Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/5907

(gemachtigde: mr. J. van den Ende),

en

(gemachtigde: [persoon A] ).

Eiseres komt volgens de Dienst Toeslagen niet in aanmerking voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen onvoldoende onderzoek heeft gedaan en dat er stukken ontbreken in het dossier. De rechtbank oordeelt anders. Eiseres heeft de vaststelling van de Dienst Toeslagen dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie of een O/GS-tegemoetkoming, niet inhoudelijk betwist. Er zijn geen ontbrekende stukken. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

Met het besluit van 10 maart 2022 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van artikel 2.7 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).

Met het besluit van 7 mei 2024 (het bestreden besluit 1) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 10 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Met het besluit van 23 september 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 ingetrokken en het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 10 maart 2022 ongegrond verklaard.

Partijen hebben toestemming verleend om uitspraak te doen zonder zitting.[1] De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft één kind, geboren op 15 maart 2008. Zij heeft op 14 juni 2021 een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

2. Met het bestreden besluit 2 heeft de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 ingetrokken en opnieuw op het bezwaar beslist. Het bestreden besluit 2 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Nu eiseres niet heeft gesteld als gevolg hiervan schade te hebben geleden en dat ook niet uit het dossier is gebleken, heeft zij geen belang meer bij een vernietiging van het bestreden besluit 1. Daarom zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaren. Het bestreden besluit 2 komt niet tegemoet aan de bezwaren van eiseres, zodat het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, ook is gericht tegen het bestreden besluit 2.

2.1. Met het bestreden besluit 2 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel. De Dienst Toeslagen ziet voor de jaren 2010 tot en met 2014 op basis van de beschikbare gegevens geen reden om aan te nemen dat sprake is van opzet/grove schuld, hardheid dan wel vooringenomen handelen. De doorgevoerde wijzigingen kinderopvangtoeslag zijn het directe gevolg geweest van de verwerking van informatie die de Dienst Toeslagen van eiseres wel of niet heeft ontvangen. Dit heeft de Dienst Toeslagen ook overwogen in de definitieve beschikking van de integrale beoordeling van de kinderopvangtoeslag van eiseres van 9 september 2023.

Forfaitair bedrag van € 30.000,-

3. Eiseres betoogt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat het besluit niet vermeldt aan welke herstelmaatregelen van artikel 2.7 van de Wht is getoetst. Het besluit is bovendien onzorgvuldig, omdat niet blijkt dat de Dienst Toeslagen alle herstelmaatregelen uit artikel 2.7, vierde lid, van de Wht, heeft onderzocht. Verder beschikt eiseres niet over de benodigde gegevens om het bestreden besluit te kunnen controleren. Eiseres beschikt niet over het ouderdossier. Er is geen sprake van equality of arms zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Daarnaast zouden het systeem van de Belastingtelefoon en de netwerkschijven van de Dienst Toeslagen mogelijk relevante informatie bevatten.

3.1. Aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor een herstelmaatregel zoals bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, van de Wht, kent de Dienst Toeslagen ambtshalve eenmalig een forfaitair bedrag toe van € 30.000,-.[2] Voor zover het bezwaar daartoe aanleiding geeft, moet de Dienst Toeslagen ten aanzien van iedere herstelmaatregel motiveren of de aanvrager daarvoor in aanmerking komt.[3] De toekenning van het forfaitaire bedrag vindt plaats na een zogenoemde eerste zorgvuldige toets door de Dienst Toeslagen, waarbij niet alle op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden worden getoetst, omdat anders een snelle toekenning van het forfaitaire bedrag zou worden belemmerd.[4]

3.2. De beroepsgronden slagen niet. Het bezwaarschrift van eiseres bevat slechts enkele algemeen geformuleerde gronden. De Dienst Toeslagen was daarom niet verplicht in het bestreden besluit 2 ten aanzien van iedere herstelmaatregel uitdrukkelijk te motiveren waarom eiseres daarvoor niet in aanmerking komt. In het bestreden besluit 2 heeft de Dienst Toeslagen gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor compensatie of een O/GS-tegemoetkoming zoals bedoeld in de artikelen 2.1, eerste lid, en 2.6 van de Wht. Eiseres heeft die vaststelling van de Dienst Toeslagen niet inhoudelijk betwist. Eiseres heeft verder niet gesteld dat een van de andere herstelmaatregelen uit artikel 2.7, vierde lid, van de Wht, op haar van toepassing zou zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek. De Dienst Toeslagen heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Deze stukken onderbouwen de beslissing die de Dienst Toeslagen met het bestreden besluit 2 heeft genomen. Hieruit volgt dat zowel eiseres als de Dienst Toeslagen de beschikking hebben over de stukken waarop het bestreden besluit 2 is gebaseerd. Daarmee is voldaan aan het beginsel van equality of arms. De algemene stelling dat bepaalde andere systemen relevante informatie zouden kunnen bevatten, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de stukken waarop het bestreden besluit 2 is gebaseerd.Redelijke termijn

4. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

4.1. Zaken moeten binnen een redelijke termijn worden berecht. Als uitgangspunt is de redelijke termijn twee jaar, gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door de Dienst Toeslagen tot de uitspraak van de rechtbank. Bij overschrijding van de redelijke termijn wordt verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.[5] De hoogte van de schadevergoeding is € 500,- per half jaar, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.

4.2. Het bezwaarschrift is op 16 februari 2023 door de Dienst Toeslagen ontvangen. Op de datum van de uitspraak is de redelijke termijn afgerond met zes maanden overschreden. De bezwaarfase mocht zes maanden duren.[6] Het bestreden besluit 1 is bekendgemaakt op 7 mei 2024, afgerond een jaar en drie maanden na ontvangst van het bezwaarschrift. De overschrijding van de redelijke termijn is dus volledig toe te rekenen aan de Dienst Toeslagen. Dit betekent dat de Dienst Toeslagen een schadevergoeding van € 500,- aan eiseres moet betalen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.

5.1. Omdat de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 heeft ingetrokken en vervangen tijdens de beroepsprocedure, moet de Dienst Toeslagen het griffierecht en de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

5.2. Eiseres heeft ook recht op vergoeding van de proceskosten voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5).[7]

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2.7, eerste lid, van de Wht.

Rb. Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3348, r.o. 11.

Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr. 3 (MvT), p. 80.

HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.

HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.11.1.

ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1342, r.o. 7 en 9 en ABRvS 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2949, r.o. 11.2.


Voetnoten

Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2.7, eerste lid, van de Wht.

Rb. Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3348, r.o. 11.

Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr. 3 (MvT), p. 80.

HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.

HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.11.1.

ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1342, r.o. 7 en 9 en ABRvS 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2949, r.o. 11.2.