ECLI:NL:RBROT:2025:10213 - Rechtbank Rotterdam - 25 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/698966 / JE RK 25-900 Datum uitspraak: 25 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een wijziging van een omgangsregeling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder], hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, bijgestaan door advocaat mr. I.M.H. Bloemen, kantoorhoudende te Elst,
[naam vader], hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats] , bijgestaan door advocaat mr. S. Striekwold, kantoorhoudende te Doetinchem.
En in zijn adviserende taak is gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de Raad.
1 Het verloop van de procedure
1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
-
de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 30 mei 2025 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
-
het verweerschrift alsmede zelfstandig verzoekschrift van de vader, met bijlagen van 1 juli 2025;
-
het bericht van advocaat van de moeder met bijlagen met bijlagen van 2 juli 2025.
1.2. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
-
de vader met zijn advocaat;
-
de moeder met haar advocaat;
-
een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 1] ;
-
twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 2] en [naam 3] .
1.3. De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
2 De feiten
2.1. De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2. [minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 juli 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 9 februari 2026.
2.4. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft bij beschikking van 19 september 2023 als definitieve regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld dat [minderjarige] contact heeft met de vader zo vaak als de GI wenselijk en passend acht, waarbij de gezinsvoogd bepaalt wanneer dit contact zal worden opgestart, of dit contact begeleid of onbegeleid zal plaatsvinden en waarbij de plaats, de dag en de duur van het contact worden bepaald door de gezinsvoogd.
2.5. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft voormelde beschikking van de rechtbank Gelderland bij beschikking van 16 mei 2024 bekrachtigd. Nu de moeder inmiddels alleen met het ouderlijk gezag belast was, heeft het gerechtshof daarbij niet gesproken over de zorgregeling tussen de ouders met betrekking tot [minderjarige] , maar de invulling van het recht op omgang van de vader en [minderjarige] (de omgangsregeling).
3 Het verzoek van de GI
3.1. De GI verzoekt op grond van artikel 1:265g lid 1 BW de regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang te wijzigen in die zin dat geen omgang wordt opgezet. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2. De GI handhaaft het verzoek ter zitting en licht dit aan de hand van een pleitnotitie als volgt toe. De GI betwist de stelling van de vader dat er nimmer gesprekken met hem zijn gevoerd waarin hij zijn kant van het verhaal heeft kunnen vertellen. Sinds november 2022 zijn er meerdere gesprekken met de vader gevoerd, waarin de vader zijn standpunten heeft gedeeld en bewijsstukken, zoals foto’s en filmpjes, heeft overgelegd. Vanaf februari 2023 is het contact echter verslechterd vanwege het agressieve en bedreigende gedrag van de vader, onder meer tijdens een gesprek bij Mentaal Beter. Dit leidde tot veiligheidsmaatregelen voor de moeder en [minderjarige] en een wisseling van jeugdbeschermer als contactpersoon voor de vader. Ook tegen haar heeft hij dreigementen geuit. Dit heeft geleid tot een aangifte bij de politie. In september 2024 is de vader door de GI bij brief geïnformeerd over de beslissing dat er drie maanden geen contact met hem zal zijn en hij ook geen contact met de GI mag opnemen, wat tot een tijdelijke rustperiode heeft geleid. Het advies vanuit Mentaal beter voor de vader was in maart 2023 een individueel traject gericht op agressieregulatie en communicatie. Uit de brief van [naam 4] blijkt dat de vader een aantal gesprekken heeft gehad, maar er geen sprake is geweest van een behandeltraject. Moeder heeft in de afgelopen periode veel gesprekken gehad met Arosa. Voor [minderjarige] is er alles aan gedaan om haar de hulp te bieden die zij nodig heeft om dat waarmee zij in haar jonge leven is geconfronteerd te verwerken. Echter de dreigingen aan het adres van de moeder en [minderjarige] zijn lange tijd doorgegaan. Pas na de veroordeling van de vader in november 2024 is het rustiger geworden en wordt zichtbaar dat [minderjarige] zich steeds beter gaat ontwikkelen. Zij zal na de zomervakantie aangemeld worden voor traumabehandeling. In het belang van [minderjarige] is het niet wenselijk om een andere gecertificeerde instelling aan te stellen. De vertrouwensband die [minderjarige] heeft opgebouwd met de jeugdbeschermer is essentieel voor haar. Daarbij komt dat er bij alle andere gecertificeerde instellingen een wachtlijst is. Tevens gaat er bij een overdracht vaak informatie verloren. Een wisseling zal naar verwachting de situatie destabiliseren. Zoals ook uit het verzoek naar voren komt is het contact hebben met beide ouders het beste voor een kind, wanneer dit veilig genoeg is. Er zijn in dit geval echter al jaren forse zorgen over de veiligheid. Mentaal Beter geeft aan dat zolang de dreiging vanuit de vader actueel blijft, [minderjarige] niet zal toekomen aan traumaverwerking. Om deze reden dient er geen termijn verbonden te worden aan de stopzetting van de omgang. Hoewel [minderjarige] vooruit is gegaan, blijft de situatie rondom contact met de vader complex. Het belang van [minderjarige] vormt het uitgangspunt en onder de huidige omstandigheden moeten rust en veiligheid voor haar prioriteit hebben.
4 De standpunten
4.1. Namens de vader is primair verzocht de GI niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het verzoek af te wijzen en is zelfstandig verzocht de GI te vervangen met een opdracht gericht op contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . De vader stelt zich op het standpunt dat zijn recht op ‘family life’ ex art. 8 EVRM rechtstreeks wordt geraakt doordat de GI tekortschiet in het faciliteren van contactherstel met [minderjarige] . Op grond hiervan moet de vader in gelegenheid worden gesteld een verzoek tot vervanging van de GI in te dienen. Indien het verzoek van de GI wordt toegewezen, is namens de vader subsidiair verzocht te bepalen dat er binnen zes maanden (deskundigen)onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheid van ouderverstoting en een termijn te stellen waarbinnen de mogelijkheid tot contactherstel opnieuw beoordeeld wordt. Door en namens de vader zijn de verzoeken ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De vader betwist hetgeen door de moeder en de GI over het verleden wordt gesteld. Er is geen sprake geweest van structureel geweld. Bovendien sluiten de observaties van wijkagenten toentertijd niet aan op het beeld van mishandeling. Het beeld dat heerst van de vader is gebaseerd op onjuiste aannames. Hierdoor moet de vader zich telkens verdedigen. De moeder heeft de vader in 2021 verlaten en heeft [minderjarige] bij hem achtergelaten. De vader heeft destijds aangeboden de woning te verlaten, maar de moeder is daar niet op ingegaan. Korte tijd daarna heeft de moeder [minderjarige] bij de vader weggehaald. De vader benadrukt dat hij al vier jaar wacht op herstel van het contact met [minderjarige] . Volgens hem ontbreekt ieder perspectief, terwijl hij behoefte heeft aan een concreet toekomstbeeld waarin toegewerkt wordt naar contactherstel. De vader erkent dat contact niet kan worden afgedwongen. De vader is bereid te wachten tot [minderjarige] ruimte heeft voor contactherstel; het belang van [minderjarige] en haar toekomst moeten voorop staan. De communicatie tussen de vader en de GI verloopt moeizaam; de vader ontvangt geen reactie op verzoeken en er is geen samenwerking. Na de ondertoezichtstelling heeft de hulpverlening negen maanden stilgelegen en vervolgens is door de GI onvoldoende ingezet op contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Vervanging van de GI moet tot een doorbraak van de huidige situatie leiden en nieuwe kansen creëren. De vader staat open voor een tijdelijke stopzetting van de omgang met [minderjarige] , mits dit gepaard gaat met een helder perspectief als het gaat om het contactherstel en een wijziging van de GI. Op dit moment zijn er sterke aanwijzingen voor ouderverstoting. Om deze reden moet onderzocht worden waardoor er bij [minderjarige] geen ruimte voor contact met de vader ontstaat en of therapie helpend kan zijn.
4.2. Door en namens de moeder is verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de GI toe te wijzen, althans de vader de omgang te ontzeggen. Door en namens de moeder is het verweer gehandhaafd en verzocht de vader in zijn verzoek tot wijziging van de GI en het (subsidiaire) verzoek tot instellen van een onderzoek naar ouderverstoting niet ontvankelijk te verklaren dan wel de verzoeken af te wijzen. De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader niet bevoegd is tot het doen van een verzoek tot vervanging van de GI en dat hij hierin niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De moeder betwist dat zij vrijwillig vertrokken is en [minderjarige] heeft achtergelaten. De moeder is gevlucht vanwege het bedreigende en gewelddadige gedrag van de vader. De moeder verbleef in een vrouwenopvang en is overgeplaatst, nadat de vader haar daar opzocht. Kort daarna heeft de moeder [minderjarige] opgehaald. Ook na het verbreken van de relatie is er sprake geweest van structureel geweld en stalking. De moeder maakt zich zorgen over de veiligheid van [minderjarige] . [minderjarige] is jarenlang blootgesteld aan instabiele en onveilige omstandigheden. Afgelopen jaren is er intensieve hulpverlening ingezet, zowel voor de moeder als voor [minderjarige] . [minderjarige] is inmiddels aangemeld bij Mentaal Beter voor traumabehandeling en zal hier na de zomervakantie mee starten. De rust die nu heerst is ontstaan door de veroordeling van de vader. Van ouderverstoting is geen sprake. [minderjarige] heeft de duidelijke wens geuit geen contact te willen met haar vader. [minderjarige] is daarin consequent en uitgesproken, ondanks pogingen van de moeder en de hulpverlening om contact te stimuleren. [minderjarige] wil ook niet (meer) betrokken worden bij de informatie die de moeder maandelijks naar de vader stuurt en kaartjes en filmpjes van de vader wijst [minderjarige] af. Het is op dit moment niet in het belang van [minderjarige] om te wisselen van gecertificeerde instelling. [minderjarige] heeft goed contact met de huidige jeugdbeschermer en een wisseling zal leiden tot vertraging en onrust.
5 Het advies van de Raad
5.1. Hoewel de Raad zorgen heeft over mogelijke ouderverstoting, moet de veiligheid van [minderjarige] voorop staan. [minderjarige] geeft duidelijke signalen af dat zij geen contact wil met de vader. [minderjarige] heeft rust nodig om toe te komen aan traumaverwerking. Daarom dient er tijdelijk niet ingezet te worden op het herstel van het contact met de vader. Het contact moet echter in het kader van de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] niet definitief afgesloten worden. De maandelijkse informatievoorziening over [minderjarige] aan de vader moet blijven plaatsvinden en er moet een “punt aan de horizon” blijven, bijvoorbeeld door vader de mogelijkheid te geven om kaartjes te sturen voor verjaardagen of feestdagen.
6 De beoordeling
T.a.v. het verzoek betreffende de regeling in zake de uitoefening van het omgangsrecht
6.1. Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
6.2. Blijkens de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 mei 2024 was volgens het gerechtshof gerichte hulpverlening voor [minderjarige] noodzakelijk voordat bekeken kan worden of er een basis ontstaat voor contact met de vader. Zij zou in het schooljaar 2024/2025 starten met speltherapie. Daarnaast was het volgens het gerechtshof onder meer nodig dat beide ouders werken aan hun eigen problematiek, om te bewerkstelligen dat [minderjarige] in de toekomst weer contact kan hebben met beide ouders. Van de GI werd, zo blijkt uit de beschikking, verwacht dat zodra dit mogelijk en in het belang van [minderjarige] was, het contact met de vader zou worden opgestart.
6.3. Naar het oordeel van de kinderrechter zijn de omstandigheden sinds voormelde beschikking gewijzigd.
6.4. Na eerder al diverse vormen van hulpverlening te hebben gehad, heeft [minderjarige] van september 2024 tot en met maart 2025 speltherapie gekregen. Deze therapie heeft niet tot het gewenste resultaat geleid, in die zin dat het niet gelukt is om over de vader te praten. De speltherapeute heeft geadviseerd meer specialistische hulpverlening in te zetten. Na de zomervakantie zal [minderjarige] met traumabehandeling starten, waarvoor zij al bij Mentaal Beter is aangemeld. Als het gaat om omgang met de vader is [minderjarige] volhardend. Volgens de GI heeft zij tot nu toe in gesprekken met de jeugdbeschermer onveranderd aangegeven dat zij geen contact met hem wil en dat zij het heel vervelend vindt dat er steeds door haar moeder wordt aangedrongen op contact. Ook in het gesprek met de kinderrechter is [minderjarige] duidelijk geweest. Zij heeft er geen behoefte aan om haar vader te zien. Ze heeft de kinderrechter verteld spanning te ervaren als de moeder over de vader begint, zich nog goed te kunnen herinneren wat er in het verleden is gebeurd en dat zij probeert die herinneringen weg te stoppen maar soms erge nachtmerries heeft. Zij hoopt dat de traumabehandeling haar gaat helpen.
6.5. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat [minderjarige] de tijd en ruimte moet krijgen om traumabehandeling te ondergaan en dat van contactherstel voorlopig geen sprake kan zijn. De vader heeft ter zitting aangegeven in te zien dat [minderjarige] niet tot contact kan worden geforceerd. De GI heeft daarbij, anders dan de Raad, aangegeven, dat de behandeling alleen succesvol zal zijn als [minderjarige] weet dat deze niet gericht is op herstel van het contact met de vader, dus dat zij geen contact met de vader hoeft te hebben en veiligheid en rust kan (blijven) ervaren.
6.6. Daarbij komt dat beide ouders weliswaar inmiddels hulpverlening voor hun eigen problematiek hebben gehad, maar de vraag is of deze hulpverlening toereikend en voldoende effectief is geweest om ervoor de zorgen dat [minderjarige] in de toekomst onbelast contact met beide ouders kan hebben, niet alleen als het gaat om de moeder maar ook om de vader. Hoewel de vader zich sinds zijn veroordeling op 5 november 2024, voor belaging en bedreiging van de moeder in de periode 5 november 2021 tot en met 17 juni 2023, rustig houdt, komt uit de namens de vader overgelegde brief van [naam 4] van 10 april 2025 naar voren dat de behandeling gezien de situatie niet van de grond is gekomen, ook al stond de vader open voor gesprekken. Als het gaat om een vervolgbehandeling wordt het door de behandelaar, [naam 5] , psycholoog, van belang geacht dat er meer zicht komt op de emotieregulatie en de gedrags- en gedachtenpatronen van de vader. De kinderrechter acht het met het oog op een eventueel contactherstel in de toekomst van belang dat de vader alsnog met zijn problematiek aan de slag gaat. Datzelfde geldt voor de moeder om [minderjarige] voldoende in het contact te kunnen ondersteunen, ook nu er ook voor haar sinds de veroordeling van de vader al enige tijd rust is, wat maakt dat nog eventueel noodzakelijke hulpverlening alsnog kan worden ingezet.
6.7. Gegeven de hiervoor geschetste omstandigheden, waarbij er geen zicht op contactherstel is binnen afzienbare termijn, is de kinderrechter van oordeel dat de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht dient te worden gewijzigd. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de GI toewijzen, in die zin dat zal worden bepaald dat voor de duur van de ondertoezichtstelling geen omgang tussen [minderjarige] en de vader hoeft plaats te vinden, omdat dat in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
De kinderrechter verwacht van de GI dat te zijner tijd - na het afronden door [minderjarige] van de traumabehandeling - wordt bezien of er inmiddels wel een basis voor contact met de vader is en op welke wijze dat dan zou kunnen plaatsvinden.
6.8. De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
T.a.v. het verzoek tot vervanging van de GI
7.9. Op grond van artikel 1:259 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft, de Raad voor de Kinderbescherming, een ouder met gezag of een minderjarige van twaalf jaar of ouder de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert vervangen door een andere gecertificeerde instelling.
6.9. Formeel behoort de vader, als ouder zonder gezag, niet tot de kring van verzoekers. Volgens internationale wetgeving moeten ouders echter wel in voldoende mate worden betrokken bij besluiten over kinderbeschermingsmaatregelen, als sprake is van ‘family life’ zoals bedoeld in artikel 8 EVRM en als deze relatie geraakt wordt door de procedure. Niet ter discussie staat dat er ‘family life’ bestaat tussen de vader en [minderjarige] . Daarnaast blijkt dat de GI verantwoordelijk is voor het herstel van het contact tussen de vader en [minderjarige] . De kinderrechter constateert dat de omgang momenteel een belangrijke rol speelt in de betrokkenheid van de GI. Gezien deze omstandigheden moet de vader zich op grond van zijn recht op ‘family life’ tot de rechter kunnen wenden, zeker nu hij stelt dat de GI haar taak om het contact tussen hem en [minderjarige] te herstellen niet naar behoren uitvoert.
7.10. De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de vader in dit specifieke geval een zwaarwegend belang heeft om toegang te krijgen tot de rechter. De kinderrechter verklaart de vader dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
6.10. De kinderrechter acht het vervangen van de GI door een andere gecertificeerde instelling echter niet in het belang van [minderjarige] . Er is een vertrouwensband tussen de huidige jeugdbeschermer en [minderjarige] , die essentieel is voor de stabiliteit van [minderjarige] . Mede gelet op de traumabehandeling waarmee [minderjarige] binnenkort zal starten is het van belang dat die stabiliteit gewaarborgd blijft. Bovendien gaat er bij een vervanging van een gecertificeerde instelling vaak informatie verloren, wat de kinderrechter in deze situatie niet wenselijk acht. Gezien de aard en inhoud van het dossier is continuïteit en daarmee onveranderde regie door de GI van belang. Daarbij komt dat de samenwerking met de vader misschien niet optimaal is, maar de GI zich, anders dan namens de vader is gesteld, naar het oordeel van de kinderrechter voldoende heeft ingespannen om toe te werken naar het herstel van het contact tussen [minderjarige] en de vader, echter zonder het door de vader gewenste resultaat.
6.11. De kinderrechter zal het verzoek tot vervanging van de GI door een andere gecertificeerde instelling daarom afwijzen.
T.a.v. het verzochte deskundigenonderzoek en het verzoek een termijn te stellen waarbinnen opnieuw wordt beoordeeld of contactherstel mogelijk is
7.12. Het verzoek van de vader betreffende onderzoek naar de mogelijkheid van ouderverstoting is ter zitting primair gegrond op artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv). Los van het antwoord op de vraag of dit artikel van toepassing is of de grondslag voor het verzoek in een van de andere door de advocaat genoemde artikelen, te weten artikel 186 lid 1 Rv in samenhang met artikel 284 lid 1 Rv, kan worden gevonden, is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen. Het belang van [minderjarige] verzet zich tegen het gelasten van een deskundigenonderzoek. Daarbij neemt de kinderrechter zoals hiervoor reeds is overwogen in aanmerking dat [minderjarige] al diverse vormen van hulpverlening heeft gehad en de traumabehandeling waarmee zij na de zomervakantie gaat starten geruime tijd in beslag zal nemen en dat [minderjarige] veiligheid en rust nodig heeft om deze behandeling te doen slagen.
6.12. De kinderrechter zal het verzoek van de vader tot het gelasten van het verzochte onderzoek daarom afwijzen. Datzelfde geldt voor het stellen van de verzochte termijn waarbinnen opnieuw wordt beoordeeld of contactherstel mogelijk is, nu de regeling in de uitoefening van het recht op omgang voor de duur van ondertoezichtstelling zal worden gewijzigd en te zijner tijd door de GI zal moeten worden bezien of herstel van het contact tussen de [minderjarige] en de vader mogelijk is.
Slotoverweging
6.13. De kinderrechter kan zich voorstellen dat het voor de vader moeilijk is om te accepteren dat gegeven de huidige omstandigheden geen herstel van het contact met [minderjarige] binnen afzienbare tijd mogelijk zal zijn. Positief te benoemen is dat de vader tijdens de zitting heeft aangegeven te begrijpen dat hij in elk geval geen contact met [minderjarige] kan hebben zolang zij traumabehandeling volgt. De kinderrechter geeft de vader in overweging, al dan niet in overleg met de reclassering, te onderzoeken of hulpverlening zinvol zou kunnen zijn om beter te leren omgaan met deze situatie, waarbij [minderjarige] , inmiddels twaalf jaar oud, een stellige (eigen) mening heeft en het van belang is dat de vader zich rustig en constructief kan blijven opstellen. De kinderrechter verwijst in dit verband naar het door [naam 4] gegeven advies voor een vervolgbehandeling.
7 De beslissing
De kinderrechter:
7.1. wijzigt de regeling in de uitoefening van het recht op omgang in die zin dat voor de duur van ondertoezichtstelling geen omgang hoeft plaats te vinden tussen de vader en [minderjarige] ;
7.2. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.3. wijst af het anders of meer verzochte.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: