ECLI:NL:RBZWB:2025:4362 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 9 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10004
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant, de heffingsambtenaar.
Procesverloop
- De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag waterschapsbelastingen 2023 met aanslagnummer [nummer] voor het object [adres] te [plaats] (de aanslag) opgelegd.
1.1. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag bij uitspraak van 26 september 2023 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet motiveren van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende niet gehoord voorafgaand aan deze beslissing op bezwaar.
1.2. De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 juni 2024
1.3. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 12 juni 2024 verzet gedaan tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024. Belanghebbende heeft in zijn verzetschrift aangevoerd dat de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen ten onrechte is aangemerkt als wederpartij in de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024. Volgens belanghebbende is de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant partij in de procedure en is dus de verkeerde heffingsambtenaar aangewezen om te beslissen op het bezwaar.
1.4. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant heeft op 10 oktober 2024 opnieuw uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag gedaan. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende daaraan voorafgaand uitgenodigd voor een hoorgesprek. Deze uitnodiging heeft belanghebbende afgewezen.
1.5. De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 december 2024
1.6. Belanghebbende heeft vervolgens bij brief van 4 november 2024 aangegeven dat zijn aanvankelijke beroepschrift ook geacht moet worden te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024. Verder heeft belanghebbende bij brief van 27 december 2024 een nadere motivering van zijn beroep gegeven. Daarop heeft de heffingsambtenaar gereageerd bij brief van 2 januari 2025.
1.7. De rechtbank heeft het beroep – gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024 – op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Belanghebbende is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
Terugwijzing naar de heffingsambtenaar 2. Belanghebbende verzoekt de rechtbank om de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 10 oktober 2024 te vernietigen en de heffingsambtenaar op te dragen een nieuwe beslissing op zijn bezwaar tegen de aanslag te nemen. Volgens belanghebbende was de heffingsambtenaar op 10 oktober 2024 (nog) niet bevoegd tot het nemen van een nieuwe beslissing op zijn bezwaar. Ter onderbouwing daarvan voert belanghebbende aan dat de werking van de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024 was opgeschort vanwege het door hem gedane verzet tegen die uitspraak, als gevolg waarvan de eerdere uitspraak op bezwaar van 26 september 2023 formeel nog van kracht was. De heffingsambtenaar had volgens belanghebbende daarom (nog) geen plicht om hem te horen en opnieuw uitspraak op bezwaar te doen. De beslissing van de verzetrechter om de zaak niet terug te wijzen naar de heffingsambtenaar is volgens belanghebbende een onjuiste beslissing, nu er formeel bezien nog geen geldige uitspraak op zijn bezwaar door de heffingsambtenaar is gedaan.
2.1. De heffingsambtenaar verzoekt de rechtbank om de zaak niet nogmaals naar hem terug te wijzen en de zaak inhoudelijk te behandelen. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat hij de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024, ondanks de onjuiste partijaanduiding, heeft opgevat als gericht tot hem en dat hij daarbij over het hoofd heeft gezien dat nog geen uitvoering aan die uitspraak mocht worden gegeven vanwege het door belanghebbende gedane verzet daartegen. De heffingsambtenaar heeft er ter zitting verder op gewezen – kort en zakelijk weergegeven – dat belanghebbende zich in deze procedure, maar ook in andere procedures, steeds beperkt tot formele argumenten en dat belanghebbende niet of nauwelijks ingaat op de materiële kern van het geschil. Terugwijzing heeft volgens de heffingsambtenaar dan ook geen toegevoegde waarde; het leidt volgens hem enkel tot verdere vertraging en kosten, zonder dat het materiële geschil daarmee wordt verhelderd.
2.2. De rechtbank stelt allereerst vast dat belanghebbende terecht aanvoert dat de heffingsambtenaar op 10 oktober 2024 (nog) niet bevoegd was om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Op dat moment was het door belanghebbende gedane verzet tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 juni 2024 namelijk nog aanhangig. Dat verzet had schorsende werking.
2.3. De uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024 heeft op dit moment in feite de status van een prematuur genomen vervangende uitspraak op bezwaar. Deze uitspraak op bezwaar is tot stand gekomen zonder dat het horen op rechtens juiste wijze is uitgevoerd. Het horen kon immers, gelet op het hiervoor onder 2.2. overwogene, nog niet aan de orde zijn ten tijde van het doen van de uitspraak op bezwaar. Dat heeft de heffingsambtenaar ter zitting ook impliciet erkend. Aan de prematuur genomen vervangende uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024 kleeft dus een gebrek.
2.4. De rechtbank constateert evenwel dat de verzetrechter met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb zonder voorbehoud heeft beslist dat de zaak niet wordt teruggewezen naar de heffingsambtenaar om alsnog te horen en uitspraak op het bezwaar te doen. De rechtbank kan in zeer uitzonderlijke gevallen terugkomen van een dergelijke (tussen)beslissing
Bestuurlijke lus
2.5. De rechtbank zal de heffingsambtenaar, met toepassing van artikel 8:51a van de Awb, in de gelegenheid stellen om het geconstateerde gebrek in de uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024 te herstellen. De heffingsambtenaar krijgt de opdracht om alsnog, uiterlijk binnen zes weken (gerekend vanaf de uitspraakdatum die bovenaan deze uitspraak staat) een gelegenheid te bieden aan belanghebbende om gehoord te worden. Het bieden van de gelegenheid houdt in dat de heffingsambtenaar een datum, tijd en locatie stelt waarop belanghebbende zich kan melden om gehoord te worden. Bij bericht van verhindering aan de zijde van belanghebbende stelt de heffingsambtenaar maximaal 1 keer een nieuwe datum, tijd en/of plaats voor.
2.6. De heffingsambtenaar dient de rechtbank uiterlijk binnen tien weken gerekend vanaf de uitspraakdatum, dus uiterlijk op 17 september 2025, te berichten of, en zo ja in hoeverre, het hoorgesprek reden is voor wijziging van de uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2024 en zijn standpunten in beroep.
2.7. Ook indien belanghebbende geen gebruik maakt van de mogelijkheid om te worden gehoord is het de taak van de heffingsambtenaar om de rechtbank daarvan binnen de gestelde termijn op de hoogte te stellen. De rechtbank zal voor dat geval een beslissing nemen die haar gerade voorkomt.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 9 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is alleen ondertekend door de rechter omdat de griffier verhinderd is om deze uitspraak te ondertekenen.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 juni 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:3918.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 december 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:8750.
Artikel 8:55, derde lid, van de Awb.
Vgl. Hoge Raad 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800; Centrale Raad van Beroep 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7433; Centrale Raad van Beroep 2 november 2012, ECLI:CRVB:2012:BY2116; en Centrale Raad van Beroep 8 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4390.
Artikel 8:51a van de Awb in samenhang met artikel 8:80a van de Awb.