ECLI:NL:RBZWB:2025:5115 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6250 T
(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Procesverloop
1. Eiseres heeft brede ondersteuning aangevraagd op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1. Bij besluit van 4 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft het college een voorziening toegekend voor de bekostiging van een pvc-vloer.
1.2. Met het besluit van 18 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft het college op het bezwaar van eiseres beslist. Daarbij heef het college een ruimere ondersteuning toegekend.
1.3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
Totstandkoming van het besluit
2. Tussen 2004 en 2019 is de kinderopvangtoeslag van een groot aantal ouders onterecht stopgezet en is eerder verleende kinderopvangtoeslag van hen teruggevorderd. De ouders zijn door de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen (nu: Dienst Toeslagen) in die tijd langdurig in een onmogelijke positie, in grote financiële problemen en in grote onzekerheid gebracht. Zij hebben financiële schade en zijn aangetast in hun rechtsgevoel, omdat zij zijn bestempeld als fraudeur. Het kabinet heeft hiervoor excuses aangeboden en wil de problemen van gedupeerde ouders oplossen.
2.1. Binnen de hersteloperatie toeslagen bieden gemeenten brede ondersteuning aan (potentieel) gedupeerden. Deze ondersteuning erop gericht betrokkenen en hun gezin te helpen bij het maken van een nieuwe start.
2.2. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire en heeft in dit kader brede ondersteuning aangevraagd. Op 29 augustus 2023 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden met de gemeente. Op basis daarvan heeft het college een plan van aanpak opgesteld. Hierin is opgenomen dat eiseres onder meer ondersteuning heeft gevraagd voor de vervanging van de vloer en enkele meubels.
2.3. Bij besluit van 4 oktober 2023 is een bedrag van € 2.000,- toegekend voor de bekostiging van een pvc-vloer.
2.4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarbij heeft zij – onder meer – aangevoerd dat het college een te laag bedrag heeft toegekend voor de vloer en ten onrechte geen vergoeding biedt voor de kosten van nieuwe meubels, een fiets en de restauratie van haar gebit.
2.5. In het bestreden besluit van 18 juli 2024 heeft het college aanvullend ook de volgende ondersteuning toegekend:
- Voor de aanschaf van een 24-inch fiets € 360,-;
- Voor de aanschaf van een salontafel € 100,- ;
- Voor de aanschaf van een eetkamertafel € 270,-;
- Voor het herstel van de problemen aan haar gebit € 500,-.
Overwegingen
3. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid tot de toegekende ondersteuning heeft kunnen komen. Zij doet dat, onder meer, aan de hand van hetgeen eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De kern van het beroep is dat partijen van mening verschillen over de invulling van het toetsingskader. Meer specifiek gaat het om de vraag welk criterium moet worden toegepast bij de beoordeling of een aangevraagde voorziening in aanmerking komt voor verstrekking vanuit de brede ondersteuning.
4.1. Artikel 2.21 van de Wht bepaalt dat gemeenten brede ondersteuning bieden op de vijf leefgebieden: financiën, gezin, werk, wonen en zorg. Op grond van het vierde lid wordt deze ondersteuning verleend op basis van een plan van aanpak dat erop ziet betrokkene en zijn gezin in staat te stellen een nieuwe start te maken in het kader van herstel.
4.2. In de artikelsgewijze toelichting van de Memorie van Toelichting
4.3. De rechtbank leidt hieruit af dat het college bij het nemen van een besluit over brede ondersteuning beschikt over een aanzienlijke beleids- en beoordelingsruimte. Het is aan het college om per geval te bekijken of brede ondersteuning passend is en daarbij maatwerk te leveren. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank in deze zaak moet beoordelen of zij de redenering van het college (zoals die volgt uit het bestreden besluit en de toelichting op de zitting) over de toegekende bedragen en de (impliciete) afwijzing van de overige door eiseres genoemde voorzieningen kan volgen.
4.4. Vaststaat dat het college geen beleidsregels heeft vastgesteld voor de uitvoering van artikel 2.21 van de Wht. Het college heeft de uitgangspunten van de VNG als leidraad gebruikt bij de beoordeling van de aanvraag van eiseres. Volgens de Memorie van Toelichting op de Wht moet het gaan om een adequate ondersteuning. In de uitgangspunten van de VNG is dit vertaald naar ‘passend (redelijk/noodzakelijk)’.
4.5. Het “kunnen maken van een nieuwe start” brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat voor de te verstrekken voorzieningen een noodzaakcriterium geldt. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat artikel 2.21 van de Wht op 1 januari 2025 gewijzigd is, waarbij in lid 4a expliciet de term “noodzakelijk” is ingevoegd. In de nota van toelichting
4.6. Tegen deze achtergrond beoordeelt de rechtbank hieronder de beroepsgronden van eiseres. Zijn de toegekende bedragen toereikend? 5. Eiseres voert aan dat de door het college toegekende bedragen voor de pvc-vloer, de fiets, de salontafel, de eetkamertafel en het herstel van haar gebit te laag zijn om te kunnen bijdragen aan het maken van een nieuwe start. Zij wijst erop dat het bij de vloer gaat om de vervanging van de vloer in haar gehele woning en dat het toegekende bedrag daarvoor niet toereikend is.
5.1. Het college stelt dat de toegekende bedragen voor de brede ondersteuning aansluiten bij gangbare gemiddelde prijzen. Voor de pvc-vloer is volgens het college gerekend met de kosten voor het leggen van een vloer op de benedenverdieping, zoals ook op zitting is toegelicht. Voor de overige voorzieningen, zoals de fiets, de salontafel en de eetkamertafel, heeft het college bedragen toegekend op basis van de Nibud-prijzengids en voor het gebitsherstel op basis van de maximale vergoeding uit het VGZ gemeentepakket. Volgens het college zijn deze bedragen representatief voor de kosten van dergelijke voorzieningen en is op deze wijze invulling gegeven aan de wettelijke opdracht tot brede ondersteuning. 6. De rechtbank beoordeelt of de door het college toegekende bedragen toereikend zijn.
6.1. Voor de fiets, de salontafel, de eetkamertafel en het gebitsherstel heeft het college aansluiting gezocht bij de Nibud Prijzengids en, voor het gebitsherstel, bij de maximale vergoeding uit het VGZ gemeentepakket. De koppeling aan deze algemene richtsnoeren komt de rechtbank niet onredelijk voor. Het staat eiseres vervolgens vrij om aannemelijk te maken dat de toegekende bedragen in haar geval niet toereikend zijn. Eiseres heeft echter geen concrete onderbouwing gegeven waarom deze bedragen ontoereikend zouden zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat het college de hoogte van deze bedragen onredelijk heeft vastgesteld.
6.2. Vervolgens beoordeelt de rechtbank de voorziening voor de pvc-vloer. Uit het plan van aanpak blijkt dat eiseres heeft verzocht om ondersteuning voor de vervanging van de vloer in haar woning. In het plan van aanpak is opgenomen dat eiseres op dat moment een zogenoemde knip- en plakvloer heeft, dat de ondervloer niet geschikt is voor de aanwezige vloerverwarming en dat een pvc-vloer de beste oplossing zou zijn. Een beperking tot alleen de benedenverdieping wordt in het plan van aanpak niet genoemd en blijkt ook niet uit andere stukken in het dossier.
6.3. De rechtbank overweegt dat het college in het primaire besluit heeft aangegeven dat het vervangen van de vloer prioriteit heeft vanwege de energieverspilling die de huidige vloer veroorzaakt en dat het vervangen van de vloer een duurzame oplossing is voor het energieverbruik. Gelet op die motivering zou het voor de hand liggen dat de gehele vloer in de woning wordt vervangen. Daar komt bij dat, zelfs uitgaande van de door het college gehanteerde prijs van circa € 60,- per m2, het toegekende bedrag van € 2.000,- niet toereikend is om de vloer van de benedenverdieping volledig te vervangen. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat in het plan van aanpak is gesproken over een prijsindicatie van ongeveer € 5.000,- voor de gehele woning en een aanbod van een leverancier van € 3.500,- voor vloer, ondervloer en aanleg. Het door het college toegekende bedrag blijft daar aanzienlijk bij achter, zonder dat dit verschil is gemotiveerd. Het besluit bevat bovendien geen motivering waarom slechts een deel van de woning wordt vergoed, terwijl uit het plan van aanpak juist volgt dat het verzoek ziet op vervanging van de vloer in de gehele woning, inclusief ondervloer. Het besluit schiet daarmee tekort in de motivering van de hoogte en omvang van de toegekende voorziening. Heeft het college de overige door eiseres genoemde voorzieningen beoordeeld? 7. Eiseres heeft aangevoerd dat het college geen beslissing heeft genomen over andere door haar genoemde voorzieningen, zoals gordijnen, een bank, eetkamerstoelen, bedden en kleding- en voorraadkasten. Deze voorzieningen zijn ter zitting door de gemachtigde van eiseres nader geconcretiseerd.
7.1. Het college stelt dat in het plan van aanpak geen andere voorzieningen dan de reeds toegekende zijn opgenomen. Bovendien is namens het college in de bezwaarfase op 20 en 24 juni 2024 tweemaal aan de gemachtigde van eiseres gevraagd waar eiseres verder nog mee geholpen zou zijn, maar daar is inhoudelijk geen reactie op gekomen.
8. De rechtbank stelt vast dat juist is dat in het plan van aanpak geen andere voorzieningen zijn opgenomen en dat de gemachtigde van eiseres inhoudelijk niet heeft gereageerd op de uitvragen van 20 en 24 juni 2024. Tegelijkertijd bevindt zich in het dossier een e-mail van eiseres van 31 januari 2024 waarin zij aangeeft dat sprake is van kapotte en versleten gordijnen, bank, eetkamerstoelen en bedden en een gebrek aan kleding- en voorraadkasten. In dit geval acht de rechtbank het onjuist dat het college deze voorzieningen niet bij de beoordeling heeft betrokken. Daarbij betrekt de rechtbank dat het college in het besluit op bezwaar ook andere voorzieningen heeft beoordeeld dan de voorzieningen die in het plan van aanpak zijn opgenomen en dat het college volgens de uitvragen van 20 en 24 juni 2024 eiseres nadrukkelijk de gelegenheid heeft geboden om aanvullend aan te geven welke hulp zij verder nodig had. Dat de gemachtigde op deze uitvragen niet heeft gereageerd, neemt niet weg dat uit de e-mail van 31 januari 2024 al een nadere hulpvraag van eiseres bleek. Het college heeft de noodzaak van deze voorzieningen niet nader onderzocht of beoordeeld. Gelet op de wettelijke opdracht tot brede ondersteuning had het college dit wel moeten doen, zeker nu deze omstandigheden vallen onder het leefgebied wonen. Door dit na te laten, heeft het college het besluit in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Daarmee is sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.
Kan het college de gebreken herstellen?
9. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Het gaat om de volgende onderdelen:
- Het college moet een nieuwe beslissing nemen over de omvang en de hoogte van de voorziening voor het leggen van een pvc-vloer. Bij de herziening van het bestreden besluit moet het college uitgaan van de gehele woning (beneden- en bovenverdieping) en rekening houden met de kosten voor het leggen van een geschikte ondergrond (zoals een ondervloer of egalisatie).
- Het college moet onderzoeken of de door eiseres genoemde problemen in de woninginrichting, waaronder kapotte en versleten gordijnen, bank, eetkamerstoelen en bedden en een kleding- en voorraadkast, aanleiding geven voor aanvullende ondersteuning. Het college moet bij herziening van het bestreden besluit hierover alsnog een beslissing nemen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank beoordeelt bij de einduitspraak of het college aan deze opdracht heeft voldaan.
9.1. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9.2. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Koek, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Boer-IJzelenberg, griffier op 5 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in staat de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Memorie van Toelichting op de Wet Hersteloperatie Toeslagen (Wht), Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36151, nr. 3, p. 101 en 102.
Memorie van Toelichting op de Wht, Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36151, nr. 3, p. 102.
Kamerstukken II 2023–2024, 36 577, nr. 9, pag. 11.