ECLI:NL:RBZWB:2025:4740 - Onvoldoende bewijs voor dringende reden bij tegenstrijdige verklaringen over incident - 21 juli 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat een ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is als de werkgever de gestelde dringende reden, gebaseerd op een incident met geweld en vernieling, niet kan bewijzen. Tegenstrijdige verklaringen van de enige twee aanwezigen zijn hiervoor onvoldoende, waardoor de bewijslast bij de werkgever blijft.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummers: 11634029 \ AZ VERZ 25-18 en 11639116 \ AZ VERZ 25-19
Beschikking van 21 juli 2025
in de zaak 11634029 \ AZ VERZ 25-18 van
[werkgever] B.V., te [plaats 1] , verzoekende partij, gemachtigde: mr. I.R. Noordik,
tegen
[werknemer], te [plaats 2] , verwerende partij, gemachtigde: mr. M.A.A. van Tongeren,
en in de zaak 11639116 \ AZ VERZ 25-19 van
[werknemer], te [plaats 2] , verzoekende partij, gemachtigde: mr. M.A.A. van Tongeren,
tegen
[werkgever] B.V., te [plaats 1] , verwerende partij, gemachtigde: mr. I.R. Noordik.
In de zaken 11634029 \ AZ VERZ 25-18 en 11639116 \ AZ VERZ 25-19
Partijen worden hierna respectievelijk [werkgever] en [werknemer] genoemd.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
in de zaak 11634029 \ AZ VERZ 25-18
-
het op 4 april 2025 ontvangen verzoekschrift met producties 1 tot en met 16;
-
het verweerschrift;
in de zaak 11639116 \ AZ VERZ 25-19
-
het op 7 april 2025 ontvangen verzoekschrift met producties 1 tot en met 10;
-
het verweerschrift met producties 17 tot en met 20.
In de zaken 11634029 \ AZ VERZ 25-18 en 11639116 \ AZ VERZ 25-19
1.2. Op 23 juni 2025 heeft in beide zaken gezamenlijk de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Aan het slot van de mondelinge behandeling is medegedeeld dat vandaag schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
1.3. Omdat het in beide zaken gaat over hetzelfde onderwerp, zullen de zaken gevoegd worden behandeld op grond van artikel 285 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
2 De feiten
In de zaken 11634029 \ AZ VERZ 25-18 en 11639116 \ AZ VERZ 25-19
2.1. [werknemer] is op 1 oktober 2022 in dienst getreden van [werkgever] in de functie van junior tandartsassistente, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Per 1 oktober 2023 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voortgezet.
2.2. Aan het einde van de werkdag op 30 januari 2025 waren alleen [werknemer] en mevrouw [naam] , tandarts en bestuurder van [werkgever] , aanwezig in de praktijk van [werkgever] te [plaats 1] . Er heeft toen tussen hen een incident plaatsgevonden (hierna: het incident).
2.3. Bij brief van 31 januari 2025 heeft [werkgever] [werknemer] op non-actief gesteld. In die brief heeft [werkgever] [werknemer] medegedeeld dat zij zich vanaf 25 juli 2024 niet meer aan de regels hield, dat zij opdrachten van de tandarts niet uitvoerde en dat zij zich op 30 januari 2025 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en vandalisme.
2.4. De gemachtigde van [werkgever] heeft, namens [werkgever] , bij brief van 6 februari 2025 [werknemer] ontslag op staande voet verleend vanwege het incident. Als reden is vermeld:
“Gezien de ernst van uw dreigende gedrag, het fysiek geweld, en de vernieling van eigendommen van de werkgever, vormen deze gedragingen zowel ieder voor zich als tezamen in onderling verband beschouwd, een dringende reden voor ontslag op staande voet.
In de besluitvorming is meegewogen dat zich in het verleden reeds eerder (gedrags)incidenten hebben voorgedaan en u eerder ook (al) bent aangesproken op het niet (correct) opvolgen van werkinstructies. Ik verwijs hiervoor ook de brief van 31 januari 2025, waarin een aantal voorbeelden worden genoemd. Deze brief is aangehecht volledigheidshalve.”
3 Het geschil
In de zaak 11634029 \ AZ VERZ 25-18
3.1. [werkgever] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
[werknemer] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [werkgever] te betalen een vergoeding ter hoogte van primair € 6.854,39, subsidiair € 4.308,48, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
-
te verklaren dat [werkgever] terecht een bedrag van € 545,15 ter zake studiekosten en een bedrag van € 1.535,27 bruto ter zake teveel genoten verlofuren heeft verrekend met de eindafrekening en [werknemer] te veroordelen tot betaling van het deel dat niet verrekend kon worden, zijnde een bedrag van € 663,55 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
-
[werknemer] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. Aan het verzoek heeft [werkgever] het volgende ten grondslag gelegd. [werkgever] stelt dat aangezien [werknemer] een dringende reden heeft gegeven voor een ontslag op staande voet, zij een gefixeerde schadevergoeding is verschuldigd, gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Verder stelt [werkgever] dat op grond van artikel 5 van de studieovereenkomst [werknemer] gehouden is studiekosten terug te betalen en dat [werknemer] per 6 februari 2025 een negatief saldo aan verlofuren had. [werkgever] heeft de studiekosten en het negatief saldo aan verlofuren verrekend met hetgeen [werknemer] toekwam uit de eindafrekening.
3.3. [werknemer] voert verweer.
In de zaak 11639116 \ AZ VERZ 25-19
3.4. [werknemer] verzoekt – na vermeerdering van eis – bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
een verklaring voor recht dat het ontslag op staande onterecht was gegeven;
-
de gevolgen van het onterecht gegeven ontslag op staande voet in stand te houden onder toekenning, ten laste van [werkgever] , van de volgende vergoedingen, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie:
a. een transitievergoeding ter grootte van € 1.994,11;
b. een billijke vergoeding ter grootte van € 30.275,50;
c. de gefixeerde schadevergoeding ter grootte van € 4.546,29;
d. een vergoeding ter grootte van de ten onrechte verrekende gefixeerde schadevergoeding met het loon van [werknemer] ;
-
te verklaren voor recht dat de opleidingskosten door [werknemer] noodzakelijk zijn en hierdoor niet terugbetaald dienen te worden aan [werkgever] ;
-
voor zover opleidingskosten zijn verrekend dan wel terugbetaald door [werknemer] , [werkgever] te veroordelen tot terugbetaling hiervan aan [werknemer] ;
-
de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf de dag dat deze door [werkgever] zijn verschuldigd;
-
met veroordeling van [werkgever] in de kosten van het geding.
3.5. [werkgever] voert verweer.
In de zaken 11634029 \ AZ VERZ 25-18 en 11639116 \ AZ VERZ 25-19
3.6. Op de standpunten van partijen zal – voor zover van belang – onder de beoordeling worden ingegaan.
4 De beoordeling
In de zaak 11634029 \ AZ VERZ 25-18
Ontslag op staande voet
4.1. Een ontslag op staande voet is een uiterst middel om een arbeidsovereenkomst te beëindigen gelet op de grote (financiële) gevolgen daarvan voor de werknemer. Een ontslag op staande voet is daarom alleen geldig als daarvoor een dringende reden aanwezig is en het ontslag onverwijld is gegeven onder onverwijlde mededeling van de dringende reden aan de wederpartij (artikel 7:677 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW)).
Dringende reden
4.2. [werkgever] grondt de dringende reden op dreigend gedrag, fysiek geweld en vernieling van haar eigendommen door [werknemer] tijdens het incident.
4.3. Partijen verschillen van mening over wat er is gebeurd tijdens het incident. Volgens [werkgever] is het volgende gebeurd. [werknemer] wachtte [naam] op aan het einde van de werkdag en sprak haar op een boze en dreigende toon aan over haar uren. [werknemer] pakte vervolgens een trap, haalde de camera van het plafond en legde die op de balie. [naam] verzocht [werknemer] de camera terug te plaatsen en waarschuwde haar dat zij de politie ging bellen. Toen [naam] de politie belde, drukte [werknemer] haar tegen de kast, griste de telefoon uit haar handen, sloeg een aantal maal met de telefoon op de balie, gooide de telefoon op de grond en stampte op de telefoon. [werknemer] gooide vervolgens de computer of het beeldscherm op de grond en vertrok.
4.4. [werknemer] betwist het door [werkgever] geschetste scenario. Volgens [werknemer] was zij niet dreigend. Zij voert aan dat zij de camera van het plafond haalde omdat de batterij leeg was, zoals zij dat vaker deed. Verder licht zij toe dat zij haar beheersing verloor toen [naam] haar begon te filmen en dreigde de politie te bellen. Zij griste vervolgens de telefoon uit de hand van [naam] , legde die hardhandig op de balie en is weggegaan. [werknemer] betwist dat zij de computer of het beeldscherm heeft omgegooid.
4.5. De kantonrechter overweegt dat aangezien [werkgever] stelt dat er een dringende reden is voor een ontslag op staande voet, zij daarvoor voldoende feiten en omstandigheden moet stellen en die zonodig moet bewijzen. Over wat er is gebeurd, lopen de verklaringen van partijen uiteen. Behalve [naam] en [werknemer] was er niemand anders aanwezig bij het incident.
4.6. [werkgever] heeft foto’s overgelegd van letsel aan [naam] ’s arm en benen (productie 9 bij verzoekschrift van [werkgever] ). Op de mondelinge behandeling heeft [naam] op haar telefoon nog een foto van het letsel getoond. Die foto is genomen op 30 januari 2025, zoals blijkt uit de eigenschappen van de foto. Uit die laatste foto blijkt dat [naam] letsel had op haar been op 30 januari 2025. Datzelfde letsel is ook zichtbaar op de andere foto’s van latere datum. De foto’s geven dus aan dat er op 30 januari 2025 letsel was, maar het verklaart niet op welke moment het letsel is ontstaan en wat daarvan de oorzaak was. Uit de foto’s kan daarom niet worden geconcludeerd dat het letsel door [werknemer] is veroorzaakt tijdens het incident. Dat kan evenmin worden afgeleid uit de verklaring van de huisarts van [naam] van 3 februari 2025 die [werkgever] heeft overgelegd (productie 19 bij verweerschrift van [werkgever] ). Daarin verklaart de huisarts dat [naam] blauwe plekken op haar arm heeft. Aan het slot van de verklaring staat weliswaar “mishandeling”, maar daaruit volgt nog niet dat het dus [werknemer] was die [naam] heeft mishandeld.
4.7. Uit de omstandigheid dat [naam] aangifte bij de politie heeft gedaan (productie 18 bij verweerschrift van [werkgever] ) en de foto van een computer/beeldscherm op de grond (producties 7 en 10 bij verzoekschrift van [werkgever] ) volgt evenmin dat het incident is verlopen zoals [werkgever] stelt. Ten tijde van de zitting was de status van het vervolg van de aangifte onbekend, zodat ook hier niets uit kan worden afgeleid.
4.8. Dat het incident is verlopen zoals [werkgever] stelt, volgt ook niet uit de foto van [werknemer] met een camera in haar hand (productie 7 bij verzoekschrift van [werkgever] ). [werknemer] erkent dat zij de camera van het plafond heeft gehaald. Daaruit volgt echter niet dat [werknemer] dreigend is geweest, fysiek geweld heeft toegepast en zich schuldig heeft gemaakt aan vandalisme. De discussie of [werknemer] wel of niet eerder de camera van het plafond had gehaald in verband met een lege batterij, kan in het midden blijven. Het antwoord daarop verandert het bovenstaande niet.
4.9. Wat wel vaststaat, hetgeen immers door [werknemer] wordt erkend, is dat [werknemer] de telefoon uit de hand van [naam] heeft gegrist en hardhandig op de balie heeft gelegd. Invoelbaar is dat dit bedreigend is overgekomen op [naam] . Deze omstandigheid op zichzelf is echter van onvoldoende gewicht dat dit een dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet. Daarvoor was een minder vergaande maatregel zoals een waarschuwing op zijn plaats geweest.
4.10. Op het uit de handen grissen en het hardhandig op de balie leggen van de telefoon na, is niet gebleken van ander dreigend gedrag, fysiek geweld of vernieling van eigendommen die een dringende reden vormen voor een ontslag op staande voet. Het ontslag op staande voet is daarom niet rechtsgeldig gegeven.
4.11. In de ontslagbrief wijst [werkgever] er overigens nog op dat zij ook gedragsincidenten in het verleden heeft meegewogen, maar zij noemt die incidenten niet als dringende reden voor het ontslag op staande voet (zie punt 2.4). Die incidenten, die overigens niet nader onderbouwd zijn, hoeven daarom niet te worden getoetst op een dringende reden voor ontslag. Het moet bij het ontslag duidelijk zijn wat een partij als dringende reden voor het ontslag aanmerkt en waartegen de andere partij zich dient te verweren.
Gefixeerde schadevergoeding
4.12. Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, zal de door [werkgever] gevorderde gefixeerde schadevergoeding worden afgewezen.
Studiekosten
4.13. [werkgever] heeft in de eindafrekening de kosten van een cursus Nederlands ad € 545,15 verrekend. Daarvoor stelt zij dat zij op grond van artikel 5 van de studieovereenkomst recht heeft op terugbetaling van die kosten.
4.14. [werknemer] betwist die stelling. Zij stelt aan dat het gaat om verplichte scholing voor de uitoefening van haar functie en dat zij de cursus daarom niet hoeft terug te betalen.
4.15. De kantonrechter overweegt dat een werkgever de werknemer in staat moet stellen de scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie (artikel 7:611a lid 1 BW). De werkgever moet deze scholing kosteloos aanbieden (artikel 7:611a lid 2 BW). Een beding dat de werkgever in staat stelt de kosten van deze scholing op de werknemer te verhalen, is nietig (artikel 7:611a lid 4 BW).
4.16. Aan de orde komt dus de eerst de vraag of de cursus Nederlands, zoals [werknemer] stelt, noodzakelijk was voor de uitoefening van haar functie. [werkgever] betwist dat het gaat om noodzakelijke scholing. Zij heeft toegelicht dat [werknemer] beheersing van de Nederlandse taal voldoende was om haar functie uit te oefenen en dat het haar wens was om haar Nederlands te verbeteren. Gelet op die betwisting lag het op de weg van [werknemer] om een nadere toelichting te geven op welke onderdelen van het werk haar Nederlands onvoldoende was. Die nadere en toereikende toelichting heeft zij niet gegeven. Er is daarom niet gebleken dat de cursus Nederlands noodzakelijke scholing was.
4.17. Aangezien het niet om noodzakelijke scholing gaat, waren partijen bevoegd om afspraken te maken over terugbetaling van de cursus. In de studieovereenkomst van partijen staat in artikel 5 “Terugbetalingsverplichting”, voor zover van belang:
“5.1 Werknemer is gehouden alle in artikel 2 genoemde studiekoste - werknemer zonder gegronde reden de opleiding afbreekt voordat deze met een diploma is afgerond; - de opleiding zonder gegronde reden door de werknemer langer dan één jaar is gestaakt of opgeschort; - de opleiding niet binnen de daarvoor gestelde termijn met goed gevolg wordt afgerond - het dienstverband op initiatief van de werknemer tijdens de opleiding is beëindigd - het dienstverband op initiatief van werkgever tijdens de looptijd van de opleiding is beëindigd wegens een dringende reden zoals omschreven in artikel 7:677 BW; - de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tijdens de looptijd van de opleiding van rechtswege eindigt en werknemer het schriftelijk aanbod van werkgever om de arbeidsovereenkomst te verlengen niet heeft aanvaard.”
en:
“5.2 Werknemer is gehouden alle in artikel 2 genoemde studiekosten gedeeltelijk terug te betalen de hieronder in artikel 5.3 opgenomen glijdende schaal, indien het dienstverband op verzoek van werknemer binnen 48 maanden na afronding van de opleiding wordt beëindigd.”
4.18. Er is geen sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet (vijfde opsommingsteken in artikel 5.1). Evenmin is gesteld of gebleken dat één van de andere situaties genoemd in artikel 5.1 zich voordoet. [werknemer] heeft daarom geen terugbetalingsverplichting op grond van artikel 5.1.
4.19. De situatie voor gedeeltelijke terugbetaling in artikel 5.2 doet zich ook niet voor. Het dienstverband is namelijk niet beëindigd op verzoek van [werknemer] . Het dienstverband is beëindigd door het ontslag op staande voet door [werkgever] .
4.20. Aangezien [werkgever] niet bevoegd was de kosten van de cursus Nederlands te verrekenen in de eindafrekening, is de eindafrekening op dat onderdeel niet juist.
Verlofuren
4.21. [werkgever] heeft ook een bedrag vanwege een negatief saldo aan verlofuren in mindering gebracht op de eindafrekening. Zij stelt dat [werknemer] per 6 februari 2025 een negatief saldo van 90,31 verlofuren had. [werknemer] betwist dat.
4.22. Gelet op de betwisting door [werknemer] lag het op de weg van [werkgever] om inzichtelijk te maken op welke dagen [werknemer] welke uren verlof heeft opgenomen, zodat dit te controleren is. Dat doet [werkgever] niet. Zij heeft weliswaar een “Eindafrekening vakantiedagen” overgelegd waarin is vermeld wat de opgebouwde vakantiedagen zijn en per maand hoeveel dagen/uren in totaal verlof is opgenomen (productie 15 bij verzoekschrift van [werkgever] ), maar zij geeft geen inzicht op welke dagen, welke uren zijn opgenomen. [werkgever] stelt op dit onderdeel onvoldoende. Het is daarom niet komen vast te staan dat [werknemer] een negatief saldo van 90,31 verlofuren had.
Verklaring en veroordeling
4.23. Aangezien [werkgever] niet wordt gevolgd in haar stellingen over de kosten van de cursus Nederlands en over de verlofuren, is de eindafrekening ten aanzien van die onderdelen niet juist. De gevorderde verklaring zal worden afgewezen. De gevorderde betaling van het bedrag uit de eindafrekening is evengoed niet juist. Die zal ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.24. [werkgever] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten aan de zijde van [werknemer] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).
In de zaak 11639116 \ AZ VERZ 25-19
Verklaring
4.25. Onder verwijzing naar hetgeen in de rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.11 is geoordeeld, is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven. De gevorderde verklaring van recht van [werknemer] die daarop ziet, zal worden toegewezen.
Gefixeerde schadevergoeding
4.26. [werknemer] heeft ervoor gekozen te berusten in het einde van de arbeidsovereenkomst door het ontslag. Omdat de opzegging per 6 februari 2025 niet rechtsgeldig is, is sprake van een onregelmatige opzegging. [werkgever] is daarom aan [werknemer] een vergoeding verschuldigd, gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren (artikel 7:672 lid 11 BW). Bij regelmatige opzegging – met inachtneming van de opzegtermijn van twee maanden, tegen het einde van de maand in artikel 1.4 van de arbeidsovereenkomst (productie 3 bij verzoekschrift van [werkgever] ) – had de arbeidsovereenkomst voortgeduurd tot 1 mei 2025. [werknemer] heeft de gefixeerde schadevergoeding berekend op € 4.546,29 bruto. Dat bedrag zal worden toegewezen.
Transitievergoeding
4.27. Vanwege de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is [werkgever] een transitievergoeding aan [werknemer] verschuldigd (artikel 7:673 BW). [werknemer] heeft die transitievergoeding berekend op € 1.994,11. Dat bedrag zal worden toegewezen.
Billijke vergoeding
4.28. Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, is [werkgever] in beginsel ook een billijke vergoeding verschuldigd (artikel 7:681 lid 1 sub a BW). Het geven van een ongeldig ontslag is immers als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever aan te merken (Kamerstukken II2013-14, 33 818, nr. 4, p. 61). Voor de billijke vergoeding gaat het erom dat [werknemer] wordt gecompenseerd voor het verlies van de waarde van de arbeidsovereenkomst.
4.29. [werknemer] stelt daarvoor dat zij loon heeft gemist, berekend op zes maanden à € 2.357,33, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, derhalve € 15.275,50. Daarin wordt zij niet gevolgd. [werknemer] heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat zij vanaf 28 maart 2025 ander werk heeft. Zij heeft loon gemist van 6 februari tot 28 maart 2025. Echter, zij komt reeds een gefixeerde schadevergoeding toe vanwege de onregelmatige opzegging, gelijk aan het loon tot het einde van de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging op 1 mei 2025 (zie rechtsoverweging 4.26). Het inkomensverlies is dus reeds volledig gedekt door die gefixeerde schadevergoeding.
4.30. Daarnaast stelt [werknemer] dat haar een bedrag van € 15.000,00 toekomt voor immateriële schade en als prikkel om [werkgever] te bewegen haar gedrag aan te passen. De kantonrechter overweegt dat het invoelbaar is dat [werknemer] door het ontslag op staande voet is geraakt. Voor een immateriële schadevergoeding is echter meer vereist, namelijk een zodanige psychische storing zo ernstig dat het een aantasting in de persoon oplevert. [werknemer] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat daarvan sprake is. Ook de vergoeding als prikkel voor [werkgever] zal worden afgewezen. Een billijke vergoeding is niet bedoeld als prikkel/straf voor het handelen van [werkgever] . Zij is bedoeld om de schade te vergoeden die [werknemer] lijdt. Deze post vormt geen schade voor [werknemer] . Het gevorderde bedrag van € 15.000,00 zal worden afgewezen.
4.31. De kantonrechter zal de gevorderde billijke vergoeding op nihil stellen, zodat de vordering van [werknemer] om [werkgever] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding zal worden afgewezen.
Verrekende gefixeerde schadevergoeding
4.32. [werknemer] vordert vergoeding voor een ten onrechte verrekende gefixeerde schadevergoeding. Naar de kantonrechter begrijpt, doelt [werknemer] erop dat [werkgever] een gefixeerde schadevergoeding heeft verrekend met haar vorderingen op [werkgever] . In de eindafrekening van het dienstverband van [werkgever] (productie 16 bij verzoekschrift van [werkgever] ) staat geen gefixeerde schadevergoeding. Evenmin is anderszins gebleken van verrekening van een gefixeerde schadevergoeding door [werkgever] . De vordering van [werknemer] op dit onderdeel zal worden afgewezen.
Bruto/netto-specificaties
4.33. [werknemer] heeft recht op bruto/netto-specificaties (artikel 7:626 BW). Haar vordering op dat onderdeel zal worden toegewezen.
Verklaring van recht ten aanzien van opleidingskosten
4.34. Zoals reeds is geoordeeld, betreft de cursus Nederlands geen noodzakelijke scholing voor de uitoefening van de functie door [werknemer] (zie rechtsoverweging 4.17). De gevorderde verklaring dat de opleidingskosten door [werknemer] noodzakelijk zijn en hierdoor niet terugbetaald dienen te worden aan [werkgever] , is ten aanzien van de cursus Nederlands niet toewijsbaar.
4.35. In de studieovereenkomst is ook de studie voor preventieassistente opgenomen. Die studie is naar het oordeel van de kantonrechter wel aan te merken als noodzakelijke scholing voor de functie van [werknemer] . In de studieovereenkomst staat weliswaar in de inleiding onder “nemen in aanmerking dat:” dat [werknemer] scholing gaat volgen die niet noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de eigen functie, maar in artikel 1.1 staat:
“Werknemer zal deelnemen aan de verplicht gestelde studie voor Preventie assistente aan de [organisatie] te [plaats 3] en cursus voor het verbeteren van de nederlandse taalniveau Nederlands foutenlos spreken en schrijven met begeleider aan de NHA.”
Hoewel als functie van [werknemer] op de loonstroken staat: “tandarts assistente”, heeft [werkgever] op de mondelinge behandeling verklaard dat [werknemer] functie preventieassistente was. De functie preventieassistente staat ook op de eerste pagina van het verzoekschrift van [werkgever] als functie van [werknemer] . Voor preventieassistente is er een verplicht gestelde studie, zoals artikel 1.1 bepaalt. Die studie is dus noodzakelijk voor [werknemer] om haar functie uit te oefenen. De kantonrechter zal van recht verklaren dat de studie preventieassistente noodzakelijke scholing is en hierdoor niet terugbetaald hoeft te worden aan [werkgever] .
Terugbetaling opleidingskosten
4.36. [werknemer] vordert terugbetaling van de opleidingskosten die zijn verrekend of terugbetaald. In de eindafrekening is de cursus Nederlands verrekend. Die hoefde niet te worden terugbetaald door [werknemer] , zoals in de rechtsoverwegingen 4.13 tot en met 4.20 is geoordeeld. [werkgever] zal worden veroordeeld de kosten voor de cursus Nederlands ad € 545,15 terug te betalen aan [werknemer] . Er is niet gebleken dat de studie voor preventieassistente is verrekend of betaald door [werknemer] . Terugbetaling van de kosten voor die studie zal daarom worden afgewezen.
Rente
4.37. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van deze beschikking, bij gebreke van een onderbouwing dat de rente op een eerder moment verschuldigd is geworden.
Proceskosten
4.38. [werkgever] is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten aan de zijde van [werknemer] worden vastgesteld op € 1.039,00 (€ 90,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).
5 De beslissing
De kantonrechter
in de zaak 11634029 \ AZ VERZ 25-18
5.1. wijst de verzoeken af,
5.2. veroordeelt [werkgever] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [werkgever] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.3. verklaart deze beschikking tot zover voor wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak 11639116 \ AZ VERZ 25-19
5.4. verklaart van recht dat het ontslag op staande voet onterecht was gegeven,
5.5. veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van € 4.546,29 bruto aan gefixeerde schadevergoeding, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie,
5.6. veroordeelt [werkgever] tot betaling aan [werknemer] van € 1.994,11 bruto aan transitievergoeding, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto-specificatie,
5.7. verklaart van recht dat de studie preventieassistente noodzakelijke scholing is en hierdoor niet terugbetaald hoeft te worden aan [werkgever] ,
5.8. veroordeelt [werkgever] tot terugbetaling aan [werknemer] van € 545,15,
5.9. veroordeelt [werkgever] tot betaling van de wettelijke rente over de bedragen in de punten 5.5, 5.6 en 5.8 vanaf de datum van deze beschikking,
5.10. veroordeelt [werkgever] in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [werkgever] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.11. verklaart deze beschikking tot zover voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.12. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Mulders en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2025. **