ECLI:NL:RBROT:2025:10156 - Rechtbank Rotterdam - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6325
[eiseres] , uit Numansdorp, eiseres
(gemachtigde: mr. M.A. Collet),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister
(gemachtigde: mr. K. van den Berg).
Samenvatting
- Deze uitspraak gaat over een boete van € 24.000,- voor vier overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister heeft deze boete opgelegd omdat vier werknemers (koks) van eiseres werkzaamheden hebben verricht die niet vallen onder de werkzaamheden waarvoor een ‘gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid’ (gvva) als ‘specialiteitenkok Chinese keuken’ is afgegeven. Drie koks hebben namelijk gedurende een periode in 2021 op vrijdag een uur in de week schoonmaakwerkzaamheden verricht, en een kok werkte voornamelijk als afwasser. Eiseres is het niet eens met de opgelegde boete. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Door onzorgvuldig onderzoek (tegenstrijdige verklaringen zonder hoor- en wederhoor, slechte vertaling van de verklaringen door tolk, niet-gezamenlijke behandeling met twee andere boetezaken
[1] ) kon de minister de overtredingen niet vaststellen. Als toch een boete kon worden opgelegd, is deze te hoog. Ten onrechte is geen maatwerk verricht. De samenloop van de boetes in deze zaak met die in de twee andere boetezaken leidt tot een onevenredige boete. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de minister terecht een boete van € 24.000,- heeft opgelegd.
1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Minister op basis van het boeterapport niet heeft kunnen vaststellen dat één van de vier koks voornamelijk als afwasser werkte, zodat hiervoor geen boete kon worden opgelegd. Verder komt de rechtbank tot het oordeel dat gelet op de geringe aard van de overtreding het opleggen van een boete in verhouding met de daarmee te dienen belangen onevenredig is. Eiseres krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordeling door de rechtbank
De niet betwiste feiten
- De rechtbank stelt vast dat de volgende feiten tussen partijen niet betwist zijn. Eiseres had vier werknemers in dienst die de Chinese nationaliteit hebben en vreemdeling zijn in de zin van de Wav. Zij beschikten in de relevante periode alle vier over een gvva als ‘specialiteitenkok Chinese keuken’. Deze vier werknemers worden hierna aangeduid zoals in het bestreden besluit als [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Op basis van een arbeidscontract voor 38 uur in de week werkten zij als ‘specialiteitenkok Chinese keuken’ in het restaurant van eiseres.
Totstandkoming van het bestreden besluit
- Op 22 februari 2021 vond een inspectie plaats in het restaurant van eiseres naar de naleving van (onder andere) de Wav. Naar aanleiding van deze inspectie heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (Arbeidsinspectie) op 21 februari 2023 een op ambtseed opgemaakt boeterapport opgesteld (het boeterapport). Op 26 juli 2023 heeft de minister aan eiseres een voornemen van boeteoplegging gestuurd. Met het besluit van 18 augustus 2023 heeft de minister aan eiseres een boete opgelegd van € 24.000,- voor vier overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
3.1. Met het bestreden besluit van 17 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij het besluit van 18 augustus 2023 tot oplegging van de boete van € 24.000,- gebleven. Hieraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat uit het boeterapport volgt dat [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] – naast hun werk als kok – structureel schoonmaakwerkzaamheden, anders dan het schoonmaken van de eigen werkplek, hebben verricht gedurende een periode in 2021 en dat [naam 3] hoofdzakelijk als afwasser werkte in plaats van als ‘specialiteitenkok Chinese keuken’. Omdat deze werkzaamheden niet vallen onder de gvva als ‘specialiteitenkok Chinese keuken’ van deze vier werknemers is sprake van vier overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav, zodat de minister bevoegd is een boete op te leggen. Bij het bepalen van de hoogte van de boete is de minister op basis van de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2020 (de Beleidsregel) uitgegaan van de categorie overtreders ‘Overige rechtspersonen of daarmee gelijkgestelden’. Daarbij is de minister onder verwijzing naar rechtspraak
3.2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3.3. De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 5] , bestuurder en enig aandeelhouder van (de aandeelhouder van) eiseres, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk [naam 6] , en namens verweerder mr. R.H. Verheijen.
Toetsingskader 4. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht een boete van € 24.000,- aan eiseres heeft opgelegd voor vier overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
4.1. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2. Met het bestreden besluit heeft de minister ook beslist dat de inspectiegegevens openbaar worden gemaakt. Eiseres heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
Kon de minister de overtredingen vaststellen? 5. Eiseres stelt in beroep dat het onderzoek van de minister naar de overtreding onzorgvuldig is geweest. Voor [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] staat niet vast dat de schoonmaakwerkzaamheden die zij hebben verricht in strijd zijn met hun gvva als ‘specialiteitenkok Chinese keuken’. Bij het horen van hen als getuigen is gebruik gemaakt van een slechte tolk. De vertalingen van de tolk zijn hierdoor niet correct en hebben geleid tot verkeerde constateringen. De inspecteurs van de Arbeidsinspectie hebben daarnaast onvoldoende doorgevraagd bij de werknemers naar hun werkzaamheden en hen niet geconfronteerd met tegenstrijdige verklaringen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] . De Arbeidsinspectie was – naar aanleiding van een melding over arbeidsuitbuiting – op zoek naar overtredingen en heeft onvoldoende rekening gehouden met niet-belastende verklaringen. De schoonmaakwerkzaamheden hebben de koks in de coronaperiode – alleen uit verveling – op eigen initiatief verricht en waren slechts een ondergeschikt deel van hun werkzaamheden als kok. Ten aanzien van de overtreding van [naam 3] stelt eiseres dat [naam 3] als kok werkte en niet als afwasser, zoals hij zelf heeft verklaard. De inspecteurs hadden [naam 3] en de anderen die over de werkzaamheden van [naam 3] hebben verklaard moeten confronteren met de tegengestelde verklaringen, om zo duidelijk te krijgen wat de werkzaamheden van [naam 3] precies waren. Dat hij ook borden in de afwasmachine zette, maakt niet dat zijn werk bestond uit afwassen.
Overtredingen voor [naam 1] , [naam 2] en [naam 4]
5.1. De rechtbank oordeelt dat de minister op basis het boeterapport heeft kunnen vaststellen dat eiseres als werkgever
5.2. Volgens vaste rechtspraak,
5.3. Het verzoek van eiseres om de koks als getuigen te horen, wijst de rechtbank af. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de verklaringen van de koks over hun schoonmaakwerkzaamheden bij eiseres en de koks daarnaast – zoals eiseres ter zitting heeft toegelicht – vertrokken zijn en onbekend is waar zij verblijven, ziet de rechtbank geen aanleiding de koks als getuigen te horen.
5.4. Dat betekent dat de minister terecht een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft vastgesteld voor [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] .
Overtreding voor [naam 3]
5.5. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte op basis van het boeterapport heeft vastgesteld dat werknemer [naam 3] niet als ‘specialiteitenkok Chinese keuken’ maar (voornamelijk) als afwasser werkte. Ter zitting is – met behulp van de tolk – besproken dat in de verklaringen sprake is van twee Chinese vreemdelingen die in dienst waren bij eiseres, waarvan de een [naam 3] heet en de andere [naam 7] . De uitspraak van de beide namen is vergelijkbaar. Over de in het boeterapport als vreemdeling [naam 3] aangeduide vreemdeling ( [naam 3] , geboren op 20 augustus 1987) heeft [naam 5] consistent verklaard
Hoogte van de boetes (voor [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] ) 6. Eiseres heeft in beroep aangedragen dat de hoogte van de boete niet evenredig is. Gelet op het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening mag de minister één enkele fout niet bestraffen met hoge boetes. Ten onrechte heeft de minister geen maatwerk verricht. De zeer lichte aard van de schoonmaakwerkzaamheden in combinatie met het kleine aandeel van deze werkzaamheden in de totale tijdsbesteding van de koks, en de (corona)periode waarin dit zich afspeelde maakt dat de boete niet evenredig is. Ten onrechte heeft de minister in het bestreden besluit gesteld dat door de werkzaamheden arbeidsverdringing plaatsvindt; daarvan is geen sprake. Het is de eerste keer dat eiseres een dergelijke overtredingen heeft begaan. Er is sprake van een eendaadse of meerdaadse samenloop van de boetes in deze zaak met de boetes die de minister heeft opgelegd voor overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (van € 40.000,-) en van de Arbeidstijdenwet (van € 11.250,-), waardoor het onjuist is om meerdere boetes op te leggen, althans de boetes in combinatie met elkaar niet evenredig zijn.
6.1. Ten aanzien van de boete die is opgelegd voor [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] , slaagt deze beroepsgrond. Bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gaat het om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de minister. De minister moet op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de hoogte van de boete afstemmen op de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en op de ernst van de overtreding. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Op basis van artikel 19d, zesde lid, van de Wav, heeft de minister de Beleidsregel vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Ook bij de toepassing van de Beleidsregel moet de minister in elk afzonderlijke geval beoordelen of toepassing van de Beleidsregel past binnen de eisen van het aanwenden van de boetebevoegdheid. Als dat niet het geval is, moet de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van de minister over de boete leidt tot een evenredige sanctie.
6.2. De boete is opgelegd met inachtneming van de Beleidsregel en de in Bijlage 1 daarvan opgenomen Tarieflijst Boetenormbedragen Bestuurlijke Boete Wet arbeid vreemdelingen (Tarieflijst). Uit rechtspraak volgt
6.3. De rechtbank oordeelt dat de minister bij de toepassing van de Beleidsregel ten onrechte is uitgegaan van grove schuld. Uit wat de minister naar voren heeft gebracht, volgt niet dat eiseres een zwaarder verwijt treft dan normale verwijtbaarheid. Juist ook gelet op de omstandigheid dat zij wel gvva’s voor de koks had aangevraagd en daarmee heeft laten zien de inspanningen te hebben verricht om overtreding van de Wav te voorkomen. Dat eiseres onvoldoende inspanningen heeft verricht om te voorkomen dat de drie koks buiten hun gvva’s om gedurende enige tijd één uur per week (aanvullende) (schoonmaak)werkzaamheden hebben verricht, is onvoldoende om van grove schuld uit te gaan. Uitgaande van normale verwijtbaarheid, zou de minister voor de overtredingen voor [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] een boete kunnen opleggen (drie maal € 8.000,- x 50%) € 12.000,-.
6.4. De rechtbank is echter van oordeel dat ook het opleggen van een boete van € 12.000,- in deze casus niet evenredig is. Daartoe acht de rechtbank het volgende van belang. Vast staat dat de drie koks op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam waren in een fulltime dienstverband (contractueel: 38 uur per week) als ‘specialiteitenkok Chinese keuken’. Zij werkten ook feitelijk fulltime als ‘specialiteitenkok Chinese keuken’. Eiseres heeft ervoor zorg gedragen dat de koks over gvva’s beschikten voor die werkzaamheden en heeft zich daarmee ingespannen om de Wav na te leven. Verder staat vast dat de drie koks gedurende enige tijd in 2021 eerder naar hun werk kwamen om voor één uur per week (aanvullend aan hun kokswerk) schoonmaakwerkzaamheden te verrichten. De rechtbank stelt vast dat de omvang van deze schoonwerkzaamheden ten opzichte van de totale werkzaamheden van de drie koks gering is. De rechtbank weegt ook mee dat de schoonmaakwerkzaamheden zijn verricht tijdens de coronapandemie
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond omdat in het bestreden besluit ten onrechte een overtreding is vastgesteld voor [naam 3] en omdat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel door voor de overtredingen ten aanzien van [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] een boete op te leggen. Dit betekent dat de minister ten onrechte een boete van € 24.000,- heeft opgelegd. Eiseres is geen boete verschuldigd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en herroept het primaire besluit.
7.1. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 3.108,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van € 907,-, en wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit van 17 mei 2024;
-
herroept het primaire besluit van 18 augustus 2023;
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit van 17 mei 2024;
-
bepaalt dat de minister het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
-
veroordeelt de minister tot betaling van € 3.108,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.R. Lautenbach, voorzitter, mr. P. Vrolijk en mr. S.E.C. Debets en, leden, in aanwezigheid van P.C. Zevenbergen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025.
De griffier is niet in staat de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:46 bepaalt dat tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan de bestuurlijke boete afstemt op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Wet arbeid vreemdelingen (Wav)
Het eerste lid van artikel 2 bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.
Het eerste lid van artikel 19d bepaalt dat de bestuurlijke boete die voor een overtreding (van artikel 2) kan worden opgelegd ten hoogste het bedrag bedraagt van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (lees: € 103.000,-).
Het zesde lid van artikel 19d bepaalt dat de minister beleidsregels vaststelt waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2020 (de Beleidsregel)
Artikel 1 bepaalt dat bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle overtredingen als uitgangspunt de normbedragen worden gehanteerd die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ die als bijlage I bij deze beleidsregel is gevoegd.
Artikel 7 bepaalt dat de totale bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete, ingeval er sprake is van meer overtredingen, bestaat uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.
Artikel 11 bepaalt dat in gevallen waar sprake is van een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav de berekende bestuurlijke boete per overtreding met 25%, 50% of 75% kan worden gematigd afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid, waarbij de matigingsgronden en -percentages neergelegd in het ‘Overzicht specifieke matigingsgronden bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ die als bijlage II bij deze beleidsregel is gevoegd als uitgangspunt worden gehanteerd.
Uit de bijlage I ‘Tarieflijst Boetenormbedragen Bestuurlijke Boete Wet arbeid vreemdelingen’ (de Tarieflijst) volgt dat als de overtreding wordt begaan door een ‘overige rechtspersoon of daarmee gelijkgestelde’ een boetenormbedrag van € 8.000,- geldt voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
In de bijlage 2 ‘Overzicht specifieke matigingsgronden bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ (Overzicht matigingsgronden Wav) is een aantal omstandigheden omschreven die tot matiging kunnen leiden, indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid of een overtreding die minder ernstig van aard is. Daarbij geldt dat het percentage groeit naarmate de verwijtbaarheid afneemt of de overtreding als minder ernstig wordt beschouwd. Indien meerdere matigingsgronden aan de orde zijn, worden deze bij elkaar opgeteld tot een maximum van 75%. Matigingsgronden worden dus niet afzonderlijk toegepast, maar in onderlinge samenhang beschouwd. Alleen als een overtreding volledig niet verwijtbaar is, wordt gematigd met 100%. In dat geval wordt van boeteoplegging afgezien. Een matigingsgrond die genoemd wordt is: ‘Marginale, incidentele arbeid: De arbeid was van geringe omvang en duur, was onbetaald en heeft eenmalig plaatsgevonden. Er zijn geen aanknopingspunten dat meer aan de hand is geweest.’
Het gaat om de zaken ROT 24/6326, over een boete van € 40.000,- voor vier overtredingen van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, en ROT 24/6327, over een boete van € 11.250,- voor een overtreding van de Arbeidstijdenwet.
Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1973.
In de zin van artikel 1, aanhef en onder b, sub 1, van de Wav.
Zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:996.
Verklaring [naam 5] van 13 oktober 2022, p. 14 tot en met 16.
Zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5293.
Zie de uitspraak van de ABRvS van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5293.
Althans verdergaand dan zoals is geoordeeld ten aanzien van de verwijtbaarheid in de uitspraak van de ABRvS van 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5293, punt 10.
Zie de uitspraak van de ABRvS van 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4172, punt 5.1.