ECLI:NL:RBROT:2025:11206 - Rechtbank Rotterdam - 2 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/906
en
(gemachtigde: mr. M.A.N. van de Kerkhof).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor schadevergoeding vanwege de registratie van zijn gegevens in de Fraude Signalering Voorziening (FSV). Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat zij onbevoegd is om van het beroep van eiser kennis te nemen. Niet de bestuursrechter, maar de burgerlijke rechter is daartoe bevoegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
- Eiser heeft een aanvraag ingediend voor schadevergoeding vanwege de registratie van zijn gegevens in de FSV. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 6 december 2024 afgewezen.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft een nader stuk ingediend.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van de minister en mr. [naam] namens de minister.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit 3.
3.1. Eiser heeft de minister op 14 augustus 2023 schriftelijk verzocht om de door hem geleden schade als gevolg van de registratie van zijn gegevens in de FSV te compenseren. Eiser heeft het vermoeden dat zijn gegevens gedeeld zijn met meerdere (overheids)organisaties en instellingen. Eiser stelt vanaf februari 2009, dan wel vanaf 2005, door deze onterechte registratie grote financiële en emotionele schade te hebben geleden.
3.2. Bij brief van 17 juli 2024 (de voorlopige conclusie) informeert de minister eiser dat hij van plan is het schadeverzoek af te wijzen. De minister noemt als reden dat de persoonsgegevens van eiser die in de FSV stonden niet zijn gedeeld met andere (overheids)organisaties, de FSV-registratie geen gevolgen voor eiser heeft gehad en dat hij onvoldoende heeft aangetoond dat door hem geleden schade een direct gevolg was van de FSV-registratie. Eiser kon vervolgens binnen vier weken na de voorlopige conclusie zijn standpunt onderbouwen.
3.3. De minister heeft met het besluit van 6 december 2024 het verzoek om schadevergoeding van eiser afgewezen. Met de informatie die eiser nog naar de minister had gestuurd, heeft eiser niet aangetoond dat hij schade heeft geleden en hoe hoog die schade was. Ook heeft eiser niet aangetoond dat deze schade een direct gevolg is geweest van zijn FSV-registratie.
Is de rechtbank bevoegd om van het beroep van eiser kennis te nemen?
-
Eiser voert aan dat hij wel aan de voorwaarden voldoet om op basis van de AVG in aanmerking te komen voor een schadevergoeding. Hij is ten onrechte als fraudeur aangemerkt in de systemen van de Belastingdienst sinds 18 februari 2009. De minister gaat ten onrechte niet in op de informatie die hij heeft ingebracht. Verder stelt hij dat het van cruciaal belang is dat hij het volledig procesdossier krijgt om zijn gronden verder aan te vullen. Bovendien blijkt uit de stukken dat de minister niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken naar de rechtbank heeft verstuurd, wat wel had gemoeten op basis van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
-
De rechtbank stelt vast dat niet de bestuursrechter, maar uitsluitend de burgerlijke rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen. Zij overweegt daartoe als volgt.
5.1. In titel 8.4 van de Awb is geregeld wanneer men bij de bestuursrechter terecht kan voor schadevergoeding. Deze artikelen zijn in deze zaak echter niet van toepassing omdat de schade, zoals eiser stelt, is veroorzaakt door handelen van de Belastingdienst of de Dienst Toeslagen.
5.2. De bestuursrechter is slechts bevoegd tot kennisneming van beroepen tegen een zuiver schadebesluit, indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over beroepen tegen de gestelde schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf.
-
Eiser heeft op de zitting verteld dat hij al jaren grote financiële gevolgen ondervindt van verschillende besluiten van bestuursorganen en telkens van het kastje naar de muur wordt gestuurd. Ook procedures rondom de FSV-registratie nemen al een aantal jaren in beslag. De rechtbank kan zich daarom voorstellen dat de uitkomst van deze zaak onbevredigend is. Toch ziet de rechtbank geen mogelijkheid om het beroep van eiser verder inhoudelijk te behandelen. Of de bestuursrechter bevoegd is of niet, is namelijk een kwestie waar niet overheen kan worden gestapt.
-
Eiser heeft op de zitting verzocht om een proces-verbaal van de zitting, zodat hij in een eventuele volgende (civiele) procedure kan tonen wat tijdens de zitting is besproken. De rechtbank wijst dit verzoek toe. De rechtbank zal het proces-verbaal binnen enkele weken na de datum van deze uitspraak aan partijen toesturen.
Conclusie en gevolgen
-
De bestuursrechter is onbevoegd en mag de zaak dus niet inhoudelijk behandelen. Eiser kan zich desgewenst wenden tot de burgerlijke rechter, als hij het verzoek verder behandeld wenst te zien.
-
Eiser is vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Het griffierecht komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2025.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
In artikel V, tweede lid, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten is namelijk bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op schade veroorzaakt door besluiten of handelingen van de Dienst Toeslagen of van andere bestuursorganen voor zover genomen of verricht in het kader van aan de Belastingdienst opgedragen taken. Deze artikelen zijn pas van toepassing vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A. Dat laatste artikel is pas op 1 januari 2024 in werking getreden (Staatsblad 2023, 336), zodat de artikelen 8:88 t/m 8:95 van de Awb in dit geval niet van toepassing zijn.
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1375) r.o. 4.1.
Zie de Afdelingsuitspraken van 17 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2891) en van 18 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3746) r.o. 10.9.
ECLI:NL:RVS:2024:2891.