Uitspraak inhoud

Team haven en handel

Zaaknummer: C/10/703288 / KG ZA 25-729

Vonnis in kort geding van 22 september 2025

in de zaak van

[eiser], te Portugaal, gemeente Albrandswaard, eisende partij, hierna te noemen: [eiser], advocaat: mr. B.Z. Loonstein,

tegen

  1. de rechtspersoon naar buitenlands recht KINDRED GROUP LIMITED, te Valletta (Malta), advocaten: mrs. R.E. van Schaik en M. Holtzer,2. de rechtspersoon naar buitenlands recht RISEPOINT LIMITED, te Birkirkara (Malta), advocaten: mrs. J.G. Reus en M. Moeskops, gedaagde partijen, hierna te noemen: Kindred en Risepoint.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 4 augustus 2025- producties 1 tot en met 18 van [eiser]- de conclusie van antwoord van Kindred

  • producties 1 tot en met 24 van Kindred

  • de conclusie van antwoord van Risepoint

  • producties 1 tot en met 8 van Risepoint- de mondelinge behandeling van 8 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt- de pleitnota van [eiser]- de pleitnota van Kindred

  • de pleitnota van Risepoint.

1.2. Aan het formele verweer dat de dagvaarding te laat betekend is en daarmee nietig, heeft Risepoint ter zitting niet langer vastgehouden. Bovendien is gesteld noch gebleken dat Risepoint door deze omstandigheid in haar belangen is geschaad.

1.3. De oorspronkelijk gedagvaarde gedaagde Kindred Group Plc heeft een naamswijziging ondergaan en heet thans Kindred Group Ltd. Deze naamswijziging is met instemming van alle partijen in de kop van dit vonnis verwerkt.

2 De feiten

2.1. Kindred staat aan het hoofd van een groep vennootschappen die wereldwijd via verschillende platformen en websites online kansspelen aanbiedt, onder meer via het online casino Unibet.

2.2. Risepoint is een voormalige dochtervennootschap van Kindred. Haar huidige naam heeft zij gekregen op 31 oktober 2024, toen zij is verkocht en overgedragen aan een derde buiten de Kindred-groep. Daarvoor heeft zij enige tijd Trannel International Limited geheten.

2.3. De Nederlandse activiteiten van het online casino Unibet werden vanaf circa 2004 tot 1 oktober 2021 geëxploiteerd door Risepoint via www.unibet.eu en www.unibet.com. Risepoint beschikte hiervoor niet over een vergunning van de Nederlandse kansspelautoriteit, maar bood haar diensten aan onder haar Maltese licentie.

2.4. [eiser] heeft in de periode tot 1 oktober 2021 deelgenomen aan de door Risepoint via het online casino Unibet aangeboden kansspelen. De persoonsgegevens van [eiser], waaronder transactiegegevens, zijn in het kader daarvan via de Unibet-websites aan de verwerkingsverantwoordelijke verzonden. [eiser] stortte voor zijn deelname aan het online casino geld op zijn account bij Unibet via bancaire betaaldiensten of een ‘paysafecard’.

2.5. Vanaf de tweede helft van 2023 zijn Risepoint en/of Kindred in Nederland als gedaagde(n) betrokken bij verschillende civielrechtelijke procedures, waarin gedupeerde consumenten inzage in hun persoonsgegevens verlangen of hun netto verliezen terugvorderen. De rechtbank Noord-Holland heeft in dat kader prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad[1]. Deze zijn nog niet beantwoord.

2.6. Ook [eiser] heeft door zijn deelname aan het online casino Unibet een (fors) netto verlies geleden. Hij heeft op 20 november 2024 via het e-mailadres [e-mailadres 1] (aan Kindred) en op 2 juli 2025 via de e-mailadressen [e-mailadres 2] en [e-mailadres 3] (aan Risepoint) verzocht om inzage in alle persoonsgegevens (inclusief transactiegegevens) die van hem zijn verwerkt in verband met deelname aan het online casino Unibet. Op deze verzoeken is namens Kindred en/of Risepoint afwijzend gereageerd. [eiser] heeft Kindred en Risepoint bij brieven van 4 juli 2025 verzocht en voor zover nodig gesommeerd om hem alsnog inzage in zijn persoonsgegevens te geven. Dat is tot op heden niet gebeurd.

3 Het geschil

3.1. [eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

3.2. Kindred en Risepoint voeren afzonderlijk verweer.

3.2.1. Kindred concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

3.2.2. Risepoint concludeert tot:

een en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.

4. De beoordeling

A. Ten aanzien van beide gedaagden

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1. Kindred en Risepoint zijn gevestigd in Malta. Hierdoor heeft de zaak een internationaal karakter en dient de voorzieningenrechter te beoordelen of hij rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is.

4.2. De Nederlandse voorzieningenrechter is bevoegd om te oordelen over het gevorderde. Op grond van artikel 79 lid 2 Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) (gewone verblijfplaats betrokkene) is deze voorzieningenrechter bevoegd om kennis te nemen van het gevorderde, voor zover dat is gebaseerd op de AVG. [eiser] heeft als natuurlijk persoon en consument gehandeld, zodat de voorzieningenrechter ook op grond van de artikelen 17 en 18 herschikte EEX-Vo (ook wel: Brussel I-bis) bevoegd is kennis te nemen van het gevorderde. Op niet-contractuele gronden is de Nederlandse voorzieningenrechter bevoegd op grond van artikel 7 lid 2 herschikte EEX-Vo, aangezien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan.

4.3. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de vordering tot inzage aan de hand van de AVG respectievelijk de artikelen 194 en 195 Rv naar Nederlands recht moet worden beoordeeld. Wel ter discussie staat of Risepoint een beroept toekomt op een beperking op grond van de ‘Subsidiary Legislation 586.09 Restriction of the Data Protection (Obligations and Rights) Regulations’. [eiser] betwist dit door Risepunt ingenomen standpunt. De voorzieningenrechter gaat in rechtsoverweging 4.16 e.v. nader in op dit geschilpunt.

Ontvankelijkheid

4.4. Kindred en Risepoint hebben geen gronden gesteld, noch zijn die gebleken, waaruit volgt dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen. De (niet-onderbouwde) ontvankelijkheidsverweren van Kindred en Risepoint worden daarom verworpen.

Spoedeisend belang

4.5. Omdat het hier gaat om in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen, moet de voorzieningenrechter beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang heeft. Kindred en Risepoint stellen zich beide op het standpunt dat dit niet het geval is. De voorzieningenrechter volgt Kindred en Risepoint hierin niet.

4.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] voldoende concreet toegelicht gesteld dat hij vreest dat het steeds lastiger wordt om zijn gegevens te verkrijgen, terwijl hij om verschillende redenen inzage nodig heeft. Daarmee heeft hij voldoende gesteld om zijn vordering in kort geding te kunnen behandelen. Of de door hem gestelde belangen zodanig zijn dat de vorderingen moeten worden toegewezen, wordt hierna beoordeeld. Dat [eiser] mogelijk lang heeft stilgezeten (in de verhouding tot Risepoint), leidt in dit geval niet tot verlies van spoedeisend belang.

Geschiktheid voor kort geding

4.7. Kindred en Risepoint hebben aangevoerd dat de onderhavige zaak ongeschikt is om in kort geding te worden behandeld. De voorzieningenrechter volgt gedaagden ook in dit standpunt niet. Zowel vanuit feitelijk als juridisch oogpunt is het geschil niet dusdanig ingewikkeld en omvangrijk dat beslechting daarvan in kort geding niet mogelijk is.

Artikel 21 Rv

4.8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een schending van artikel 21 Rv door Kindred en Risepoint en/of [eiser], zoals partijen over en weer stellen. Voor die conclusie is voldoende dat niet overtuigend is gebleken dat aan (één van) beide zijden sprake is van een bewuste leugen die uitgebannen moet worden.

Inhoudelijk

4.9. De voorzieningenrechter moet in dit kort geding beoordelen of de vorderingen van [eiser] tegen Risepoint en Kindred in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop, en mede gelet op de wederzijdse belangen, het treffen van de gevraagde voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt daarbij dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.

B. Ten aanzien van Risepoint

Vordering strekkende tot inzage in persoonsgegevens op straffe van een dwangsom

4.10. [eiser] vraagt primair op grond van de AVG en subsidiair op grond van het bepaalde in de artikelen 194 en 195 Rv inzage in zijn persoonsgegevens.

4.11. Vooropgesteld wordt dat niet in geschil is dat Risepoint als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4 lid 7 AVG kan worden beschouwd. [eiser] kan dus in beginsel ten aanzien van Risepoint zijn recht uitoefenen om de persoonsgegevens die van hem verzameld zijn, in te zien. Evenmin is in geschil dat transactiegegevens persoonsgegevens als bedoeld in artikel 4 lid 1 AVG zijn.

4.12. Op grond van de processtukken staat vast dat [eiser] (in elk geval) op 2 juli 2025 een inzageverzoek aan Risepoint heeft gedaan, waarop Risepoint uiterlijk op 2 oktober 2025 dient te reageren. De beantwoordingstermijn is dus nog niet verlopen. Om die reden is Risepoint van mening dat [eiser] dit inzageverzoek prematuur heeft ingesteld. Reden voor afwijzing van de vordering is dit echter niet. Risepoint heeft immers expliciet aangekondigd dat zij de gegevens waar het [eiser] om te doen is niet gaat verstrekken. Niet in te zien valt dus in welk rechtens te respecteren belang Risepoint is geschaad doordat [eiser] nu al zijn vordering heeft ingesteld.

4.13. Risepoint stelt zich verder op het standpunt dat [eiser] misbruik van zijn inzagerecht maakt, omdat hij zijn verzoek tot inzage aan haar enkel met het oog op het voorbereiden en uitvoeren van een (voorgenomen) (collectieve) actie ter terugvordering van gokverliezen tegen Risepoint heeft gedaan. Volgens Risepoint is het inzagerecht op grond van de AVG hiervoor niet bedoeld.

4.14. Ook dit standpunt van Risepoint volgt de voorzieningenrechter niet. De AVG biedt de verwerkingsverantwoordelijke niet de mogelijkheid om te verlangen dat de betrokkene zijn verzoek om inzage motiveert, wat Risepoint, gelet op haar stellingname, feitelijk wel vraagt. Weliswaar beoogt het inzagerecht de betrokkene in staat te stellen zich van de verwerking van zijn gegevens op de hoogte te stellen en de rechtmatigheid daarvan te controleren (overweging 63 bij de AVG), maar dat doel brengt niet, althans niet zonder meer, mee dat een inzageverzoek moet worden afgewezen indien daarmee een ander doel wordt nagestreefd.[2] Bovendien heeft [eiser] gesteld dat hij ook inzage wil om inzicht te krijgen in de financiële en persoonlijke gevolgen van zijn gokverslaving. Daartoe wil hij mede de juistheid van de verwerkte gegevens kunnen controleren, om aan de hand daarvan te kunnen achterhalen hoeveel geld hij door het online gokken bij Unibet heeft verloren. Risepoint gelooft niet dat dit daadwerkelijk een van de redenen voor het inzageverzoek is, maar de voorzieningenrechter heeft geen grond om de juistheid van de stelling van [eiser] te betwijfelen. In het licht van het uitgangspunt dat een betrokkene zijn verzoek om inzage niet hoeft te motiveren, kan in deze omstandigheden niet worden gezegd dat sprake is van misbruik in de zin van artikel 3:13 BW. De door Risepoint in dit verband aangehaalde Duitse uitspraken dan wel de andere context van de FT/DW- zaak, doen aan het voorgaande oordeel niet af.

4.15. Anders dan Risepoint meent ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de beantwoording van de aan de Hoge Raad voorgelegde prejudiciële vragen met betrekking tot de eventuele nietigheid van kansspelovereenkomsten af te wachten. Dat de uitkomst van die procedure (wellicht) van wezenlijk belang is voor de voortgang en haalbaarheid van de voorgenomen (collectieve) acties (uit onverschuldigde betaling), staat los van het rechtmatig kunnen uitoefenen van het recht op inzage.

4.16. Risepoint voert verder (primair) aan dat zij niet verplicht is om de door [eiser] gevraagde transactiegegevens te verstrekken, omdat zij zich kan beroepen op een beperking die is voorzien in de ‘Malta Data Protection Act 2018’ en daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen. Volgens Risepoint zijn die regelingen op haar als in Malta gevestigde vennootschap van toepassing op de verwerkingen van persoonsgegevens, ongeacht of deze verwerkingen in Malta plaatsvinden of niet. Op basis van die nationale regelgeving kan een verwerkingsverantwoordelijke volgens Risepoint in of vooruitlopend op een juridische claim of juridische procedure niet op basis van de AVG gedwongen worden om persoonsgegevens prijs te geven die onderwerp van geschil zijn of die als bewijs kunnen dienen ter onderbouwing van stellingen. Dit is ingegeven door het verdedigingsbelang van de verwerkingsverantwoordelijke. Volgens Risepoint is in dit geval sprake van een daadwerkelijk risico op juridische claims en/of het initiëren van juridische procedures, omdat [eiser] de gegevens immers wil gebruiken om zich eventueel voor te bereiden op een schadeclaim.

4.17. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

4.18. In het geval van toepasselijkheid van Maltees recht en ervan uitgaande dat het inzagerecht van artikel 15 AVG op grond van artikel 23 AVG in beginsel kan worden beperkt door nationale wetgeving, geldt dat een beperking als hiervoor onder 4.16 bedoeld de essentie van de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene moet respecteren en een noodzakelijke en evenredige maatregel moet zijn (zie artikel 23 lid 1 AVG). De weigering van Risepoint om de gegevens te verstrekken op grond van de beperking die is voorzien in de ‘Malta Data Protection Act 2018’ en daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen voldoet naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan die voorwaarden. Nog daargelaten dat er in dit geval nog geen concreet bestaande rechtsvordering/procedure is en evenmin de conclusie gerechtvaardigd is dat een rechtsvordering of procedure (op korte termijn) op handen is, valt niet in te zien wat er van het inzagerecht overblijft als Risepoint gelijk zou hebben. Haar weigering tast dus in de gegeven omstandigheden het inzagerecht in de kern aan. Het standpunt van Risepoint komt er in feite op neer dat zij altijd inzage in de transactiegegevens mag weigeren als sprake is van een lopende of op handen zijnde procedure, omdat dan een inbreuk wordt gemaakt op haar verdedigingsbelang (in het bijzonder een verslechtering van haar bewijsrechtelijke positie). De voorzieningenrechter kan dit niet anders begrijpen dan in de zin dat Risepoint met haar weigering inzage te verstrekken [eiser] wil belemmeren om op basis van de juiste feiten een vordering aan de rechter voor te leggen. Dit alles maakt de weigering disproportioneel. De voorzieningenrechter ziet (mede daarom) geen aanleiding om de rechterlijke toetsing van de Maltese beperking in Malta of bij het Europese Hof af te wachten dan wel over deze kwestie prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof, zoals Risepoint heeft bepleit.

4.19. Het (subsidiaire) beroep van Risepoint op de beperking die is opgenomen onder artikel 23 lid 1 sub i AVG slaagt evenmin. Die weigering is niet proportioneel. Het gegeven dat Risepoint wordt geconfronteerd met duizenden inzageverzoeken die, zo stelt Risepoint, een enorme impact hebben op de bedrijfsvoering waardoor haar vrijheid van ondernemerschap wordt aangetast en er sprake is van zeer hoge administratieve lasten, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het inroepen van deze beperking jegens [eiser] gerechtvaardigd is.

4.20. Met inachtneming van het hiervoor overwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering onder 1 kan worden toegewezen op grond van de AVG in de zin dat Risepoint inzage moet verlenen in persoonsgegevens van [eiser] (waaronder de transactiegegevens vallen), voor zover de gegevens zien op het speelgedrag van [eiser] op de websites www.unibet.eu en www.unibet.com van vóór 1 oktober 2021. Juist omdat het Risepoint zelf is die verklaart niet te zullen verstrekken, acht de voorzieningenrechter het redelijk om aan de veroordeling de in dit verband gevorderde dwangsom te verbinden. In de omstandigheid dat Risepoint bij de afhandeling van AVG-verzoeken mogelijk afhankelijk is van Kserol Plc (een entiteit uit de Kindred-groep) als verwerker ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de dwangsom te matigen. Verder moet de inzage in de persoonsgegevens plaatsvinden op een manier die strookt met artikel 20 AVG, dus in een gestructureerde, gangbare en machineleesbare vorm, zoals door [eiser] gevorderd. Het verweer dat Risepoint op dit punt heeft gevoerd staat daaraan niet in de weg.

4.21. Het voorgaande leidt er verder toe dat de subsidiaire grondslag, te weten de artikelen 194 en 195 Rv, geen bespreking en beoordeling meer behoeven.

Vordering strekkende tot een verbod tot vernietiging van gegevens

4.22. Nu het gevorderde onder 1. wordt toegewezen, heeft [eiser] geen belang (meer) bij toewijzing van het gevorderde verbod onder 3. Deze vordering wordt daarom afgewezen.

Proceskosten

4.23. Risepoint is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De voorzieningenrechter ziet, anders dan [eiser] meent, geen aanleiding om af te wijken van het in zaken als deze gebruikelijk te hanteren liquidatietarief. De proceskosten van [eiser] worden daarom begroot op:

  • kosten dagvaarding € 144,47

  • griffierecht € 331,00

  • salaris advocaat € 1.107,00

  • nakosten € 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 1.760,47

Ten aanzien van Kindred

4.24. De vraag of aannemelijk is dat Kindred mede verantwoordelijk is (geweest) voor de verwerking van de persoonsgegevens van [eiser], beantwoordt de voorzieningenrechter ontkennend.

4.25. [eiser] heeft, in het licht van het gemotiveerde verweer van Kindred, onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit kan worden afgeleid dat Kindred meer was dan enkel de holdingmaatschappij van Risepoint. Dat Kindred gezamenlijk met Risepoint (de enige contractspartij van [eiser], dit staat vast) controller was/is van de persoonsgegevens van [eiser] ten aanzien van zijn speelgedrag van vóór 1 oktober 2021 en dat zij het doel van en de middelen voor de verwerking van die persoonsgegevens mede vaststelde en daarover beslissende invloed uitoefende, heeft [eiser] onvoldoende handen en voeten gegeven. Op grond van de enkele verwijzingen naar 1) screenshots van de algemene voorwaarden van Unibet op www.unibet.eu en 2) de privacy gerelateerde verklaringen in de verschillende ‘privacy notices’ (indien en voor zover toepasselijk) en de correspondentie van Kindred (waaronder de e-mail van Kindred in antwoord op het inzageverzoek van 20 november 2024, op welk moment Risepoint al niet meer tot de Kindred-groep behoorde), kan in elk geval niet zonder meer worden geconcludeerd dat sprake is (geweest) van ‘controllership’ van Kindred dan wel ‘joint controllership’ van Risepoint en Kindred. Voor dat laatste had [eiser] aannemelijk moeten maken dat de verwerking van de persoonsgegevens van [eiser] niet mogelijk zou zijn (geweest) zonder de deelname van beide vennootschappen (‘onscheidbaarheid’). Dat heeft hij nagelaten, terwijl Kindred gemotiveerd heeft betwist dat hiervan sprake is. Gesteld noch gebleken is bovendien dat Kindred kan worden aangemerkt als ‘verwerker’. Volgens de eigen verklaring van Risepoint is Kserol in deze aan te merken als verwerker. Dit alles leidt ertoe dat de vorderingen van [eiser] jegens Kindred moeten worden afgewezen.

4.26. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Kindred worden begroot op:

  • griffierecht € 714,00

  • salaris advocaat € 1.107,00

  • nakosten € 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 1.999,00

Uitvoerbaarheid bij voorraad

4.27. De veroordelingen in dit vonnis worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat dit vonnis meteen kan worden uitgevoerd als niet aan een veroordeling wordt voldaan, ook als hoger beroep zou worden ingesteld.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

Ten aanzien van Risepoint

5.1. beveelt Risepoint om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de verwerkingen van persoonsgegevens van [eiser], voor zover de gegevens zien op het speelgedrag van [eiser] op de websites www.unibet.eu en www.unibet.com van vóór 1 oktober 2021, aan [eiser] te verschaffen, door hem inzage in die gegevens te verlenen, waaronder in elk geval begrepen de directe of indirecte transacties tussen [eiser] en Risepoint, door aan [eiser] een kopie of afschrift van deze gegevens elektronisch te verstrekken die een compleet beeld vormen van deze gegevens en/of transacties, in een gangbaar formaat als XLS(X) of CSV dan wel door middel van een Application Programming Interface en waarbij de aan [eiser] te verstrekken informatie c.q. gegevens begrijpelijk is en hem in staat stelt de juistheid van de persoonsgegevens en de rechtmatigheid van de verwerking van die gegevens te controleren en/of de hoogte van door hem verrichte stortingen en opnames bij het online casino Unibet te achterhalen,

5.2. veroordeelt Risepoint om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling onder 5.1 voldoet, tot een maximum van € 1.000.000,00 is bereikt,

5.3. veroordeelt Risepoint in de proceskosten van [eiser] van € 1.760,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als Risepoint de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Risepoint € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,

Ten aanzien van Kindred

5.4. wijst de vorderingen van [eiser] jegens Kindred af,

5.5. veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Kindred van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [eiser] de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,

Ten aanzien van beide gedaagden

5.6. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2025. 1734/1980

Rechtbank Noord Holland, 22 januari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:485.

Zie HvJ EU 26 oktober 2023 (FT/DW), C307/22, ECLI:EU:C:2023:811 (https://www.inview.nl/document/id2bbdd2c3d4a94abe9553db566651a085), r.o. 38-52.


Voetnoten

Rechtbank Noord Holland, 22 januari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:485.

Zie HvJ EU 26 oktober 2023 (FT/DW), C307/22, ECLI:EU:C:2023:811 (https://www.inview.nl/document/id2bbdd2c3d4a94abe9553db566651a085), r.o. 38-52.