ECLI:NL:RBZWB:2025:4543 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 14 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/7731 tot en met 24/7733
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2025 in de zaken tussen
[belanghebbende], uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende (gemachtigde: drs. [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).
Inleiding
Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak van de inspecteur van 3 oktober 2024 op de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende jaren, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:
Een zitting is met toepassing van artikel 8:57 van de Awb achterwege gebleven.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur terecht geen teruggaven van dividendbelasting verleend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft belanghebbende recht op teruggaaf van dividendbelasting? Belanghebbende stelt – kort gezegd – met een beroep op het Unierecht dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi).
Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 2008
De rechtbank is van oordeel dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen, reeds gelet op het volgende. De Hoge Raad heeft beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de omstandigheid dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, in verband met het gegeven dat zij in Nederland niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering.
Verder stelt belanghebbende dat – gelet op de Nederlandse rechtspraak – geen buitenlands beleggingsfonds in aanmerking komt voor een teruggaaf van dividendbelasting en dat om die reden sprake is van verboden staatssteun aan binnenlandse beleggingsfondsen. De rechtbank overweegt dat het fbi-regime als zodanig niet is aan te merken als selectieve maatregel.
In hetgeen Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft overwogen in zijn uitspraken van 26 oktober 2022
Gelet hierop wordt niet toegekomen aan de behandeling van de overige verweren van de inspecteur.
Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
Conclusie en gevolgen
De beroepen zijn ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Belanghebbende krijgt ook geen vergoeding van proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 14 juli 2025
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Stb. 2007, 563.
Artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting 1965.
ECLI:NL:HR:2021:506.
Zie ECLI:NL:HR:2024:1176
Bijv. ECLI:NL:RBZWB:2019:5898, rov. 4.4.4 en 4.4.5.
Vgl. in verband met het laatste uitgebreider ECLI:NL:RBZWB:2022:1258.
ECLI:NL:HR:2020:1674, onderdeel 5.4.
ECLI:NL:RBZWB:2021:264, rov. 4.2.7 tot en met 4.2.14.
HvJ EU 27 april 2023, C-537/20, ECLI:EU:C:2023:339.
Vgl. de conclusie van AG Ettema van 3 november 2023, ECLI:NL:PHR:2023:988.
Mededeling van de Commissie betreffende het begrip “staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Pb. 19 juli 2016, 2016/C 262/01, punten 161-163.
Zie HvJ EU 6 oktober 2015, C-66/14 (Finanzamt Linz), ECLI:EU:C:2015:661, punt 21.
Zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 19 april 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1277.
Vgl. o.m. HvJ EU 6 november 2018, C-622-16 P e.v., ECLI:EU:C:2018:873, punt 103.
Mededeling van de Commissie betreffende het begrip “staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Pb. 19 juli 2016, 2016/C 262/01, punten 17 en 18.
ECLI:NL:GHSHE:2022:3770.
ECLI:NL:GHSHE:2023:67.
ECLI:NL:GHSHE:2023:694.
ECLI:NL:HR:2014:1176.