ECLI:NL:RBZWB:2025:4794 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 24 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/4879 tot en met 24/4888
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
- In deze uitspraak beslist de rechtbank over de (in één geschrift vervatte) beroepen van belanghebbende tegen nagenoemde geschriften, met daarop uitspraken op bezwaar van de inspecteur. De beroepen zien op de volgende aanslagen inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw):
1.1. Beide geschriften hebben als dagtekening 15 april 2024.
1.2. In beschikking 1 zijn de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld. Gelet op de niet-ontvankelijkverklaring zijn de gronden van belanghebbende tevens aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering. Deze verzoeken zijn afgewezen. In de rechtsmiddelverwijzing onderaan het schrijven is belanghebbende erop gewezen dat tegen deze afwijzing het rechtsmiddel van bezwaar open staat. Na de beoordeling van de ontvankelijkheid daar de rechtbank daar nog op in.
1.3. Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn omdat deze te laat zijn ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
Toetsingskader
- Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken.
[1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar.[2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending.
Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
3.1. Als een beroepschrift te laat wordt ingediend, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
Zijn de beroepen te laat ingediend?
- Vast staat dat de dagtekening van de beide schrifturen met uitspraken op bezwaar 15 april 2024 is. Uitgaande van de dagtekening van de uitspraken op bezwaar eindigde de termijn voor het indienen van een beroepschrift dus op 27 mei 2024. De rechtbank begrijpt uit het beroepschrift van belanghebbende dat hij pas op 23 april 2024 bekend is geworden met de uitspraken op bezwaar. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde in dat geval op 4 juni 2024.
4.1. Belanghebbende heeft op 11 juni 2024 digitaal een beroepschrift ingediend. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
- Belanghebbende is bij brief van 25 september 2024 in de gelegenheid gesteld om redenen aan te geven voor deze termijnoverschrijding. Belanghebbende heeft niet gereageerd. De verwijzing in het beroepschrift naar een mogelijke eerdere indiening per post kan belanghebbende niet helpen. Het vermeende poststuk is door de rechtbank niet ontvangen. Voor dat geval ligt het op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij het geschrift (voor het einde van de termijn) ter post heeft bezorgd. Belanghebbende heeft dat niet gedaan. En omdat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om daar verdere uitleg en/of onderbouwing voor te geven, is hij ook niet in zijn procespositie geschaad. De stelling dat het beroep reeds op 10 mei 2024 is ingediend, slaagt dus niet. Dan resteert de indieningsdatum van het digitale bestand. Die is op 11 juni 2024 ontvangen. En dat is te laat terwijl daarvoor geen verontschuldiging is gebleken.
Beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering
- Partijen zijn niet verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep voor zover het beroepschrift zich richt tegen de beslissingen van de inspecteur om de aanslagen met betrekking tot de jaren 2017, 2019, 2020 en 2021 niet ambtshalve te verminderen. De rechtbank acht het niet aangewezen om de inspecteur op te dragen om het beroepschrift als (in één geschrift vervatte) bezwaren tegen die beslissingen in behandeling te nemen. Dit gelet op het oordeel van de rechtbank omtrent de verschoonbaarheid van de beroepstermijn.
Conclusie en gevolgen
- De beroepen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de beroepen niet inhoudelijk beoordeelt en dat de bestreden besluitenen in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van I.F.K. van Kints, griffier, op 24 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
Dit volgt uit artikel 6:7 van deAwbb.
Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van deAwbb.
Onder gewone post wordt verstaan doorPostNLL of door ieder ander bij deAutoriteit Consument en Marktt geregistreerd postvervoerbedrijf.
Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van deAwbb.
Dit volgt uit artikel 6:11 van deAwbb.