Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:4889 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 30 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:488930 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7214 WABOA
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert (college), verweerder.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [plaats 2] (vergunninghouder).

Procesverloop

1.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van 10 september 2024 (bestreden besluit). Daarnaast heeft eiser op 6 mei 2025 en 20 mei 2025 nog aanvullende informatie overgelegd. Vergunninghouder heeft op 22 mei 2025 gereageerd op het beroep van eiser.
1.2. Het college heeft gereageerd op het beroep met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam 1] namens het college en namens vergunninghouder [naam 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2.1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen een aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning met bijgebouw aan [adres 1] te [plaats 1] . De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
3.1. Vergunninghouder heeft in 2021 bij de gemeente Zundert aangegeven dat hij voornemens is om een "Ruimte voor Ruimte"-woning te realiseren op het perceel kadastraal bekend als [adres 1] , [kadastrale gegevens] te [plaats 1] (hierna: het perceel). De raad van de gemeente Zundert heeft hiertoe op 16 november 2021 het bestemmingsplan "Ruimte voor ruimte, [straat] ong. tussen [adres 2] en [adres 1] te [plaats 1] " (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. Aan dit besluit ligt een onderzoek ten grondslag van [ingenieursbureau] naar de soortenbescherming op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb), waarvan de resultaten zijn neergelegd in een ecologische quickscan van 2 september 2021. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Op 23 februari 2022 is nader onderzoek gedaan naar roofvogelnesten door Brabant Eco. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft op 20 april 2022 o.a. geoordeeld dat:
"de raad mocht afgaan op de conclusie uit de quickscan, dat geen nesten van buizerds in het plangebied aanwezig zijn. Nu bovendien uit de quickscan blijkt dat de werkzaamheden beperkt van aard zijn, alleen worden uitgevoerd op het graslandperceel en preventief afdoende maatregelen kunnen worden getroffen, mocht de raad op grond van de quickscan tot de conclusie komen dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb niet aan de uitvoering van het plan in de weg zal staan. Dit geldt temeer nu de initiatiefnemer ter zitting heeft toegezegd om gedurende het broedseizoen, zoals die is aangegeven in de quickscan, geen heiwerkzaamheden, te zullen gaan uitvoeren. In hetgeen door [verzoeker] voor het overige naar voren is gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Het betoog slaagt niet." [1]
3.2. Vergunninghouder heeft op 18 september 2023 een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning met bijgebouw op het perceel.
3.3. Met het besluit van 3 april 2024 (primair besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de volgende activiteiten: - het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a Wabo[2]); - aanleggen of veranderen van een uitweg (artikel 2.2, eerste lid, onder e Wabo);
met inachtneming van de in het primaire besluit opgenomen overwegingen en voorschriften.
3.4. Eiser heeft op 15 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
3.5. Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Standpunt college
4.1. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat op goede gronden een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning met bijgebouw op het perceel is verleend. Het aangevraagde bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan en is niet in strijd met redelijke eisen van welstand[3]. Voor het overige is niet gesteld noch gebleken van weigeringsgronden. Het college moest derhalve op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo de door vergunninghouder aangevraagde omgevingsvergunning verlenen*.*
4.2. Uit de bestemmingsplanprocedure blijkt dat er mogelijk sprake is van een buizerdnest, maar dat dit nest niet wordt bedreigd door de bouw van de woning en er geen reden is om een vergunning ingevolge de Wnb aan te vragen. Ten slotte zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die maken dat het bestreden besluit, zijnde een gebonden beschikking, in de gegeven omstandigheden onevenwichtig is en daarmee voor eiser onevenredig bezwarend is.
Beroepsgronden
  1. Het bestreden besluit is volgens eiser gebrekkig omdat er - kort samengevat - onvoldoende rekening is gehouden met het buizerdnest dan wel de buizerdnesten, en het college heeft hier onvoldoende onderzoek naar gedaan.
Oordeel van de rechtbank
6.1. De rechtbank beoordeelt of de beroepsgronden van eiser kunnen leiden tot vernietiging van het besteden besluit.
6.2. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
6.3. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht[4] heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit dus niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de eiser.
6.4. Als een natuurlijk persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van plant - en diersoorten, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Niet in alle gevallen behoeft echter op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Wnb met de bescherming van plant - en diersoorten ook bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe woon - en leefomgeving van natuurlijke personen. De belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon - en leefomgeving kunnen zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.[5]
6.5. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2024[6] volgt dat bij de beantwoording van de vraag of zulke verwevenheid kan worden aangenomen, in het bijzonder rekening wordt gehouden met de afstand tussen de woning van eiser en de locatie waarop het voorziene project wordt uitgevoerd. Als die afstand hemelsbreed meer dan 100 meter bedraagt, zal in het algemeen niet zo'n verwevenheid worden aangenomen. De kwaliteit van de directe leefomgeving van eiser houdt dan onvoldoende verband met de bescherming van de volgens hem op de gronden van de projectlocatie levende diersoorten.
6.6. Eiser heeft op zitting verklaard dat hij nog wel eigenaar is van de woning naast het perceel, maar dat hij sinds 4 april 2022 in [land] woont. Hij staat sindsdien ook niet meer op het adres van de woning naast het perceel ( [adres 2] in [plaats 2] ) ingeschreven in de basisregistratie personen. Daarnaast heeft eiser op zitting een formulier proceskosten overgelegd. Onder het kopje 'verletkosten' van het formulier proceskosten heeft eiser een bedrag van € 1.236, - opgegeven, waarvan € 412, - gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting en € 824, - om andere redenen gemaakt, namelijk vanwege het opnemen van verlof voor "aanreizen en afreizen [plaats 3] (woonplaats)".
6.7. Het is niet in geschil dat de woning van eiser aan de [adres 2] in [plaats 1] zich binnen 100 meter van het perceel – de projectlocatie – bevindt. Desondanks oordeelt de rechtbank dat dit niet zijn directe woon - en leefomgeving is. De directe woon - en leefomgeving van eiser bevindt zich in [plaats 3] , [land] . Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser ook in [land] werkt en het centrum van zijn maatschappelijk leven zich daar afspeelt. Met deze afstand kan niet worden gezegd dat een eventueel effect op de leefomgeving van de buizerd een (onderscheidende) invloed heeft op de woon - en leefomgeving van eiser. Daarom is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van verwevenheid tussen de belangen van eiser en het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen. De beroepsgronden van eiser kunnen gelet op het relativiteitsvereiste, geen aanleiding geven tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep van eiser daarom niet inhoudelijk beoordelen.

Conclusie en gevolgen

  1. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr.S.C.J.J. van Roij, griffier op 30 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
ECLI:RVS:2022:1130, r.o. 5.9. De Afdeling heeft op 28 november 2023 het herzieningsverzoek van eiser tegen voornoemde uitspraak afgewezen (ECLI:NL:RVS:2023:4579).
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Zo volgt uit het advies van de Commissie Omgevingskwaliteit van 14 februari 2024.
Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20.
Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1593, r.o. 12.1.
ECLI:NL:RVS:2024:4391, r.o. 8.2. - - - ## Voetnoten
ECLI:RVS:2022:1130, r.o. 5.9. De Afdeling heeft op 28 november 2023 het herzieningsverzoek van eiser tegen voornoemde uitspraak afgewezen (ECLI:NL:RVS:2023:4579).
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Zo volgt uit het advies van de Commissie Omgevingskwaliteit van 14 februari 2024.
Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20.
Zie o.a. de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1593, r.o. 12.1.
ECLI:NL:RVS:2024:4391, r.o. 8.2.