Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/1891

(gemachtigde: mr. J. Piet),

en

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2]).

Procesverloop

Met het besluit van 19 april 2023 heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan eiser opgelegd.

Met de uitspraak op bezwaar van 26 juli 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser tegen het besluit van 19 april 2023 ongegrond verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 19 mei 2025 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de heffingsambtenaar.

Feiten

  1. Op 19 april 2023 om 11:53 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat een auto met kenteken [kenteken 1] geparkeerd stond op de locatie Achter de Kerk in Gorinchem zonder dat parkeerbelasting was voldaan.

Overwegingen

Ontvankelijkheid

  1. De rechtbank moet eerst beoordelen of het beroep ontvankelijk is.

2.1. Eiser heeft op 13 februari 2024 beroep ingesteld. Volgens eiser heeft hij de uitspraak op bezwaar pas ontvangen op 24 januari 2024, als bijlage bij een beoordeling van een ingebrekestelling wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaar.

2.2. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de uitspraak op bezwaar op 26 juli 2023 aan eiser is verzonden en het beroep dus te laat is ingesteld. Volgens de heffingsambtenaar is de uitspraak op bezwaar verzonden aan het kantooradres van de gemachtigde en niet retour gekomen.

2.3. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.[1] De bekendmaking van een besluit dat tot een belanghebbende is gericht, geschiedt door toezending aan hem.[2] De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat het stuk aan een postvervoersbedrijf ter verzending is aangeboden.[3]

2.4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ontvankelijk. De heffingsambtenaar heeft geen verzendadministratie overgelegd van de uitspraak op bezwaar en ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat de uitspraak op bezwaar op 26 juli 2023 is verzonden. Dat de uitspraak op bezwaar niet retour is gekomen, is daarvoor onvoldoende. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar pas bekend is gemaakt op 24 januari 2024. Eiser heeft binnen zes weken daarna beroep ingesteld.

Hoorplicht

  1. Eiser betoogt dat de hoorplicht is geschonden. Eiser heeft in het bezwaarschrift om een telefonische hoorzitting gevraagd. Dat de heffingsambtenaar eiser heeft uitgenodigd om op een van twee data telefonisch contact op te nemen, is onvoldoende. Eiser hoefde niet op die uitnodiging te reageren. Het initiatief voor het horen ligt bij de heffingsambtenaar. Eiser verwijst daarvoor naar het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.

3.1. Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.[4]

3.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de hoorplicht niet geschonden. Eiser heeft om een telefonische hoorzitting verzocht. De heffingsambtenaar heeft eiser vervolgens uitgenodigd om op 14 juli 2023 of 18 juli 2023 om 10:00 uur te bellen met een bij naam genoemde medewerker. De heffingsambtenaar heeft daarbij vermeld dat als deze data niet schikken, eiser binnen een week een andere afspraak kan maken en dat als eiser verder niet reageert, de heffingsambtenaar ervan uitgaat dat eiser geen gebruik meer wenst te maken van het recht te worden gehoord. Eiser heeft geen telefonisch contact opgenomen en verder niet gereageerd. De heffingsambtenaar heeft zich voldoende ingespannen een hoorzitting te organiseren. Het uitblijven van een reactie van eiser, kennelijk vanuit de veronderstelling dat de uitnodiging van de heffingsambtenaar niet voldeed, blijft voor zijn eigen risico. Het Besluit Fiscaal Bestuursrecht bevat beleidsregels van de staatssecretaris van Financiën en is niet van toepassing op de heffingsambtenaar. De beroepsgrond slaagt niet.

Naheffingsaanslag

  1. Eiser betoogt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Eiser heeft wel betaald voor de parkeeractie via de app van Parkmobile, maar per ongeluk het kenteken van zijn andere auto ingevoerd, [kenteken 2]. Eiser heeft een betaalbewijs overgelegd van een parkeeractie voor dat kenteken op 19 april van 11:24 tot 12:03 uur aan de Groenmarkt in Gorinchem.

4.1. De heffingsambtenaar stelt zich in de uitspraak op bezwaar op het standpunt dat uit het betaalbewijs met kenteken [kenteken 2] niet blijkt dat eiser een vergissing heeft gemaakt. In het verweerschrift stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat het betaalbewijs destijds niet bij het bezwaarschrift is gevoegd en dat niet aannemelijk is gemaakt dat in de app verschillende kentekens stonden vermeld. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar zich nader op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat niet kan worden vastgesteld dat de auto met kenteken [kenteken 2] op naam van eiser staat.

4.2. Indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan of afgedragen, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de heffingsambtenaar de te weinig geheven belasting naheffen.[5] Als een belanghebbende niet op de voorgeschreven wijze aangifte heeft gedaan door een ander kenteken dan het kenteken van het geparkeerde voertuig te vermelden, maar de verschuldigde belasting wel is voldaan, kan geen naheffingsaanslag worden opgelegd.[6]

4.3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. Achter de Kerk en Groenmarkt maken onderdeel uit van dezelfde zone voor betaald parkeren.[7] Op het betaalbewijs staat behalve de hiervoor onder 4 vermelde gegevens ook de accountnaam ‘[naam 3]’ vermeld. De rechtbank kan de deels tegenstrijdige standpunten van de heffingsambtenaar niet goed volgen. Uit de uitspraak op bezwaar volgt reeds dat het betaalbewijs in bezwaarprocedure is overgelegd, nu in die uitspraak op bezwaar wordt gereageerd op dat betaalbewijs. Voor de conclusie dat de verschuldigde parkeerbelasting is voldaan, is het niet nodig dat de auto met kenteken [kenteken 2] op naam van eiser staat. Het is ook niet nodig dat in de app twee kentekens staan ingevoerd. Het gaat erom dat aannemelijk is dat de verschuldigde parkeerbelasting wel is voldaan. Omdat het digitale betaalbewijs ziet op het tijdstip en de locatie van de parkeeractie onder vermelding van de account van iemand met dezelfde achternaam als eiser, is het aannemelijk dat de verschuldigde parkeerbelasting is voldaan. De beroepsgrond slaagt.Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond. De uitspraak op bezwaar is in strijd met artikel 20 van de AWR. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing en vernietigt de naheffingsaanslag.

5.1. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.230,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5 en 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat het een parkeerbelastingzaak betreft met een gemiddeld belang en gemiddelde complexiteit.[8]

5.2. Eiser heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente over het bedrag van het griffierecht en de proceskosten. Voor wettelijke rente over een door de rechter uitgesproken veroordeling tot vergoeding van griffierecht en proceskosten geldt het uitgangspunt dat de uiterste datum waarop aan deze veroordeling moet zijn voldaan, is gelegen vier weken na de datum waarop de uitspraak waarin de veroordeling is opgenomen, is gedaan.[9] De rechtbank ziet geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van mr.J.I. Kamp, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.

HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:59, r.o. 3.2.

Artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb.

Artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet.

HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:316, r.o. 2.3.3.

Bijlage 1 bij de Parkeerverordening gemeente Gorinchem 2021.

Hof Amsterdam 1 augustus 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2158.

HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.


Voetnoten

Artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.

HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:59, r.o. 3.2.

Artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb.

Artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet.

HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:316, r.o. 2.3.3.

Bijlage 1 bij de Parkeerverordening gemeente Gorinchem 2021.

Hof Amsterdam 1 augustus 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2158.

HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.