ECLI:NL:RBZWB:2024:3098 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 13 mei 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3487
[eiser] , uit [plaats] , eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom.
Inleiding
1. Eiser heeft op 22 juni 2023 beroep ingesteld tegen drie onderdelen. De rechtbank heeft het beroep gesplitst en de volgende nummers toegekend:
1.2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank achtereenvolgens de onderdelen 2 en 3 van het beroepschrift omdat het college volgens eiser niet op tijd heeft beslist op zijn aanvragen van 5 mei 2023 en 15 mei 2023 als bedoeld in artikel 4.1. van de Wet open overheid (Woo).
1.1. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Beoordeling door de rechtbank
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.
Onderdeel 2. Beroep niet tijdig beslissen op Woo-verzoek van 5 mei 2023
3. Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of het college in gebreke is om tijdig een besluit te nemen op de aanvraag, dient de rechtbank eerst antwoord te geven op de vraag of er sprake is van een aanvraag. Eiser stelt in zijn beroepschrift dat zijn verzoek van 5 mei 2023 een Woo-verzoek is.
3.1. De Woo heeft als algemeen belang de openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving.
3.2. De rechtbank stelt vast dat de brief van 5 mei 2023 een open brief is gericht aan het college. Eiser verzoekt het college om zijn brief van 5 mei 2023 te publiceren op de website www.overheid.nl. Eiser doet hiermee geen verzoek om openbaarmaking van publieke informatie die door het college is opgemaakt.
3.3. Gelet op het hetgeen hiervoor is vastgesteld is er geen sprake van een Woo-verzoek en is ook niet gebleken dat het verzoek van 5 mei 2023 anderszins is aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat er geen wettelijke termijnen zijn gaan lopen. Er is dan ook geen sprake van een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op een verzoek als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, waartegen beroep kan worden ingesteld.
3.4. Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek van 5 mei 2023 is kennelijk niet-ontvankelijk.
Onderdeel 3. Beroep niet tijdig beslissen op Woo-verzoek van 15 mei 2023
4. Partijen zijn het erover eens dat de beslistermijn voor de aanvraag was verstreken voordat eiser op 22 juni 2023 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiser rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
4.1. De rechtbank stelt vast dat het college na het instellen van het beroep alsnog op 27 juni 2023 een besluit heeft genomen.
4.2. Niet gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door het college. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag van 15 mei 2023 zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3. Bij brief van 19 januari 2024 heeft de rechtbank aan eiser de vraag voorgelegd of hij het al dan niet eens is met de alsnog genomen beslissing van het college.
4.4. Eiser heeft bij brief van 26 januari 2024 laten weten het niet eens te zijn met het besluit van 27 juni 2023.
4.5. Aangezien de inhoudelijke standpunten van partijen nog onvoldoende tussen het college en eiser zijn uitgesproken en besproken, ziet de rechtbank aanleiding het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 27 juni 2023 te verwijzen naar het college ter behandeling als bezwaar (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb).
4.6. Dit betekent dat de rechtbank het (aanvullende) beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift zal doorzenden aan het bestuursorgaan onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit beroepschrift reeds in bezit is van het college zal de rechtbank hem dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling.
4.7. Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek van 15 mei 2023 is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Omdat het besluit genomen is na het instellen van het beroep moet het college wel het griffierecht aan eiser vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 14 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Artikel 2.5. van de Wet open overheid.
Artikel 4.1. van de Wet open overheid.