ECLI:NL:RBROT:2025:11053 - Niet-ontvankelijk beroep na herziening besluit en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn - 18 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk omdat de Dienst Toeslagen met een herzien besluit tegemoet is gekomen aan eiseres. Wel wordt schadevergoeding toegekend voor overschrijding van de redelijke termijn, die naar rato wordt verdeeld over de Dienst Toeslagen en de Staat.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5894
(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en
(gemachtigde: [naam gemachtigde] )
en
Procesverloop
1.1. Met het primaire besluit van 26 april 2021, met kenmerk UHT, heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van artikel 2.7 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.2. Met de primaire besluiten van 12 oktober 2021, met kenmerken [kenmerk X] en [kenmerk Y] heeft de Dienst Toeslagen de aanvraag van eiseres om compensatie op grond van de Wht over de jaren 2013 en 2014 afgewezen.
1.3. Met het bestreden besluit van 27 oktober 2022 op de bezwaren van eiseres is de Dienst Toeslagen bij de afwijzingen gebleven.
1.4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.5. De zaak zou worden behandeld op een zitting van 24 september 2024. De rechtbank heeft ingestemd met het verzoek tot aanhouding van beide partijen omdat het bestreden besluit zou worden heroverwogen.
1.6. De Dienst Toeslagen heeft op 8 april 2025 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Het bezwaar tegen het primaire besluit van 26 april 2021 is gegrond verklaard en aan eiseres is alsnog een forfaitaire compensatie van € 30.000,- toegekend. Het bezwaar tegen de primaire besluiten van 12 oktober 2021 is gegrond verklaard waarbij de definitieve compensatie over de jaren 2013 en 2014 op € 24.884,- is vastgesteld.
1.7. Eiseres heeft het beroep voorwaardelijk ingetrokken mits de rechtbank de Dienst Toeslagen veroordeelt tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht en er een vergoeding van € 2.500,- wordt vastgesteld wegens overschrijding van de redelijke termijn. 1.8. Met een brief van 15 juli 2025 heeft de Dienst Toeslagen zich bereid verklaard om bij intrekking van het beroep een proceskosten en griffierecht te vergoeden. Ten aanzien van het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn merkt de Dienst Toeslagen op dat zij zich bij brief van 13 januari 2025 al op het standpunt heeft gesteld wel op de aanvraag van eiseres te hebben beslist. Eerst kort voor de geplande zitting van 24 september 2024 (bij brief van 16 september 2024) stelde eiseres zich op het standpunt dat de Dienst Toeslagen ook de jaren 2015 tot en met 2017 had moeten betrekken in de herbeoordeling. De Dienst Toeslagen voldeed uit coulance hieraan waarna op 8 april 2025 het herziene besluit op bezwaar werd genomen. De Dienst Toeslagen verzoekt hiermee rekening te houden bij het bepalen van een vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
1.9. Partijen hebben toestemming verleend om uitspraak te doen zonder zitting.
Beoordeling door de rechtbank
Vergoeding proceskosten en griffierecht 2. Voorwaardelijke intrekking van het beroep is niet mogelijk, zodat de rechtbank met deze uitspraak beslist op het beroep. Omdat de Dienst Toeslagen met het herziene besluit van 8 april 2025 alsnog definitief de forfaitaire compensatie van € 30.000,- aan eiseres heeft toegekend en alsnog de definitieve compensatie over de jaren 2013 en 2014 op € 24.884,- heeft vastgesteld, is zij aan eiseres tegemoet gekomen. Eiseres heeft geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit van 27 oktober 2022 dat met het besluit van 8 april 2025 is herzien. De rechtbank zal dit beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
3.1. De bestuursrechter kan een partij veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.2. Omdat de Dienst Toeslagen naar aanleiding van het beroep aan eiseres tegemoet is gekomen, bestaat aanleiding om de Dienst Toeslagen te veroordelen in de proceskosten van eiseres.
3.3. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht deze kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
3.4. De rechtbank ziet in het feit dat de Dienst Toeslagen aan eisers tegemoet is gekomen tevens aanleiding te bepalen dat de Dienst Toeslagen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De redelijke termijn
4.1. Het uitgangspunt is dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar, waarvan een half jaar voor bezwaar en anderhalf jaar voor beroep. Uitgangspunt voor vergoeding van immateriële schade is een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
4.2. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tegen het primaire besluit van 26 april 2021 tot aan de datum van de huidige uitspraak van de rechtbank zijn meer dan vier jaar verstreken. In de zaak zelf en in de opstelling van eiseres zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De stelling van de Dienst Toeslagen dat er rekening moet worden gehouden met het feit dat er uit coulance een nieuw besluit op bezwaar is genomen, kan niet worden gevolgd, omdat de herziening van het bestreden besluit betrekking had op de jaren 2013 en 2014 en niet op de -pas op 16 september 2024 aangevoerde- extra jaren 2015 tot en met 2017. De redelijke termijn is in dit geval met afgerond 27 maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal (6 x € 500,-) € 3.000,-. Hierbij wordt overwogen dat de periode tussen het bestreden besluit van 27 oktober 2022 en de ontvangst van het beroepschrift daartegen op 6 december 2022 voor rekening komt van eiseres zodat deze periode niet is betrokken bij de berekening van de overschrijding van de redelijke termijn.
4.3. De behandeling in de bezwaarfase heeft geduurd van 26 mei 2021 tot en met 27 oktober 2022 en (opnieuw) van 19 september 2024 tot en met 8 april 2025. Dit is afgerond totaal 24 maanden. Dit betekent dat in de bestuurlijke fase de redelijke termijn met 18 maanden is overschreden. De behandeling in de beroepsfase heeft geduurd van 6 december 2022 tot en met 18 september 2024 en van 9 april 2025 tot en met 18 september 2025. Dit is totaal 27 maanden. Dit betekent dat in de rechterlijke fase de redelijke termijn met 9 maanden is overschreden. Voor de berekening van het bedrag van de schadevergoeding dat voor rekening komt van de Dienst Toeslagen, onderscheidenlijk van de Staat wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252). De Dienst Toeslagen wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 2.000,- (18/27 deel van € 3.000,- ). De Staat wordt veroordeeld tot een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 1.000,- (9/27 deel van € 3.000,-).
4.4. Ook krijgt eiseres een vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten voor de indiening van haar verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht deze kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 226,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,25).
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
-
bepaalt dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
-
veroordeelt de Dienst Toeslagen tot betaling van € 1.133,75,- aan proceskosten aan eiseres;
-
veroordeelt de Dienst Toeslagen om aan eiseres een vergoeding voor immateriële schade
te betalen van € 2.000,-;
- veroordeelt de Staat om aan eiseres een vergoeding voor immateriële schade te betalen
van € 1.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Nieuwstraten, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Dit volgt uit artikel 8:75 van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).