ECLI:NL:RBROT:2025:10658 - Rechtbank Rotterdam - 22 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
locatie Rotterdam
zaaknummer: 11547526 CV EXPL 25-3539
datum uitspraak: 22 augustus 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonstad Rotterdam, vestigingsplaats: Rotterdam, eiseres, gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde], woonplaats: Rotterdam, gedaagde, gemachtigde: mr. D. IJpelaar.
De partijen worden hierna ‘Woonstad’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.
1 De procedure
1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
1.2. Op 22 juli 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig: mevrouw [persoon A] namens de gemachtigde van Woonstad en mr. J. Pearson namens mr. IJpelaar.
2 De beoordeling
Waar gaat de zaak over?
2.1. [gedaagde] huurt van Woonstad vanaf 14 juni 2016 de woning aan de [adres] te Rotterdam. De huur is nu € 510,69 per maand. Op dit moment is er een huurachterstand. Woonstad eist dat [gedaagde] die huurachterstand met rente en de lopende huur betaalt. Woonstad eist ook dat de kantonrechter de huurovereenkomst ontbindt en dat [gedaagde] de woning moet verlaten.
2.2. [gedaagde] heeft tegen de eis van Woonstad aangevoerd dat zij inmiddels een stabiel inkomen heeft in de vorm van een WW-uitkering. Daardoor kan zij zowel de huurachterstand betalen als de lopende huur. Ook geeft [gedaagde] aan dat zij hulp heeft gezocht voor haar financiële problemen. Zij heeft op 4 april 2025 een intakegesprek gehad voor beschermingsbewind. Verder stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat haar tekortkomingen niet zodanig zijn dat deze een ontbinding en ontruiming rechtvaardigen. Subsidiair voert zij aan dat ontbinding en ontruiming in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en verzoekt zij haar een terme de grâce te verlenen.
2.3. De uitkomst is dat [gedaagde] de huurachterstand en de lopende huur aan Woonstad moet betalen. Daarnaast ontbindt de kantonrechter de huurovereenkomst en moet [gedaagde] de woning verlaten. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
[gedaagde] moet een huurachterstand van € 5.813,22 betalen
2.4. Woonstad heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling een specificatie van de huurachterstand in het geding gebracht waaruit volgt dat deze, berekend tot en met juli 2025, € 5.813,22, bedraagt. Hierin is ook begrepen een bedrag van € 199,65 dat Woonstad bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht naar aanleiding van een reparatieverzoek van 25 september 2022. De juistheid van de huurachterstand is door of namens [gedaagde] niet betwist. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld het bedrag van € 5.813,22 aan Woonstad te betalen.
De huurovereenkomst wordt ontbonden
2.5. De huurovereenkomst wordt ontbonden, omdat [gedaagde] verplicht was om de huur op tijd te betalen en dat niet heeft gedaan (artikel 6:265 BW). De huurachterstand is ernstig genoeg om de huurovereenkomst te beëindigen. Dat is meestal zo bij een achterstand van meer dan drie maanden, maar de kantonrechter moet rekening houden met alle omstandigheden.
2.6. De kantonrechter heeft er in dit geval rekening mee gehouden dat de huurachterstand tijdens de procedure nog verder is opgelopen en dat nu sprake is van een huurachterstand van ruim 11 maanden, waaronder de lopende huur van de maand juli 2025. [gedaagde] heeft gesteld dat haar financiële problemen zijn ontstaan als gevolg van persoonlijke omstandigheden. Deze persoonlijke omstandigheden komen – hoe vervelend deze ook voor [gedaagde] zijn – voor haar eigen rekening en risico en leiden er niet toe dat ontbinding van de huurovereenkomst onder de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd is. Daarbij is ook van belang dat uit niets blijkt dat [gedaagde] daadwerkelijk stappen heeft gezet om te waarborgen dat de lopende huur wordt betaald én dat gewerkt wordt aan het oplossen van haar schulden (waaronder de huurachterstand). Zo is er kennelijk, ondanks de aankondiging in de conclusie van antwoord van 24 april 2025, nog geen beschermingsbewind ingesteld en er zijn ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend. Ook blijkt uit niets dat enige andere vorm van (financiële) hulp is opgestart of dat [gedaagde] dat heeft aangevraagd. Naar het oordeel van de kantonrechter kan onder deze omstandigheden niet van Woonstad worden verlangd dat zij de huurovereenkomst blijft voortzetten. In dit oordeel ligt besloten dat ook het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wordt geacht om de huurovereenkomst te ontbinden.
2.7. Er is ook geen aanleiding om [gedaagde] een terme de grâce toe te kennen. Deze termijn kan worden toegekend als een huurder gemotiveerd onderbouwt dat de achterstand binnen afzienbare tijd afgelost kan worden. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan.
[gedaagde] moet de woning ontruimen en een gebruiksvergoeding betalen
2.8. Omdat de huurovereenkomst wordt ontbonden, moet [gedaagde] de woning met al haar spullen verlaten. Dat moet binnen veertien dagen nadat dit vonnis is betekend. Tot en met de dag van de ontruiming moet [gedaagde] een gebruiksvergoeding van € 510,69 per maand betalen (artikel 7:225 BW). Woonstad heeft niet uitgelegd waarom [gedaagde] een vergoeding moet betalen voor de rest van die maand. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen. Voor het verhogen van de gebruiksvergoeding gelden dezelfde regels (artikel 7:248 BW) als voor het verhogen van de huur.
[gedaagde] hoeft geen rente te betalen
2.9. De kantonrechter wijst de rente af. In de algemene voorwaarden van Woonstad staat hierover in artikel 18.4 namelijk een oneerlijke bepaling. Omdat die bepaling oneerlijk is, mag Woonstad daar geen beroep op doen en kan zij ook geen aanspraak maken op de incassokosten en rente uit de wet.
Verder geen oneerlijke bepalingen
2.10. De kantonrechter heeft onderzocht of er nog andere oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor de beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.11. De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Woonstad moet betalen op € 145,45 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht, € 542,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 271,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.336,45. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12. Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Woonstad dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Woonstad te betalen € 5.813,22;
3.2. ontbindt de huurovereenkomst tussen de partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na de datum waarop dit vonnis is betekend de woning aan de [adres] te Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Woonstad te stellen;
3.3. veroordeelt [gedaagde] om vanaf 1 augustus 2025 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt aan Woonstad te betalen € 510,69 per maand met de verhoging die is toegestaan;
3.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Woonstad worden begroot op € 1.336,45;
3.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6. wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken. 64362
Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810
Hof van Justitie van de Europese Unie 27 januari 2021 (Dexia)