ECLI:NL:RBROT:2025:10114 - Rechtbank Rotterdam - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/681056 / HA ZA 24-538
Vonnis van 6 augustus 2025
in de zaak van
[eiser] in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1], kantoorhoudend in Didam, eiser, advocaat mr. B.B.P.J.M. Derks te Zevenaar,
tegen
[gedaagde], wonend in Rotterdam, gedaagden, niet verschenen.
Partijen worden hierna de curator en [gedaagde] genoemd.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis heeft de rechtbank de curator verzocht haar te informeren over de vraag of [gedaagde] bestuurder en/of commissaris is van één of meer rechtspersonen als bedoeld in artikel 106c, eerste lid, Fw.
2.2. De curator heeft in de akte eisvermindering van 25 juni 2025 vermeld dat voor zover hem bekend [gedaagde] in ieder geval als (indirect) bestuurder betrokken is bij [bedrijf 2] en [bedrijf 3], waarvan de eerste inmiddels failliet is verklaard en [bedrijf 3] vermoedelijk geen of nauwelijks activiteiten verricht. De curator heeft daarbij aangegeven dat hij zich ook kan vinden in het opleggen van een bestuursverbod dat enkel betrekking heeft op bestuursfuncties van rechtspersonen waarvan [gedaagde] nog geen bestuurder is.
2.3. Op grond van het voorgaande heeft de curator zijn eis met betrekking tot het gevorderde bestuursverbod gewijzigd (lees: verminderd), in die zin dat het alleen nog betrekking heeft op bestuursfuncties van rechtspersonen waarvan [gedaagde] op het moment van onherroepelijk worden van het vonnis geen bestuurder is.
2.4. De curator heeft zijn vorderingen als volgt aangepast (lees: verminderd). Hij vordert dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: primair:
4. [gedaagde] een bestuursverbod zoals bedoeld in artikel 106a Fw oplegt ten aanzien van bestuursfuncties van rechtspersonen waarvan [gedaagde] op het moment van het onherroepelijk worden van dit vonnis geen bestuurder is, voor de duur van vijf jaar na het in kracht van gewijsde gaan van dit vonnis, gedurende welke periode hij niet benoemd kan worden als bestuurder van een rechtspersoon;
subsidiair:
5. [gedaagde] veroordeelt tot (terug)betaling aan de curator van het bedrag van € 15.1502,00, te vermeerderen met primair de wettelijke (handels)rente vanaf faillietverklaring van [bedrijf 1], althans vanaf de dag van de dagvaarding;
primair en subsidiair:
6. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure en de gelegde conservatoire beslagen.
2.5. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.4 van het tussenvonnis geoordeeld dat het gevorderde haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en met inachtneming van het in 3.5 tot en met 3.11 vermelde, bij eindvonnis wordt toegewezen. Omdat de curator zijn eis heeft gewijzigd, moet dit opnieuw worden beoordeeld. Het gevorderde, zoals hiervoor weergegeven in 2.4, komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt daarom toegewezen. Ten aanzien van het gevorderde bestuursverbod als bedoeld in artikel 106a Fw overweegt de rechtbank nog het volgende. De curator heeft in de akte eiswijziging voldoende toegelicht waarom hij het eerder gevorderde bestuursverbod wil beperken. Omdat dit een vrijheid is die de curator heeft en omdat het een vermindering van de eis is, wordt ook deze vordering toegewezen.
2.6. De rechtbank tekent daarbij wel aan, dat het moment van onherroepelijk worden van dit vonnis, niet zonder nadere informatie zal kunnen worden vastgesteld door de rechtbank. Een verstekvonnis wordt op zijn vroegst onherroepelijk nadat de verzettermijn ongebruikt is verstreken, maar deze termijn vangt aan op een onzeker moment in de toekomst (artikel 143 Rv). Teneinde de griffier in staat te stellen aan zijn verplichtingen op grond van artikel 106b, derde lid, Fw te voldoen, ligt het op de weg van de curator de rechtbank gemotiveerd op de hoogte te stellen van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Beslagkosten
2.7. De curator vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 2.966,09 voor kosten deurwaardersexploten, € 620,00 voor griffierecht en € 3.502,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 3.502,00), totaal € 7.088,09.
Proceskosten
2.8. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. De proceskosten van de curator worden begroot op:
-
dagvaarding € 112,37
-
griffierecht € 2.006,00
-
salaris advocaat € 3.502,00 (1 punt × tarief VII)
-
nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 5.798,37
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.9. De veroordelingen tot betaling worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard, nu het verzoek daartoe is gegrond op de wet en [gedaagde] het niet heeft bestreden.
3 De beslissing
De rechtbank
3.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] zijn taak als feitelijk beleidsbepaler van [bedrijf 1] in de periode van drie jaren voorafgaande aan het faillissement kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld als bedoeld in artikel 2:248 BW, dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement van [bedrijf 1] is geweest en dat gezien artikel 2:248 lid 7 BW [gedaagde] voor het tekort in het faillissement van [bedrijf 1] hoofdelijke aansprakelijk is,
3.2. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van het boedeltekort in het faillissement van [bedrijf 1] zoals bedoeld in artikel 2:248 lid 1 BW, nader op te maken bij staat met dien verstande dat de totale omvang van de in het faillissement van [bedrijf 1] aangetroffen erkende schulden mede zal moeten worden vastgesteld ter nog nader te beleggen verificatievergadering,
3.3. veroordeelt [gedaagde] om als voorschot op het hiervoor onder 3.2 bedoelde bedrag aan de curator € 450.000,00 te betalen,
3.4. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 7.088,09,
3.5. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 5.798,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.6. verklaart de veroordelingen onder 3.2 tot en met 3.5 uitvoerbaar bij voorraad,
3.7. legt aan [gedaagde] een bestuursverbod op als bedoeld in artikel 106a Fw ten aanzien van bestuursfuncties van rechtspersonen waarvan [gedaagde] op het moment van onherroepelijk worden van dit vonnis geen bestuurder is, voor de duur van vijf jaren vanaf het moment dat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan gedurende welke periode [gedaagde] niet benoemd kan worden tot bestuurder van een rechtspersoon,
3.8. draagt de griffier op om dit vonnis zodra het onherroepelijk is geworden, met bekwame spoed aan de Kamer van Koophandel te sturen zodat die kan overgaan tot registratie van het bestuursverbod gedurende de duur waarvoor het is opgelegd,
3.9. verstaat dat de curator de rechtbank zal informeren over het moment van onherroepelijk worden van dit vonnis, zoals vermeld in rechtsoverweging 2.6,
3.10. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.
3242/3455
In de akte eiswijziging heeft de curator hier “gedaagden hoofdelijk” vermeld. Dat is een evidente verschrijving, omdat de zaak tegenover de overige gedaagden is doorgehaald en de curator in de akte ook heeft vermeld “In de hierna vermelde eis zal daarom enkel de heer Nambukara worden genoemd. De eis ten aanzien van gedaagden sub 1 en 2 is daarom niet in deze akte verwerkt.”