz en de zoon over verzoeker. Concluderend is steeds sprake geweest van een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 1:3 lid 3 onder b Wvggz. Bovendien is -wat er ook zij van het standpunt dat verplichte zorg pas ingezet mag worden na de mentor/vertegenwoordiger gehoord te hebben, dit kan hier in het midden blijven- genoegzaam gebleken van overleg met en instemming door de vertegenwoordiger ten aanzien van de situatie van verzoeker en de (noodzaak van) behandeling. Daarmee kan niet gezegd worden dat een gebrek kleeft aan de beslissing(en) tot het verlenen van verplichte zorg, zoals in de klacht verwoord. Het enkele feit dat in de beslissingen ex artikel 8:9 Wvggz staat aangekruist “Er is op dit moment geen wettelijk vertegenwoordiger” maakt het vorenstaande niet anders.
4.19 Dit leidt ertoe dat klacht 3 ongegrond wordt verklaard.
Verzoek tot schadevergoeding
4.20 Nu de klachten ongegrond worden verklaard, is er geen aanleiding om aan verzoeker schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank wijst dat verzoek daarom af.
4.21 Dit leidt tot de volgende beslissing.
5 De beslissing
De rechtbank:
verklaart de klachten ongegrond;
wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2025 door mr. Struijs, rechter, bijgestaan door Weterings als griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Indien het uitsluitend gaat om de afwijzing van het verzoek tot toekenning van schadevergoeding staat op grond van artikel 358 lid 1 Rv wel hoger beroep open.
(zie HR 14-10-2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7590)